ECLI:NL:TNORSHE:2022:15 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2021/42

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:15
Datum uitspraak: 21-03-2022
Datum publicatie: 26-04-2022
Zaaknummer(s): SHE/2021/42
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Echtscheiding/verdeling
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht niet-ontvankelijk wegens verstrijken vervaltermijn.

Klachtnummer    : SHE/2021/42

Datum uitspraak : 21 maart 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


mevrouw [naam] (hierna: klaagster)

wonende in [plaatsnaam]

gemachtigde: de heer mr. M.H.P. Groenland, advocaat in Utrecht

tegen

notaris de heer mr. [naam] (hierna: de notaris)

gevestigd in [plaatsnaam]

gemachtigde: de heer mr. P.H. Kramer, advocaat in Amsterdam   

1.          De procedure


1.1.      De heer mr. A.P. van Knippenbergh (hierna: mr. Van Knippenbergh) heeft bij brief (met bijlagen) van 21 juli 2021 een klacht geformuleerd tegen de notaris. De kamer voor het notariaat (hierna: de kamer) heeft deze klacht ontvangen op 27 juli 2021.

1.2.      De notaris heeft bij brief van 22 september 2021 verweer gevoerd tegen de klacht. Daarbij heeft hij zich beperkt tot een ontvankelijkheidsverweer, gevraagd de klacht bij voorzittersbeslissing af te doen en hem anders alsnog in de gelegenheid te stellen inhoudelijk verweer te voeren.

1.3.      De kamer heeft mr. Van Knippenbergh bij brief van 13 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten over de ontvankelijkheid van de klacht.

1.4.      Mr. Van Knippenbergh heeft bij brief (met bijlagen) van 1 november 2021 gereageerd op het ontvankelijkheidsverweer.  

1.5.      De kamer heeft partijen bij brief van 15 november 2021 opgeroepen voor de mondelinge behandeling van de klacht op de zitting van de kamer op 21 februari 2022.

1.6.      De gemachtigde van de notaris heeft de kamer bij e-mail (met bijlagen) van 6 januari 2022 bericht dat de notaris hem inmiddels had gevraagd zijn belangen te behartigen. Daarbij heeft hij de kamer (samengevat) gevraagd alsnog bij voorzittersbeslissing op de klacht te beslissen en, als dat verzoek niet wordt ingewilligd, wegens zijn verhindering een nieuwe datum te bepalen voor de mondelinge behandeling en de notaris alsnog in de gelegenheid te stellen inhoudelijk op de klacht te reageren. Bij die e-mail is een brief (met bijlagen) van de gemachtigde van de notaris gevoegd van 6 januari 2022, waarin het ontvankelijkheidsverweer van de notaris nader wordt gemotiveerd.

1.7.      Mr. Van Knippenbergh heeft bij e-mail van 11 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen inwilliging van de verzoeken van de gemachtigde van de notaris.

1.8.      Bij e-mail van 18 januari 2022 is namens de heer mr. C. Kool, voorzitter van de zittingscombinatie die de klacht in behandeling heeft genomen, samengevat aan de gemachtigde van de notaris meegedeeld dat niet bij voorzittersbeslissing op de klacht wordt beslist, dat geen nieuwe datum wordt bepaald voor de mondelinge behandeling en dat de notaris in de gelegenheid wordt gesteld om tot en met 7 februari 2022 inhoudelijk verweer te voeren. Deze e-mail is in cc aan mr. Van Knippenbergh gestuurd.              

1.9.      De gemachtigde van de notaris heeft bij brief van 3 februari 2022 een verweerschrift met bijlagen ingediend, dat hij per gelijke post ook aan mr. Van Knippenbergh heeft gestuurd.  

1.10.     Na telefonisch contact met de kamer heeft de gemachtigde van de notaris de kamer (en in cc mr. Van Knippenbergh) bij e-mail van 16 februari 2022 samengevat bericht dat de notaris vanwege ernstige gezondheidsproblemen niet in staat zal zijn om de mondelinge behandeling bij te wonen en dat de heer mr. H.G. Hieltjes, een kantoorgenoot van de gemachtigde, namens de notaris zal verschijnen. 

