ECLI:NL:TNORDHA:2022:27 Kamer voor het notariaat Den Haag 21-48, 21-49, 21-50 en 21-51

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2022:27
Datum uitspraak: 07-12-2022
Datum publicatie: 09-01-2023
Zaaknummer(s): 21-48, 21-49, 21-50 en 21-51
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Door de onduidelijkheid over het al dan niet erfgenaam zijn in de nalatenschap van erflater, is klaagster is een onzekere positie geraakt.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 7 december 2022 inzake de klacht onder nummer 21-48, 21-49, 21-50 en 21-51 van:

[klaagster],

hierna ook te noemen: klaagster,

gemachtigde: mr. A.C. de Bakker, advocaat in Hendrik-Ido-Ambacht,

tegen

[A],

kandidaat-notaris te [vestigingsplaats], thans oud kandidaat-notaris,

hierna ook te noemen: de kandidaat-notaris,

en

[B],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: notaris [B],

en

[C],

notaris te [vestigingsplaats], thans oud-notaris,

hierna ook te noemen: notaris [C],

en

[D],

toegevoegd notaris te [vestigingsplaats], thans notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: toegevoegd notaris,

hierna allen tezamen te noemen: de notarissen,

gemachtigde voor de notarissen: mr. P.H. Kramer, advocaat in Amsterdam.

1. Het procesverloop

1.1 De Kamer heeft kennisgenomen van de klacht, met bijlagen, ingekomen op 13 december 2021.

1.2 De notarissen hebben bij brief van 28 februari 2022, met bijlagen, verzocht om een voorzittersbeslissing.

1.3 De Kamer heeft het antwoord van de notaris, met bijlagen, ontvangen.

1.4 Klaagster heeft een repliek ingediend.

1.5 De notarissen hebben een dupliek, met bijlagen, ingediend.

1.6 Op 14 september 2022 heeft een voorzittersgesprek plaatsgevonden. Partijen waren hierbij aanwezig. Aangezien dit gesprek niet tot intrekking van de klacht heeft geleid heeft er op 16 november 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig namens klaagster de heren [E] en [F] bijgestaan door mr. De Bakker, en de notarissen bijgestaan door mr. Kramer. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt met daaraan de door de notarissen overgelegde pleitnotities gehecht.

2. De feiten

2.1 Op 29 april 2018 is de heer [G] (hierna te noemen: erflater) overleden.

2.2 Erflater heeft het laatst beschikt over zijn nalatenschap bij testament van 29 maart 2013. De kandidaat-notaris heeft als waarnemer van notaris [B] het testament gepasseerd.

2.3 Voor het geval erflater zou overlijden na zijn partner, heeft hij een aantal stichtingen benoemd tot zijn erfgenamen. De te Amsterdam gevestigde stichting: Stichting [naam en adres], was benoemd tot een van de erfgenamen.

2.4 Bij voornoemd testament zijn twee executeurs benoemd, waaronder notaris [C].

2.5 Op 4 september 2018 is door de toegevoegd notaris een verklaring van erfrecht afgegeven met betrekking tot de nalatenschap van erflater. In deze verklaring van erfrecht wordt klaagster genoemd als mede-erfgenaam.

2.6 Bij brief van 14 december 2018 heeft de toegevoegd notaris aan klaagster bericht dat de executeurs twijfelden aan het erfgenaamschap van klaagster. Er zou sprake zijn van verwarring van rechtspersonen.

2.7 Op 16 april 2019 wordt door de toegevoegd notaris een nieuwe verklaring van erfrecht afgegeven. In deze verklaring van erfrecht wordt klaagster niet meer genoemd als erfgenaam.

2.8 De executeurs hebben vervolgens klaagster gedagvaard op 12 juli 2019 om in rechte te laten vaststellen of klaagster al dan niet in de nalatenschap als erfgenaam aangemerkt diende te worden.

Op 11 maart 2020 vond de zitting plaats. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Op 22 april 2020 heeft de rechtbank Den Haag vonnis gewezen. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat klaagster niet behoort tot de kring van erfgenamen in de nalatenschap van erflater.

2.9 Op verzoek van notaris [C] heeft [H] op 30 oktober 2020 een legal opinion afgegeven waarin geconcludeerd wordt dat klaagster geen erfgenaam is.

2.10 Klaagster heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Bij arrest van het gerechtshof Den Bosch van 22 februari 2022 is geoordeeld dat klaagster geen erfgenaam is van erflater.

3. De klacht

3.1 Door de onduidelijkheid over het al dan niet erfgenaam zijn in de nalatenschap van erflater, is klaagster is een onzekere positie geraakt. Daardoor heeft zij in de gerechtelijke procedure veel kosten moeten maken voor rechtsbijstand.

