ECLI:NL:TNORSHE:2022:13 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2021/38

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2022:13
Datum uitspraak: 21-03-2022
Datum publicatie: 05-04-2022
Zaaknummer(s): SHE/2021/38
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: De klacht gaat over de handelwijze van de notaris in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van klaagsters vader. Aangezien klaagster en de andere deelgenoten het niet eens konden worden over de verkoop van een bosperceel en de verdeling van erflaters nalatenschap, heeft de rechtbank in 2017 beslist dat voor het geval klaagster binnen twee weken na betekening van het betreffende vonnis niet haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking aan de verkoop en/of levering van het bosperceel zou verlenen, het vonnis in de plaats treedt van de onderhandse akte tot opdrachtverlening aan de makelaar en de onderhandse akte tot verkoop van het bosperceel, alsmede van de notariële akte tot levering van het perceel. In 2019 heeft de notaris in haar hoedanigheid van executeur het bosperceel verkocht aan een derde. Aan een andere notaris (notaris C) is opdracht gegeven om de levering van het bosperceel te verzorgen. De levering heeft op 11 november 2019 plaatsgevonden.Vast staat dat betekening van het vonnis aan klaagster niet heeft plaatsgevonden.Met hetgeen de notaris heeft erkend staat eveneens vast dat zij niet heeft onderzocht of de voorwaarde waaronder het vonnis in de plaats mocht treden voor klaagsters medewerking in vervulling was gegaan, toen zij als executeur tot verkoop van het bosperceel overging. Evenmin staat ter discussie dat de communicatie tussen notaris C en de deelgenoten liep via de notaris in haar hoedanigheid van (professioneel) executeur in erflaters nalatenschap. De notaris heeft bij e-mail aan (de medewerkster van) notaris C meegedeeld dat klaagster geen volmacht had getekend en het vonnis dus in de plaats treedt van de medewerking van klaagster.Als gevolg van de handelwijze van de notaris is klaagster ten onrechte niet bij de verkoop en het passeren van de akte van levering van het bosperceel betrokken. Niet in geschil is dat klaagster pas naderhand (namelijk in december 2020) bekend is geworden met de verkoop en de levering. Door klaagster volledig buiten de verkoop en levering van het bosperceel te houden, heeft de notaris het klaagster onmogelijk gemaakt zich tijdig te laten informeren en voorlichten over de onderliggende koopakte, de inhoud van de akte van levering en de aan de deelgenoten in rekening gebrachte kosten. De klacht wordt in zoverre gegrond verklaard en aan de notaris wordt de maatregel van berisping opgelegd. De klacht wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze ziet op het verzoek van klaagster om de notaris op te dragen over te gaan tot afgifte van het complete dossier aan klaagster. De klacht wordt voor het overige ongegrond verklaard.

Klachtnummer    : SHE/2021/38

Datum uitspraak : 21 maart 2022

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


[klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in [woonplaats] ([land]),

gemachtigde: de heer [A],

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats].

1.          De procedure

1.1.      Bij e-mail van 12 juli 2021 aan de kamer voor het notariaat (de kamer) heeft de echtgenoot van klaagster, de heer [A] (hierna: de gemachtigde van klaagster), namens klaagster klachten geformuleerd tegen de notaris en notaris de heer mr. [C] (hierna: mr. [C]), die verbonden is aan een ander notariskantoor. De klacht tegen mr. [C] is afzonderlijk in behandeling genomen onder nummer SHE/2021/39.

1.2.      Bij brief van 9 augustus 2021 heeft de kamer de gemachtigde van klaagster verzocht om een machtiging in te dienen, waaruit blijkt dat de gemachtigde van klaagster namens klaagster deze klachtprocedure mag voeren. Verder heeft de kamer de gemachtigde van klaagster verzocht om de klachten te individualiseren en dus per notaris bij afzonderlijke klachtbrief een klacht in te dienen.

1.3.      Bij brief van 20 augustus 2021 heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster een geïndividualiseerd klaagschrift (met bijlagen) ingediend. Ook heeft hij een notariële “algemene lastgeving” overgelegd, waaruit blijkt dat hij namens klaagster deze klachtprocedure mag voeren.

1.4.      Bij brief van 26 augustus 2021 heeft de kamer een kopie van de klacht aan de notaris gezonden en haar verzocht om haar standpunt binnen drie weken kenbaar te maken.

1.5.      De notaris heeft verzocht uitstel te verlenen voor het indienen van een inhoudelijk verweer. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft het verzochte uitstel verleend.  

1.6.      De notaris heeft bij brief van 6 oktober 2021 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. Dit verweerschrift is op 7 oktober 2021 door de kamer ontvangen.