1.11.     Mr. Van Knippenbergh heeft de kamer (en in cc de (vervanger van de) gemachtigde van de notaris) bij e-mail van 21 februari 2022 (9:57 uur) bericht dat de behandeling van de klacht is overgenomen door mr. Groenland (hierna: de gemachtigde van klaagster).

1.12.     De kamer heeft de klacht mondeling behandeld op de openbare zitting van 21 februari 2022. Klaagster, bijgestaan door haar gemachtigde, en genoemde mr. Hieltjes zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en zij hebben de wederzijdse standpunten toegelicht. Klaagster en haar gemachtigde hebben dit mede gedaan aan de hand van hun spreekaantekeningen, die zij aan de kamer hebben overhandigd.

2.          De feiten

De klacht gaat over de wijze waarop de notaris uitvoering heeft gegeven aan de afspraken die zijn vastgelegd in een “echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst” (hierna: het convenant). Voor de beoordeling zijn de volgende feiten van belang.

2.1.      Klaagster is onder uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de heer [naam] (hierna: de man). Hun huwelijk is op 11 augustus 2010 door echtscheiding ontbonden. 

2.2.      Tijdens hun huwelijk zijn klaagster en de man samen eigenaar geworden van twee onroerende zaken aan de (…)weg nummer [a] en nummer [b] in [plaatsnaam] (hierna: nummer [a] en nummer [b]). Nummer [a] was de echtelijke woning en dat registergoed was belast met een recht van hypotheek ten behoeve van (toentertijd) Fortis Bank. Nummer [b] was een perceel grond met (deels afgebrande) opstallen dat in de toekomst (mogelijk) ontwikkeld zou worden. Nummer [b] was belast met een recht van hypotheek ten behoeve van (toentertijd) Rijnlandse Hypotheekbank. Klaagster en de man waren allebei hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de uit de beide hypothecaire geldleningen voortvloeiende verplichtingen (hierna ook: de hypotheken op nummer [a] en nummer [b]).

2.3.      Klaagster en de man hebben op 15 juni 2010 een convenant gesloten, waarbij ten aanzien van de verdeling van de beperkte gemeenschap ten aanzien van nummer [a] en nummer [b] is overeengekomen dat elk van deze registergoederen wordt toebedeeld aan de man onder de verplichting de op het registergoed rustende hypotheken voor zijn rekening te nemen en te voldoen als eigen schuld met uitsluiting van klaagster. Met betrekking tot nummer [b] bevat het convenant onder meer de volgende bepalingen:

“            b.  De toedeling van de onroerende zaak [nummer [b]] vindt plaats onder de opschortende
                  voorwaarde dat Rijnlandse Hypotheekbank BV [klaagster] ontslaat uit de hoofdelijke
                  aansprakelijkheid van de verplichtingen met betrekking tot die hypothecaire schuld.


             c.  Partijen geven hierbij opdracht aan [de notaris] of diens plaatsvervanger om zo spoedig
                 mogelijk een notariële akte te verlijden waarbij de onroerende zaak [nummer [b]] aan de
                 man geleverd wordt. (…)”     

Het convenant bevat vergelijkbare bepalingen met betrekking tot nummer [a]. Daarin is opgenomen dat de toedeling van nummer [a] aan de man plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde dat Fortis Nederland NV klaagster ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek.

2.4.      De notaris heeft bij e-mail van 21 juli 2010 aan klaagster en de man ontwerpakten gestuurd voor de verdeling en levering van nummer [a] en nummer [b]. Daarbij heeft hij vermeld dat hij die concepten heeft toegezonden aan ABN AMRO Bank (rechtsopvolgster van Fortis Bank) en Rijnlandse Hypotheekbank met het verzoek klaagster te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheken. 