3.2 Klacht 1: onzorgvuldige redactie testament

Het eerste klachtonderdeel betreft de onzorgvuldige redactie van het testament van 29 maart 2013. In dit testament wordt een stichting benoemd tot mede-erfgenaam, terwijl die stichting op dat moment niet meer bestond. De stichting [huidige naam stichting] (voorheen: [voormalige naam stichting) was in 2011 ontbonden. Klaagster had op dat moment haar naam nog niet bij statutenwijzing gewijzigd in [voormalige naam stichting]. De onzorgvuldige redactie van het testament heeft na overlijden van erflater ervoor gezorgd dat niet duidelijk was of klaagster wel of geen erfgenaam was. Van de betrokken notarissen mocht worden verwacht dat zij een duidelijk omschreven erfstelling zouden formuleren die niet voor meerdere interpretaties vatbaar zou zijn. Dit klachtonderdeel richt zich tegen de kandidaat-notaris, omdat zij de akte heeft gepasseerd. Ook notaris [B] is verantwoordelijk, omdat het zijn protocol betreft. Als klaagster afgaat op de verklaringen ter zitting van 11 maart 2020 van notaris [C] dan is ook hij betrokken geweest bij de totstandkoming van het testament. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat hij het testament zou hebben gepasseerd.

3.3 Klacht 2: geen openheid van zaken over totstandkoming van het testament

Klaagster heeft diverse malen vragen gesteld aan de kandidaat-notaris en notaris [B] over de totstandkoming van het testament. Dit mede gezien de verklaringen ter zitting gedaan door notaris [C]. Klaagster heeft belang bij het verkrijgen van duidelijkheid over de wijze van totstandkoming om de stellingen van notaris [C] in de procedure te kunnen verifiëren en/of te weerleggen en de relevante feiten ter zake de totstandkoming te betrekken bij de lezing en/of uitleg van het testament.

Dit klachtonderdeel is gericht tegen de kandidaat-notaris, notaris [B] en notaris [C].

3.4 Klacht 3: onzorgvuldige verklaringen van notaris [C]

Notaris [C] heeft op de zitting van 11 maart 2020 onzorgvuldige verklaringen afgelegd. Notaris [C] verklaarde dat hij het testament had gepasseerd. Dit is feitelijk onjuist, omdat de kandidaat-notaris dat heeft gedaan. Vervolgens heeft notaris [C] verklaard dat erflater anti-fiscus was dus dat het daarom niet zijn bedoeling kan zijn geweest om een stichting zonder ANBI-status te benoemen tot erfgenaam. Klaagster zou graag willen weten waar notaris [C] zich op baseert met die uitspraak. Dat erflater heel anti-fiscus was blijkt niet, omdat hij een woning heeft gelegateerd aan een zwager. Een dergelijke erfrechtelijke verkrijging wordt belast met 30-40% erfbelasting.

Notaris [C] is onzorgvuldig geweest door te melden dat het in 2013 niet gebruikelijk was om KvK-nummers op te nemen in een testament. Hij gaat eraan voorbij dat niet hij, maar de kandidaat-notaris het testament heeft gepasseerd.

Uit rechtsoverweging 4.9 van het vonnis van 22 april 2020 heeft de rechtbank de verklaringen van notaris [C] te nadele van klaagster mee laten wegen.

Verder heeft notaris [C] op onzorgvuldige wijze informatie verstrekt aan [H] door mee te delen dat hijzelf het testament zou hebben gepasseerd, althans [H] in die waan te laten.

3.5       Klacht 4: schending geheimhoudingsplicht

Ter zitting van 11 maart 2020 heeft notaris [C] zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Hij heeft verklaard dat het niet in de geest van erflater was om klaagster aan te wijzen als erfgenaam, omdat zij geen ANBI-status heeft. Deze mededeling van erflater dient als toevertrouwd aan de notaris te worden beschouwd.

3.6       Klacht 5: onzorgvuldige afgifte van verklaring van erfrecht op 4 september 2018

De toegevoegd notaris heeft zonder voldoende en toereikend onderzoek een verklaring van erfrecht afgegeven. Zij had bij de eerste lezing van het uittreksel uit het handelsregister en aan de hand van de bij de Kamer van Koophandel geregistreerde historiegegevens van klaagster direct kunnen zien dat klaagster nimmer gevestigd is geweest te Amsterdam als ook dat klaagster pas op 23 december 2013 formeel de naam [naam] is gaan voeren. Klaagster is hierdoor op het verkeerde been gezet. Bij haar is de verwachting gewekt dat zij erfgenaam zou zijn.