1.7.      Bij brief van 10 oktober 2021 heeft klager nadere bijlagen ingediend.

1.8.      De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 17 januari 2022, waarbij de gemachtigde van klaagster, de notaris en de op het kantoor van de notaris werkzame notarisklerk, mevrouw [naam notarisklerk] (hierna: de notarisklerk), zijn verschenen. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft dat mede aan de hand van pleitnotities (met bijlagen) gedaan, die hij aan de kamer en de notaris heeft overhandigd.

1.9.      Op 14 februari 2022 heeft de kamer nieuwe stukken ontvangen van de gemachtigde van klaagster. Aangezien na afloop van de mondelinge behandeling geen stukken meer kunnen worden overgelegd, heeft de kamer deze stukken buiten beschouwing gelaten bij de beoordeling van de klacht.

2.          De feiten

De klacht gaat over de handelwijze van de notaris in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van klaagsters vader. Voor de beoordeling van de klacht acht de kamer de volgende feiten van belang.

2.1.      Op [datum] 1996 is de moeder van klaagster, mevrouw [naam moeder] (hierna: erflaatster), overleden. Zij was ten tijde van haar overlijden gehuwd met de vader van klaagster, de heer [naam vader] (hierna: erflater). Erflaatster heeft erflater en hun zeven kinderen, onder wie klaagster, als haar erfgenamen achtergelaten. Alle goederen van erflaatsters nalatenschap zijn toegedeeld aan erflater en hun zeven kinderen hebben een vordering gekregen op erflater.

2.2.      Erflater heeft op 3 mei 1999 een testament laten opmaken. In dat testament is de oudste kandidaat-notaris dan wel de oudste medewerk(st)er van notaris mr. [Z] (hierna: mr. [Z]) of diens opvolger tot executeur-testamentair benoemd.

Erflater heeft daarnaast aan een aantal van zijn kinderen legaten toegekend, waaronder het legaat van een bosperceel. Dit legaat is in het testament als volgt beschreven:

“4. Ik legateer vooraf, NIET vrij van rechten en kosten, af te geven binnen ZES MAANDEN na mijn overlijden aan mijn zoon [6], mijn zoon [5], en mijn dochter [klaagster] (…), ieder voor een gelijk deel en bij aanwas mijn perceel bos gelegen aan de [plaatselijke aanduiding en kadastrale aanduiding] ter grootte van twee hectaren, zestig aren en vijf en negentig centiaren, danwel mijn aandeel daarin.(…)

Mijn genoemde zonen en dochter kunnen eventueel dit perceel ten behoeve van elkaar in drieën splitsen.

Genoemde legatarissen leg ik de last op om de waarde van het gelegateerde in mijn nalatenschap in te brengen. De waarde zal worden vastgesteld in onderling overleg tussen alle mede-erfgenamen en bij gebreke van overeenstemming door een taxateur aan te wijzen door de executeur-testamentair. (…)”.

2.3.      Bij akte van 3 november 1999, verleden voor notaris mr. [D] (hierna: mr. [D]), heeft erflater aan zes van zijn zeven kinderen, onder wie klaagster, de vorderingen voldaan met betrekking tot erflaatsters nalatenschap, groot fl. 18.080,-- per kind. Verder heeft erflater aan bedoelde zes kinderen een bedrag geschonken van fl. 31.920,--, waarbij de begiftigden niet zijn vrijgesteld van de verplichting tot inbreng in de nalatenschap van erflater. Uit de akte volgt dat het totaalbedrag van de vordering en schenking van fl. 50.000,-- per kind aan klaagster is voldaan door middel van verrekening van dit bedrag met een aan haar verstrekte lening van fl. 150.000,--, zodat de lening aan klaagster na de verrekening per saldo nog fl. 100.000,-- bedroeg.       

2.4.      Op [datum] 1999 is erflater overleden. Ten tijde van het overlijden van erflater waren zijn zeven kinderen zijn erfgenamen, te weten klaagster en:

  1. de heer [1]
  2. de heer [2]
  3. mevrouw [3]
  4. de heer [4]
  5. de heer [5]
  6. de heer [6],

(hierna ieder afzonderlijk te noemen: deelgenoot 1, respectievelijk deelgenoot 2, deelgenoot 3, deelgenoot 4, deelgenoot 5 en deelgenoot 6).

2.5.      Op [datum] 2010 is deelgenoot 6 overleden. Hij heeft als erfgenamen achtergelaten:

7. mevrouw [7]

8. de heer [8]

9. de heer [9]

10. mevrouw [10],

(hierna ieder afzonderlijk te noemen: deelgenoot 7, respectievelijk deelgenoot 8, deelgenoot 9, deelgenoot 10).

Zij zijn als zodanig medegerechtigd in de nalatenschap van erflater.

2.6.      Klaagster en haar nog in leven zijnde broers en zus (de hiervoor genoemde deelgenoten 1 tot en met 5) zijn ieder voor 1/7e deel gerechtigd in de nalatenschap van erflater. De erfgenamen van haar overleden broer (de hiervoor genoemde deelgenoten 7 tot en met 10) zijn ieder voor 1/28e deel gerechtigd in de nalatenschap van erflater.