2.5.      Bij brief van 23 juli 2010 heeft de notaris Rijnlandse Hypotheekbank geïnformeerd over de op handen zijnde ontbinding van het huwelijk en heeft hij, onder bijvoeging van de ontwerpakte van verdeling en levering van nummer [b], gevraagd klaagster uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan en de daartoe benodigde stukken op te stellen en aan hem toe te zenden.

2.6.      ABN AMRO Bank heeft de notaris bij brief van 11 april 2011 bevestigd dat klaagster uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zal worden ontslagen zodra nummer [a] aan de man is geleverd. Bij brief van 12 april 2011 heeft de notaris een kopie van deze brief van ABN AMRO Bank aan klaagster gestuurd en haar bericht dat de akte van verdeling en levering van nummer [a] kan worden gepasseerd. Klaagster heeft op 3 mei 2011 volmacht verleend aan de medewerkers van het notariskantoor om haar te vertegenwoordigen bij de toedeling en levering van nummer [a] aan de man.  

2.7.      Op 12 mei 2011 heeft de notaris de akte van verdeling en levering van nummer [a] gepasseerd. In die akte is onder meer het volgende bepaald:

“ONTSLAG HOOFDELIJKHEID

Uit de aan deze akte gehechte brief van de schuldeiser blijkt dat de schuldeiser en [klaagster en de man] zijn overeengekomen dat [klaagster] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid terzake van de hypotheekschuld ontslagen wordt.”

2.8.      De man heeft in november 2011 een koopovereenkomst gesloten waarbij hij nummer [b] heeft verkocht aan [naam onderneming] (hierna: [X]). Klaagster was geen partij bij die overeenkomst. Achterliggende idee was dat nummer [b] aan de man zou worden toegedeeld en geleverd, waarna hij nummer [b] aan [X] zou leveren en met de verkoopopbrengst de hypotheek bij Rijnlandse Hypotheekbank zou aflossen zodat de aansprakelijkheid van klaagster en de man voor die hypotheek dan zou eindigen. In dat kader heeft klaagster op 30 november 2011 een volmacht verleend aan de medewerkers van het kantoor van de notaris om haar te vertegenwoordigen bij de toedeling en levering van nummer [b] aan de man, waarin onder meer is vermeld:

“echter onder de verplichting voor hem om voor zijn rekening te nemen en geheel als eigen schuld te voldoen de op de gemelde onroerende zaak rustende hypotheek(en)”; zulks ter uitvoering van het bepaalde in het betreffende echtscheidingsconvenant tevens vaststellingsovereenkomst getekend 15 juni 2010;”.

2.9.      Op grond van de koopovereenkomst moest [X] een aanbetaling doen van € 250.000,00. [X] verlangde als zekerheid voor de terugbetaling van deze aanbetaling een recht van hypotheek op nummer [b]. De notaris heeft op 6 december 2011 een akte gepasseerd waarbij klaagster en de man aan [X] een recht van hypotheek hebben verleend voor een totaalbedrag van € 350.000,00. De beoogde transactie met [X] is uiteindelijk niet doorgegaan.

2.10.     De verplichtingen uit de hypotheek op nummer [b] zijn vanaf enig moment niet meer nagekomen en klaagster en de man zijn in verzuim geraakt. In verband daarmee heeft FGH Bank (rechtsopvolgster van Rijnlandse Hypotheekbank) gebruik gemaakt van het recht van parate executie. Volgens de notariële akte houdende veilingvoorwaarden van 5 februari 2016 is aan de schuldenaar – met wie klaagster en de man bedoeld zijn – bij exploot van 2 februari 2016 aangezegd dat nummer [b] in het openbaar zal worden verkocht omdat de hypothecaire geldlening is opgeëist door FGH Bank en betaling is uitgebleven. Op 9 maart 2016 is nummer [b] via internet geveild en op 30 maart 2016 aan de hoogste bieder geleverd door inschrijving van het proces-verbaal van toewijzing in het Kadaster.

2.11.     RNHB Hypotheekbank (een handelsnaam van FGH Bank) heeft zowel per aangetekende als per gewone post een brief d.d. 27 mei 2016 aan klaagster gestuurd waarbij samengevat aan klaagster is meegedeeld dat de openbare executieverkoop van nummer [b] niet voldoende had opgebracht om de gehele vordering te voldoen en dat na verrekening van de verkoopopbrengst een vordering van deze hypotheekbank op haar resteert van € 984.037,18, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarbij is aan klaagster gevraagd per omgaande voor betaling zorg te dragen en anders binnen veertien dagen een acceptabel betalingsvoorstel te doen bij gebreke waarvan de hypotheekbank invorderingsmaatregelen zal treffen.

2.12.     Op 4 september 2018 heeft een deurwaarder op verzoek van Rabobank (als rechtsopvolgster van FGH Bank) een brief aan klaagster betekend van Rabobank van 30 augustus 2018. Bij het deurwaardersexploot is klaagster gesommeerd om binnen de in die brief gestelde termijn aan de inhoud daarvan te voldoen. In die brief is samengevat vermeld dat Rabobank alle rechten en verplichtingen uit hoofde van financieringsovereenkomsten van Rijnlandse Hypotheekbank heeft verkregen en daarbij is onder meer meegedeeld:

“Rabobank heeft mitsdien uit hoofde van bovenstaande lening een vordering op u. Zoals u bekend is, heeft indertijd de verkoop van de ondergezette registergoederen onvoldoende opgebracht om onze vordering te kunnen voldoen. Hierdoor resteert er een vordering van EUR 984.037,18 exclusief gemaakte kosten, te maken kosten, contractuele rente en wettelijke rente op u. Wij verwijzen naar onze eerdere correspondentie inzake deze vordering d.d. 27 mei 2016, waarvan u bijgaand een kopie aantreft.  

Wij verzoeken u om uiterlijk 20 september 2018 te voldoen aan uw betalingsverplichting.”

2.13.     De gemachtigde van klaagster heeft de notaris bij e-mail van 13 september 2018 geïnformeerd over deze vordering van Rabobank. Onder bijvoeging van de genoemde volmacht van klaagster van 30  november 2011 met betrekking tot nummer [b] heeft de gemachtigde van klaagster de notaris gevraagd hem te laten weten hoe de uitvoering van het convenant na het verstrekken van die volmacht verder is verlopen.

2.14.     De notaris heeft de gemachtigde van klaagster bij e-mail van 14 september 2018 samengevat bericht dat ABN AMRO Bank klaagster wel uit de hoofdelijke aansprakelijkheid heeft ontslagen, waarna nummer [a] aan de man is geleverd, maar dat in zijn dossier geen reactie aanwezig is naar aanleiding van zijn verzoek aan Rijnlandse Hypotheekbank om klaagster uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de hypotheek op nummer [b] te ontslaan.

2.15.     In reactie op aanvullende vragen van de gemachtigde van klaagster heeft de notaris hem bij

e-mail van 17 september 2018 meegedeeld dat in zijn dossier geen verdere mailwisseling of gespreksaantekeningen aanwezig zijn in verband met het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid met betrekking tot nummer [b] en dat hij dat ontslag ook niet kon regelen omdat dit aan partijen – en dan met name aan de man – was.

3.          De klacht

3.1.      Samengevat verwijt klaagster de notaris dat hij zijn zorgplicht heeft geschonden omdat hij haar niet heeft gewezen op de nadelige consequenties van de aparte verdeling en levering van nummer [a] en nummer [b] indien zij niet zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek op nummer [b] en dat hij haar niet heeft geïnformeerd over het uitblijven van het gevraagde ontslag terwijl hij het deed voorkomen dat hij dit zou regelen.

3.2.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.      Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan toekomen, moet eerst worden beoordeeld of de klacht ontvankelijk is. Volgens de notaris is de klacht niet-ontvankelijk omdat deze te laat is ingediend.