2.7.      De door erflater tot executeur-testamentair benoemde oudste medewerker van mr. [Z], de heer [E], heeft zijn bevoegdheden eerst overgedragen aan mr. [D] en na diens overlijden in 2006 heeft de heer [E] zijn bevoegdheden in 2016 overgedragen aan de notaris (als opvolger van mr. [Z]) en aan de notarisklerk. De notaris en de notarisklerk zijn zowel tezamen als ieder afzonderlijk zelfstandig bevoegd de nalatenschap van erflater te beheren en daarover te beschikken.

2.8.      Afgifte van het in erflaters testament opgenomen legaat van het bosperceel - dat in erflaters testament kadastraal was aangeduid als [oorspronkelijke kadastrale aanduiding], maar thans kadastraal bekend is als [huidige kadastrale aanduiding] - heeft niet plaatsgevonden.

2.9.      Bij brief van 13 augustus 2016 heeft de notarisklerk klaagster aangeschreven teneinde te komen tot afwikkeling van erflaters nalatenschap. Bij deze brief zijn als bijlagen gevoegd:

  • een overzicht van de gelden van de nalatenschap op de sterfdag van erflater, van de mutaties die nadien hebben plaatsgevonden alsmede een berekening van hetgeen aan ieder van de deelgenoten toekomt;
  • een kopie van een taxatierapport met betrekking tot het bosperceel;
  • een volmacht in tweevoud waarin klaagster, kort gezegd, volmacht verleent voor de verkoop van het bosperceel en voor de verdeling onder de erfgenamen van de verkoopopbrengst.

De andere deelgenoten hebben eenzelfde brief ontvangen. Met uitzondering van klaagster hebben alle deelgenoten de volmacht ondertekend en aan het kantoor van de notaris geretourneerd.

2.10.     Aangezien de deelgenoten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 enerzijds en klaagster anderzijds het niet eens konden worden over de verkoop van het bosperceel en de verdeling van erflaters nalatenschap, hebben genoemde deelgenoten klaagster in rechte betrokken. Zij werden in die procedure bijgestaan door advocaat mr. [naam advocaat] (hierna: de advocaat). Klaagster werd ook bijgestaan door een advocaat.

2.11.     De rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) heeft bij vonnis van 8 maart 2017 een comparitie van partijen gelast. Bij vonnis van 6 december 2017 heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat de verdeling van het bosperceel zal moeten plaatsvinden. De rechtbank heeft in het dictum van het vonnis (samengevat):

  • de verdeling gelast van het bosperceel door verkoop daarvan tegen de waarde in het economisch verkeer met tussenkomst van een door de deelgenoten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 aan te zoeken makelaar en verdeling van de netto-opbrengst onder de erven, zoals in het vonnis is bepaald;
  • klaagster gelast om binnen twee weken na betekening van het vonnis haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van het bosperceel, waaronder het tezamen met de deelgenoten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 opdracht geven tot verkoop van het bosperceel aan een door genoemde deelgenoten aan te zoeken makelaar, het tekenen van de koopovereenkomst en aan de levering van het bosperceel ten overstaan van een door de koper aan te wijzen notaris;
  • bepaald dat, bij gebreke van medewerking van klaagster aan de verkoop en/of levering van het bosperceel op de aangegeven wijze, het vonnis in de plaats treedt van de onderhandse akte tot opdrachtverlening aan de makelaar en de onderhandse akte tot verkoop van het bosperceel, alsmede van de notariële akte tot levering van het bosperceel;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Verder heeft de rechtbank aan de deelgenoten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 verzocht op een aantal punten nadere informatie te verstrekken. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

2.12.     In het eindvonnis van 25 juli 2018 heeft de rechtbank in het dictum (samengevat):

  • het in erflaters testament opgenomen legaat met betrekking tot het bosperceel vervallen verklaard; en
  • de verdeling gelast van de nalatenschap van erflater conform het overzicht in productie 6 bij inleidende dagvaarding, onder de bepaling dat voor notaris/executeurkosten een bedrag van € 7.712,82 inclusief btw in aanmerking wordt genomen in plaats van het bedrag van € 24.554,08 inclusief btw dat in dat overzicht is vermeld, en dat geen advocaatkosten in aanmerking kunnen worden genomen bij de te verdelen massa.

De vorderingen van de deelgenoten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 zijn voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen.

2.13.     In 2019 heeft de notaris in haar hoedanigheid van executeur het bosperceel verkocht aan een derde (hierna: de koper) voor een koopprijs van € 45.000,--. Aan mr. [C] is opdracht gegeven om de levering van het bosperceel te verzorgen.

2.14.     De communicatie tussen mr. [C] en de deelgenoten in erflaters nalatenschap heeft plaatsgevonden via de notaris in haar hoedanigheid van executeur.

2.15.     Bij e-mail van 7 november 2019 om 15:18 uur heeft een medewerkster van mr. [C] een concept van de akte van levering aan de notaris gezonden en haar te kennen gegeven ervan uit te gaan dat de deelgenoten op de hoogte zijn gebracht van de “voorgenomen verkoop”. Aan de notaris is gevraagd of zij “wellicht” de concept-akte ter kennisneming naar de deelgenoten kan doormailen. 

2.16.     Bij e-mail van 7 november 2019 om 16:33 uur heeft de notaris een kopie van het vonnis van 6 december 2017 aan de medewerkster van mr. [C] gestuurd en haar het volgende geantwoord:

“Dank voor het toezenden van het concept van de akte van levering. Zonder tegenbericht kunt u er van uit gaan dat het concept akkoord is.

Wel wil ik u nog wijzen op het vonnis van rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 6 december 2017 (zie bijlage). Hierin heeft de rechter bepaald dat dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van de medewerking van [klaagster]. Deze mevrouw heeft geen volmacht getekend, maar het vonnis treedt dus in de plaats daarvan.

(…)

Daarnaast zal ik zorgdragen voor doorzending van dit concept naar de erfgenamen.

(…)”

2.17.     Op 11 november 2019 heeft mr. [C] de akte van levering gepasseerd, waarbij het bosperceel is geleverd aan de koper. Voor de levering van het bosperceel is het vonnis van 6 december 2017 in de plaats getreden van de medewerking van klaagster. Genoemd vonnis was op dat moment nog niet betekend aan klaagster.

2.18.     Klaagster is in hoger beroep gekomen tegen de drie voormelde vonnissen van de rechtbank. Bij arrest van 25 augustus 2020 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof) (samengevat):

  • klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het vonnis van 8 maart 2017 en tegen het vonnis van 6 december 2017, voor zover dat hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de rechtbank in het dictum van laatstgenoemd vonnis op de vordering van de deelgenoten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 om klaagster te gelasten haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de verkoop van het bosperceel;
  • het hoger beroep van klaagster voor het overige ongegrond verklaard; en
  • de vonnissen bekrachtigd waarvan beroep, voor zover die ter beoordeling aan het hof voorliggen.

2.19.     De notaris heeft op 8 december 2020 een rekening en verantwoording opgemaakt. De volgens deze rekening en verantwoording aan de deelgenoten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 toekomende erfdelen zijn vóór 1 januari 2021 aan hen overgemaakt.

2.20.     In december 2020 zijn klaagster en haar gemachtigde bekend geworden met de verkoop en levering van het bosperceel.

2.21.     De gemachtigde van klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de rekening en verantwoording. Hij heeft daarom tot op heden geweigerd een rekeningnummer op te geven waarnaar het erfdeel van klaagster kan worden overgemaakt. Op 20 januari 2021 heeft de notaris het volgens de door haar opgestelde rekening en verantwoording aan klaagster toekomende erfdeel overgemaakt naar de consignatiekas.

2.22.     Op 15 september 2021 heeft de betekening van het vonnis van 6 december 2017 aan klaagster alsnog plaatsgevonden.

2.23.     Bij e-mail van 6 oktober 2021 heeft de notaris een volmacht tot verkoop en levering van het bosperceel ter ondertekening aan de gemachtigde van klaagster toegezonden.

3.          De klacht

3.1.      Klaagster heeft vele bezwaren geuit aan het adres van de notaris. Kort gezegd komen deze bezwaren er op neer dat klaagster de notaris verwijt dat zij in haar hoedanigheid van executeur in erflaters nalatenschap onzorgvuldig en partijdig heeft gehandeld. De kamer begrijpt uit het gestelde dat de klacht van klaagster in de kern uiteenvalt in de volgende onderdelen.