4.2.      Op grond van artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende

drie jaren na de dag waarop een tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het handelen of nalaten van een notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop een klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkheid kan achterwege blijven als de gevolgen van het handelen of nalaten van de notaris redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht

een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.3.      Uit de wetsgeschiedenis bij deze bepaling blijkt dat de wetgever het stellen van een vervaltermijn voor het indienen van een tuchtklacht vanuit het oogpunt van rechtszekerheid nuttig en nodig heeft geacht omdat de notaris niet tot in lengte van jaren moet kunnen worden achtervolgd met onderzoeken naar zijn handelen (Eerste Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 569, C, pag. 3). 

4.4.      Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste notariële tuchtrechter begint de wettelijke driejaarstermijn te lopen op de dag waarop een klager daadwerkelijk bekend is met het verweten handelen of nalaten van de notaris. Daarbij is niet vereist dat een klager dan ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten. Anders gezegd: de driejaarstermijn begint niet pas te lopen op het moment dat een klager zich realiseert dat de notaris mogelijk een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.

4.5.      Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid stelt de kamer voorop dat de klacht gaat over de wijze waarop de notaris in 2010/2011 invulling heeft gegeven aan de opdracht van klaagster en de man om overeenkomstig de bij convenant gemaakte afspraken zorg te dragen voor de verdeling en levering van nummer [a] en nummer [b]. De klacht is echter pas zo’n tien jaar later – op 27 juli 2021 – bij de kamer ingediend.

4.6.      De notaris heeft samengevat naar voren gebracht dat er sinds zijn betrokkenheid in 2010/2011 diverse momenten zijn aan te wijzen waarop de genoemde vervaltermijnen zijn gaan lopen, maar dat de klacht in ieder geval na het verstrijken van die termijnen is ingediend.

4.7.      Klaagster heeft echter gesteld dat de klacht op tijd is ingediend omdat de driejaarstermijn niet eerder is gaan lopen dan na 4 september 2018, toen de genoemde brief van Rabobank van 30 augustus 2018 aan haar werd betekend. Volgens klaagster is zij er pas op dat moment mee bekend geworden dat zij in de door Rabobank geraadpleegde registers nog als medeschuldenaar stond geregistreerd voor de hypotheekschuld op nummer [b]. Zij heeft verder gesteld dat zij er pas door de e-mail van de notaris aan haar gemachtigde van 17 september 2018 mee bekend is geworden dat de notaris had nagelaten haar voorafgaand aan de verdeling en levering van nummer [a] deugdelijk te informeren over de voor haar nadelige consequenties indien zij zou instemmen met de latere verdeling en levering van nummer [b] zonder dat zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek op nummer [b] zou zijn ontslagen.

4.8.      Voor zover klaagster de notaris verwijt dat hij haar niet heeft geïnformeerd over het uitblijven van haar ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek op nummer [b] overweegt de kamer als volgt. Vast staat dat de notaris klaagster bij e-mail van 21 juli 2010 heeft bericht dat hij ABN AMRO Bank én Rijnlandse Hypotheekbank had gevraagd haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor beide hypotheken te ontslaan en dat hij haar bij brief van 12 april 2011 meegedeeld dat ABN AMRO Bank had ingestemd met dat ontslag voor de hypotheek op nummer [a] (onder bijvoeging van de brief van die bank waarin dat werd bevestigd). Klaagster heeft vervolgens een volmacht verleend voor de verdeling en levering van nummer [a] aan de man en de notaris heeft haar bij brief van 13 mei 2011 een afschrift gestuurd van de akte van 12 mei 2011 waarbij nummer [a] aan de man is geleverd en klaagster is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek op nummer [a].

4.9.      Niet is gesteld of gebleken dat klaagster na medio 2010 van de notaris en/of Rijnlandse Hypotheekbank bericht heeft ontvangen naar aanleiding van het ontslagverzoek ten aanzien nummer [b].  