  1. Door het vonnis van 6 december 2017 niet aan klaagster te laten betekenen voorafgaande aan de verkoop en levering van het bosperceel, was het vonnis niet uitvoerbaar en is het vonnis ten onrechte gebruikt in de plaats van de medewerking van klaagster aan de verkoop en levering.
  2. De notaris heeft klaagster niet in kennis gesteld van de voorgenomen verkoop en levering van het bosperceel.
  3. De notaris is tekortgeschoten in de communicatie jegens klaagster. De meeste mails en brieven (met bijlagen) heeft klaagster nooit ontvangen.
  4. De notaris heeft erflaters nalatenschap verdeeld, terwijl daarvoor de toestemming van alle deelgenoten is vereist en klaagster tegen de verdeling heeft geprotesteerd.
  5. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 25 juli 2018 bepaald dat voor notaris/executeurkosten een bedrag van € 7.712,82 inclusief btw in aanmerking wordt genomen in plaats van het bedrag van € 24.554,08 inclusief btw dat aanvankelijk in het overzicht van de notaris was vermeld en dat er geen advocaatkosten in aanmerking kunnen worden genomen bij de te verdelen massa. In strijd met het eindvonnis heeft de notaris in de door haar opgestelde rekening en verantwoording van 8 december 2020 echter een bedrag van € 32.466,12 aan notaris/executeurskosten en een bedrag van € 18.825,43 aan advocaatkosten opgenomen.
  6. De notaris heeft het erfdeel van klaagster in erflaatsters nalatenschap en de door erflater in november 1999 gedane schenking ten bedrage van in totaal € 22.689,-- ten onrechte in erflaters boedel gehouden en verrekend met de door de notaris in rekening gebrachte notariskosten van € 32.466,12.
  7. Het erfdeel van deelgenoot 3 in erflaatsters nalatenschap en de door erflater in november 1999 gedane schenking aan deelgenoot 3 ten bedrage van in totaal € 22.689,-- is niet in de boedel gehouden, maar in 2000 aan deelgenoot 3 uitgekeerd, terwijl daarvoor een grond (zoals een gerechtelijke uitspraak) ontbreekt.   
  8. De verwijderings- en bodemsaneringskosten die ten aanzien van het bosperceel zijn gemaakt, hadden ten laste moeten worden gebracht van de erfgenamen van deelgenoot 6. De notaris heeft deze kosten echter ten laste gebracht van alle deelgenoten in erflaters nalatenschap.
  9. Uit de door de notaris opgestelde rekening en verantwoording van 8 december 2020 volgt dat voor de verkoop van het bosperceel een bedrag van € 43.716,39 is ontvangen, terwijl het bosperceel voor € 45.000,-- is verkocht. De notaris heeft geen verantwoording gegeven voor het verschil.

3.2.      Klaagster verzoekt de kamer om de notaris op te dragen over te gaan tot afgifte van het complete dossier aan klaagster.

3.3.      De notaris heeft verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1.      Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.

4.2.      Voor zover klaagster de kamer verzoekt om de notaris op te dragen over te gaan tot afgifte van het complete dossier aan klaagster, overweegt de kamer dat de Wna niet in deze mogelijkheid voorziet. Klaagster zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.   

Klachtonderdelen 1, 2 en 9 (betekening vonnis van 6 december 2017 en informatieplicht)

4.3.      Klaagster verwijt de notaris dat zij het vonnis van 6 december 2017 niet aan klaagster heeft laten betekenen voorafgaande aan de verkoop en levering van het bosperceel. Het vonnis was als gevolg daarvan niet uitvoerbaar en is dus ten onrechte gebruikt in de plaats van de medewerking van klaagster aan de verkoop en levering. Verder verwijt klaagster de notaris dat zij haar niet in kennis heeft gesteld van de voorgenomen verkoop en levering van het bosperceel. Klaagster heeft dus niet de kans gehad om zelf haar medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het bosperceel.

Bovendien verwijt klaagster de notaris dat zij geen verantwoording heeft gegeven voor het verschil tussen de koopprijs van het bosperceel van € 45.000,-- en het in de rekening en verantwoording van 8 december 2020 opgenomen bedrag van € 43.716,39.

4.4.      De notaris heeft erkend dat de betekening van het vonnis aan klaagster niet heeft plaatsgevonden voorafgaande aan de verkoop en levering van het bosperceel. De notaris is er naar eigen zeggen van uitgegaan dat de advocaat van de deelgenoten 1 tot en met 5 en 7 tot en met 10 voor betekening van het vonnis had zorggedragen. Zij verkeerde daarom in de veronderstelling dat zij bevoegd was om namens alle deelgenoten tot verkoop van het bosperceel over te gaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de notaris te kennen gegeven dat zij had moeten checken of de betekening had plaatsgevonden, hetgeen zij heeft nagelaten.

De notaris heeft ook erkend dat zij klaagster niet heeft geïnformeerd over de voorgenomen verkoop en levering van het bosperceel.

Ten aanzien van de verkoopopbrengst van het bosperceel verwijst de notaris naar de door haar bij het verweerschrift gevoegde nota van afrekening van mr. [C].

4.5.      De kamer overweegt het volgende. Uit het vonnis van 6 december 2017 (hiervoor genoemd onder 2.11.) volgt dat het vonnis alleen in de plaats treedt van de onderhandse akte tot opdrachtverlening aan de makelaar en de onderhandse akte tot verkoop van het bosperceel, alsmede van de notariële akte tot levering van het perceel, voor het geval klaagster binnen twee weken na betekening van het vonnis niet haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking aan de verkoop en/of levering verleent. Vast staat dat betekening van het vonnis van 6 december 2017 aan klaagster niet heeft plaatsgevonden. Met hetgeen de notaris heeft erkend staat eveneens vast dat zij niet heeft onderzocht of klaagster wilde meewerken aan opdrachtverlening aan de makelaar, de onderhandse akte tot verkoop van het bosperceel, alsmede de notariële akte tot levering van het perceel. De notaris had dus niet onderzocht of de voorwaarde waaronder het vonnis in de plaats mocht treden voor klaagsters medewerking in vervulling was gegaan, toen zij als executeur tot verkoop van het bosperceel overging.

Evenmin staat ter discussie dat de communicatie tussen mr. [C] en de deelgenoten liep via de notaris in haar hoedanigheid van (professioneel) executeur in erflaters nalatenschap. De notaris heeft bij e-mail van 7 november 2019 aan (de medewerkster van) mr. [C] meegedeeld dat klaagster geen volmacht had getekend en het vonnis van 6 december 2017 dus in de plaats treedt van de medewerking van klaagster.

Als gevolg van de handelwijze van de notaris is klaagster ten onrechte niet bij de verkoop en het passeren van de akte van levering van het bosperceel betrokken. Niet in geschil is dat klaagster pas naderhand (namelijk in december 2020) bekend is geworden met de verkoop en de levering. Door klaagster volledig buiten de verkoop en levering van het bosperceel te houden, heeft de notaris het klaagster onmogelijk gemaakt zich tijdig te laten informeren en voorlichten over de onderliggende koopakte, de inhoud van de akte van levering en de aan de deelgenoten in rekening gebrachte kosten.

De notaris heeft pas in deze procedure de nota van afrekening aan klaagster verstrekt en daarmee het verschil tussen de koopprijs en de netto verkoopopbrengst van het bosperceel (het saldo na verrekening van lasten met de koper, betaling van makelaarskosten, inzagekosten en btw) verklaard. Deze nota van afrekening had de notaris – in haar rol van (professioneel) executeur in erflaters nalatenschap en contactpersoon tussen mr. [C] en de deelgenoten – echter voorafgaande aan de levering van het bosperceel moeten geven aan klaagster. Door dit na te laten is de notaris ook op dit punt tekort geschoten in haar “Belehrung’’ jegens klaagster.

4.6.      Op grond van het voorgaande zullen de klachtonderdelen 1, 2 en 9 gegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 3 (communicatie)       

4.7.      Klaagster verwijt de notaris dat zij is tekortgeschoten in de communicatie jegens klaagster. De meeste mails en brieven (met bijlagen) heeft klaagster nooit ontvangen.

4.8.      De notaris voert hiertegen aan dat zij dat onbegrijpelijk vindt, aangezien de betreffende brieven en e-mails niet als onbestelbaar zijn teruggekomen.

4.9.      De kamer overweegt dat uit het door klaagster als bijlage “A3 bis 1” overgelegde e-mailbericht weliswaar volgt dat er in 2018 een keer een aan klaagster verzonden brief onbestelbaar door de notaris is terug ontvangen, maar voor het overige is de feitelijke gang van zaken onduidelijk gebleven. Zo heeft de gemachtigde van klaagster tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat hij op enig moment een nieuw e-mailadres heeft gekregen, maar gesteld noch gebleken is of, en zo ja wanneer, de notaris van deze wijziging op de hoogte is gebracht. De kamer heeft tegen deze achtergrond onvoldoende informatie/aanknopingspunten, waarbij het op de weg van (de gemachtigde van) klaagster ligt deze aanknopingspunten aan te dragen, om tot het oordeel te komen dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klachtonderdeel 3 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 4 (verdeling nalatenschap zonder toestemming van klaagster)

4.10.     Klaagster verwijt de notaris dat zij erflaters nalatenschap heeft verdeeld, terwijl daarvoor de toestemming van alle deelgenoten is vereist en klaagster tegen de verdeling heeft geprotesteerd.

4.11.     De notaris is op dit klachtonderdeel niet ingegaan.

4.12.     De kamer overweegt het volgende. In het eindvonnis van 25 juli 2018 heeft de rechtbank de verdeling gelast van de nalatenschap van erflater op de wijze zoals vermeld in het dictum van het vonnis. Het eindvonnis is bij arrest van 25 augustus 2020 door het hof bekrachtigd, voor zover dit ter beoordeling aan het hof voorlag. Het gevolg hiervan is dat toestemming van de afzonderlijke deelgenoten in beginsel niet vereist is. Klachtonderdeel 4 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 5 (notaris/executeurkosten en advocaatkosten)

4.13.     Klaagster verwijt de notaris dat zij in strijd met het eindvonnis van 25 juli 2018 in de door haar opgestelde rekening en verantwoording van 8 december 2020 een bedrag van € 32.466,12 aan notaris/executeurkosten en een bedrag van € 18.825,43 aan advocaatkosten heeft opgenomen. De rechtbank heeft namelijk beslist dat aan notaris/executeurkosten slechts een bedrag van € 7.712,82 inclusief btw in aanmerking kan worden genomen en dat er geen advocaatkosten in aanmerking kunnen worden genomen bij de te verdelen massa.