4.10.     Vast staat dat klaagster op 30 november 2011 de genoemde volmacht heeft verleend in verband met de beoogde verdeling en levering van nummer [b] aan de man. Vast staat verder dat de notaris op 6 december 2011 de genoemde akte heeft gepasseerd waarbij klaagster en de man ten behoeve van [X] een recht van hypotheek hebben gevestigd op nummer [b]. Klaagster is persoonlijk aanwezig geweest bij het passeren van die akte, zij heeft deze ondertekend en de notaris heeft een dag later een afschrift van die akte aan klaagster gestuurd. In die akte staat onder meer het volgende vermeld:

“Het onderpand is niet anders met hypotheek of beslag bezwaard dan met een eerste hypothecaire inschrijving tot een bedrag van driemiljoen euro (€ 3.000.000,00) ten behoeve van de Rijnlandse Hypotheekbank B.V., gevestigd te Utrecht, krachtens een akte van hypotheekstelling op een december tweeduizenddrie voor mij, notaris, verleden (…)

Gelet op deze bewoordingen is de kamer van oordeel dat klaagster er op dat moment redelijkerwijs kennis van heeft kunnen nemen dat de aan haar bekende hypotheekschuld op nummer [b] op dat moment nog bestond, terwijl zij nog geen bericht had ontvangen dat Rijnlandse Hypotheekbank haar uit de hoofdelijke aansprakelijkheid had ontslagen. De kamer is dan ook van oordeel dat de driejaarstermijn om zich erover te beklagen dat de notaris nog niet had geregeld dat zij uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor die hypotheekschuld was ontslagen (in ieder geval) is gaan lopen op 6 december 2011.

4.11.     Zoals hiervoor is overwogen, is voor de aanvang van de vervaltermijn de objectieve kennis van het handelen en/of nalaten van de notaris bepalend en dus niet de subjectieve kennis dat dit handelen en/of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn. Daarom is het voor het gaan lopen van de driejaarstermijn niet relevant dat klaagster stelt dat zij op 6 december 2011 nog geen kennis droeg van het (veronderstelde) nalaten van de notaris, inhoudende dat hij haar voorafgaand aan de levering van nummer [a] niet had gewezen op de financiële risico’s als nummer [a] en nummer [b] niet tegelijk zouden worden verdeeld en geleverd terwijl zij nog niet zou zijn ontslagen uit de hypotheekschuld op nummer [b].

4.12.     Uit het vorenstaande volgt dat de driejaarstermijn op 6 december 2014 is geëindigd. Nu de klacht niet eerder dan op 27 juli 2021 is ingediend, is deze vervaltermijn verstreken.

4.13.     De nadere vervaltermijn van één jaar is ook verstreken. Die termijn gaat lopen indien geoordeeld wordt dat de gevolgen van het aan de notaris verweten handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bekend zijn geworden. Daargelaten dat het vragen oproept dat de veiling van nummer [b], zoals klaagster stelt, in tegenstelling tot het vermelde in de veilingakte niet op 2 februari 2016 aan klaagster zou zijn aangezegd en dat zij ook de genoemde brief van RNHB van 27 mei 2016 niet zou hebben ontvangen, staat vast dat zij op 4 september 2018 kennis heeft genomen van de brief van Rabobank van 30 augustus 2018. Voor zover klaagster heeft bedoeld te stellen dat zij niet eerder dan op 4 september 2018 bekend is geworden met de gevolgen van het (veronderstelde) nalaten van de notaris – te weten dat zij nog altijd persoonlijk aansprakelijk was voor hypotheekschuld met betrekking tot nummer [b] – zou de nadere termijn van een jaar in dat geval op 4 september 2019 zijn geëindigd, zodat de klacht hoe dan ook te laat is ingediend. De kamer zal de klacht daarom niet ontvankelijk verklaren.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, mr. T. Zuidema, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022 door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.  

mr. A.R. Jansen-Castelein                                 mr. C. Kool

secretaris                                                         plaatsvervangend voorzitter

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.