4.14.     De notaris voert hiertegen aan dat uit de rekening en verantwoording volgt dat op het aan klaagster toekomende erfdeel – conform het vonnis van de rechtbank – 1/7e deel van € 7.712,82 oftewel € 1.101,83 aan notaris/executeurkosten in mindering is gebracht. Op het aan klaagster toekomende erfdeel zijn conform het vonnis van de rechtbank geen advocaatkosten in mindering gebracht.

Het totaalbedrag aan notariskosten is € 32.466,12. De overige deelgenoten zijn ermee akkoord gegaan dat het resterende bedrag van € 31.364,29 en de advocaatkosten van € 18.825,43 op hun erfdelen in mindering zijn gebracht. Klaagster lijdt hierdoor dus geen nadeel. 

4.15.     De kamer overweegt het volgende. Vast staat dat de notaris bij de berekening van de te verdelen massa en het aan klaagster toekomende erfdeel conform het vonnis van de rechtbank aan notaris/executeurkosten een bedrag van € 7.712,82 inclusief btw (waarvan 1/7e deel ten laste komt van klaagster) in aanmerking heeft genomen en dat er geen advocaatkosten in aanmerking zijn genomen. Dat de overige deelgenoten ermee akkoord zijn gegaan dat op hun erfdelen een hoger bedrag aan notaris/executeurkosten en een bedrag aan advocaatkosten in mindering zijn gebracht, is aan hen en brengt niet met zich dat de notaris ten opzichte van klaagster tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Klachtonderdeel 5 zal daarom ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 6 (uitkering erfdeel klaagster in erflaatsters nalatenschap en schenking erflater)

4.16.     De kamer begrijpt dat klaagster van mening is dat de notaris het erfdeel van klaagster in erflaatsters nalatenschap en de door erflater in november 1999 gedane schenking ten bedrage van in totaal € 22.689,-- (destijds fl. 50.000,--) aan haar had moeten uitkeren. Volgens klaagster heeft de notaris dit bedrag ten onrechte in de boedel van erflater gehouden en verrekend met de door de notaris in rekening gebrachte notaris/executeurkosten van € 32.466,12.

4.17.     De notaris voert hiertegen aan dat het bedrag van € 22.689,-- in 1999 aan klaagster is voldaan door middel van verrekening met een schuld van haar aan erflater. De notaris wijst op de akte van 3 november 1999 waaruit dit blijkt. De resterende schuld van klaagster aan erflater is met toestemming van de overige deelgenoten buiten elke berekening gehouden.

4.18.     De kamer overweegt het volgende. Uit de door de notaris overgelegde kopie van de akte van 3 november 1999 volgt dat het bedrag van € 22.689,--  destijds aan klaagster is voldaan door middel van verrekening. Gelet hierop heeft klaagster onvoldoende toegelicht en onderbouwd dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door genoemd bedrag niet aan klaagster uit te keren.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van klaagster gesteld dat de handtekening van erflater onder de akte van 3 november 1999 is vervalst. De civielrechtelijke vraag of erflater zijn handtekening al dan niet onder de akte zou hebben geplaatst, kan in deze tuchtprocedure echter niet worden beantwoord maar is voorbehouden aan de civiele rechter.

4.19.     Klachtonderdeel 6 zal op grond van het voorgaande ongegrond worden verklaard. 

Klachtonderdeel 7 (uitkering erfdeel deelgenoot 3 in erflaatsters nalatenschap)

4.20.     Klaagster verwijt de notaris dat het erfdeel van deelgenoot 3 in erflaatsters nalatenschap en de door erflater in november 1999 gedane schenking aan deelgenoot 3 ten bedrage van in totaal € 22.689,--  (destijds fl. 50.000,--) niet in de boedel is gehouden, maar in 2000 aan deelgenoot 3 is uitgekeerd, terwijl daarvoor een grond (zoals een gerechtelijke uitspraak) ontbreekt.  

4.21.     De notaris is op dit klachtonderdeel niet ingegaan.

4.22.     De kamer overweegt het volgende. Uit de akte van 3 november 1999 volgt dat erflater aan zes van zijn zeven kinderen - onder wie klaagster - de vorderingen heeft voldaan met betrekking tot erflaatsters nalatenschap, groot fl. 18.080,-- per kind. Verder heeft erflater aan bedoelde zes kinderen een bedrag geschonken van fl. 31.920,-- onder de verplichting tot inbreng in de nalatenschap van erflater. Anders dan klaagster doet voorkomen, is deelgenoot 3 het enige kind dat geen partij is bij genoemde akte en gesteld noch gebleken is dat erflater aan haar op een later moment een uitkering heeft gedaan van in totaal fl. 50.000,-- (€ 22.689,--). Naar het oordeel van de kamer mocht de notaris, die overigens in 2000 nog niet als executeur was betrokken bij de afwikkeling van erflaters nalatenschap, er daarom van uitgaan dat:

  • deelgenoot 3 ten tijde van erflaters overlijden nog een vordering op erflater had met betrekking tot haar erfdeel in erflaatsters nalatenschap;
  • aan deelgenoot 3, gelet op de op klaagster en de overige deelgenoten rustende inbrengverplichting, nog het bedrag toekwam dat erflater in 1999 aan ieder van zijn overige kinderen had geschonken; en
  • in 2000 dus een terechte uitkering van fl. 50.000,-- aan deelgenoot 3 heeft plaatsgevonden.

Zoals hiervoor onder r.o. 4.18. is geoordeeld omtrent de door de gemachtigde van klaagster gestelde vervalsing van de handtekening van erflater onder de akte van 3 november 1999, kan in deze tuchtprocedure daar niet over worden geoordeeld, aangezien dit is voorbehouden aan de civiele rechter.

4.23.     Op grond van het voorgaande zal klachtonderdeel 7 ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel 8 (verwijderings- en bodemsaneringskosten)

4.24.     Volgens klaagster hebben de deelgenoten 5 en 6 begin jaren ’90 het achterste gedeelte van het bosperceel geannexeerd. Zij hebben zonder vergunning opstallen op het perceel geplaatst, zoals stacaravans, een houten chalet en een stookolietank. Bij zijn vertrek naar Spanje in 1998/1999 had deelgenoot 6 de stookolie en de tank moeten verwijderen, hetgeen hij heeft nagelaten. In 2018 is de tank gaan lekken. De verwijderings- en bodemsaneringskosten hadden ten laste moeten worden gebracht van de erfgenamen van deelgenoot 6. De notaris heeft deze kosten echter ten laste gebracht van alle deelgenoten in erflaters nalatenschap.

4.25.     De notaris is op dit klachtonderdeel niet ingegaan.

4.26.     De kamer constateert dat de rechtbank geen uitspraak heeft gedaan met betrekking tot de verwijderings- en bodemsaneringskosten. In het eindvonnis van 25 juli 2018 heeft de rechtbank immers de verdeling van erflaters nalatenschap gelast conform het overzicht in productie 6 bij inleidende dagvaarding. Uit de door klaagster en de notaris overgelegde stukken blijkt dat de kosten van verwijdering en bodemsanering zijn opgekomen na de datum van dagvaarding.

Aangezien de deelgenoten gezamenlijk eigenaar waren van het bosperceel, waren zij in beginsel ook gezamenlijk verantwoordelijk voor het bosperceel. Niet gesteld of gebleken is dat de deelgenoten hierover afwijkende afspraken met elkaar hebben gemaakt. In het feit dat de notaris de verwijderings- en bodemsaneringskosten ten laste heeft gebracht van alle deelgenoten in erflaters nalatenschap ziet de kamer geen reden om aan te nemen dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster. Klachtonderdeel 8 zal ongegrond worden verklaard.

Conclusie en maatregel

4.27.     Van de negen klachtonderdelen zullen de klachtonderdelen 1, 2 en 9 gegrond worden verklaard. De notaris is - in haar rol van (professioneel) executeur in erflaters nalatenschap en contactpersoon tussen mr. [C] en de deelgenoten - jegens klaagster schromelijk tekort geschoten: zij heeft haar onderzoeksplicht verzaakt en zij heeft niet voldaan aan haar Belehrung- en informatieplicht jegens klaagster. Het vervullen van deze voorlichtingsplicht behoort volgens vaste rechtspraak tot de essentie van het notariële ambt. Daarom acht de kamer, ondanks het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden, de maatregel van berisping passend en geboden.

Proceskosten

4.28.     Omdat de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, moet de notaris op grond van het bepaalde bij artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden.

4.29.     De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op het bepaalde bij artikel 103b lid 1 onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021, te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00. De notaris moet deze kosten en het genoemde griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer door te geven aan de notaris.

4.30.     Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer - gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 - aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 met een wegingsfactor 0,5, dus in totaal € 1.000,--. De notaris dient deze kosten na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.          De beslissing

De kamer:

5.1.      verklaart de klacht niet-ontvankelijk voor zover deze ziet op het verzoek van klaagster om de notaris op te dragen over te gaan tot afgifte van het complete dossier aan klaagster;

5.2.      verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 9 gegrond;

5.3.      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

5.4.      legt aan de notaris de maatregel van berisping op;

5.5.      veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:

  • € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht;
  • € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster,

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.29. is omschreven;

5.6.      veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 1.000,-- in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.30. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter,

mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. G. Herwig, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2022 door mr. C. Kool, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.