3.7       Klacht 6: onzorgvuldige afgifte van verklaring van erfrecht op 16 april 2019

Klaagster verwijt de toegevoegd notaris dat zij gezien de onduidelijkheid die er was over het erfgenaamschap van klaagster, geen gewijzigde verklaring van erfrecht had mogen afgeven. Zij had expliciet opgenomen dat de erfstelling ter zake [naam Stichting] ziet op de opgeheven stichting [naam]. Daarmee wordt impliciet aangegeven dat klaagster geen erfgenaam is. De toegevoegd notaris is op de stoel van de rechter gaan zitten.

3.8       Klacht 7: belangenverstrengeling

Klaagster verwijt notaris [C] dat hij in een procedure waarin hij optreedt als executeur, zijn kennis gebruikt uit hoofde van zijn werkzaamheden als notaris. Daarmee heeft hij zijn plicht tot onpartijdigheid geschonden, althans de schijn gewekt dat hij niet langer onpartijdig en onafhankelijk was.

4. Het verweer

4.1       De notarissen hebben gemotiveerd verweer gevoerd – hetgeen voor zover van toepassing – hierna zal worden besproken.

5. De beoordeling van de ontvankelijkheid

5.1 Op grond van artikel 99 van de Wet op het notarisambt (Wna) kunnen klachten worden ingediend door een ieder met enig redelijk belang.

5.2 De notarissen hebben aangevoerd dat klaagster geen belanghebbende in de zin van de wet is. Alle klachten zijn gefundeerd op de door klaagster gepretendeerde hoedanigheid van erfgenaam van erflater. Uit de opinie van [H] van 30 oktober 2020, het vonnis van de rechtbank Den Haag van 22 april 2020 en het arrest van het gerechtshof Den Bosch van 22 februari 2022 volgt dat vaststaat dat klaagster geen erfgenaam is van erflater. Klaagster is daarmee een zuivere derde die geen enkel belang heeft bij het testament van erflater en het indienen van onderhavige klacht.

5.3 De Kamer overweegt als volgt. Vast is komen te staan dat klaagster in de verklaring van erfrecht van 4 september 2018 wordt genoemd als een van de erfgenamen en als zodanig was aangeschreven. Daarna is er een nieuwe verklaring van erfrecht opgesteld waarin klaagster niet meer genoemd wordt als erfgenaam. In deze bijzondere omstandigheden van het geval heeft klaagster belang bij de uitleg van het testament en met name een beoordeling over hoe daarmee is omgegaan. Dat brengt met zich dat zij het handelen van de notarissen tuchtrechtelijk moet kunnen laten toetsen. Klaagster is daarom ontvankelijk in haar klacht. Hierna zal inhoudelijk op de klacht worden ingegaan.

6. De beoordeling van de klacht

6.1 Ter beoordeling van de Kamer staat of de notarissen hebben gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat behoorlijk notarissen niet betaamt.

6.2       Voor zover de klachten betrekking hebben op notaris [C] overweegt de Kamer het volgende. Een notaris is aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten gedurende de tijd dat hij als zodanig werkzaam was. Vast is komen te staan dat het testament op 29 maart 2013 was gepasseerd door de kandidaat-notaris en niet zoals in het proces-verbaal staat vermeld door notaris [C]. In 2007 is notaris [C] gedefungeerd. Voor zijn handelen nadien is hij dus niet meer tuchtrechtelijk verantwoordelijk te stellen. In 2018 is erflater overleden. Notaris [C] was in het testament benoemd als executeur. Pas na het overlijden van erflater heeft hij deze hoedanigheid bekleed. De Kamer voor het notariaat is niet bevoegd te oordelen over het handelen en/of nalaten van een executeur. Alle klachtonderdelen (1, 2, 3, 4 en 7) tegen notaris [C] zijn niet-ontvankelijk.

6.3       Voor zover het de klachten tegen notaris [B] betreft het volgende. Vast is komen te staan dat de kandidaat-notaris het testament van erflater heeft gepasseerd in de waarneming van notaris [B]. Notaris [B] was protocolhouder, maar feitelijk niet betrokken. Het enkele feit dat notaris [B] protocolhouder is impliceert niet dat hij verantwoordelijk is. Klachtonderdelen 1 en 2 zijn in zoverre ongegrond.

6.4       Voor zover de klacht ziet op de redactie van het testament van de kandidaat-notaris het volgende. Vast is komen te staan dat de kandidaat-notaris op 29 maart 2013 het testament van erflater gepasseerd heeft. Naar het oordeel van de Kamer gaat de onderzoeksplicht niet zover dat bij het opstellen van het testament in 2013 het handelsregister van de Kamer van Koophandel had dienen te worden geraadpleegd, behalve bij twijfel over de juistheid van bepaalde adresgegevens. Twijfels had de kandidaat-notaris niet behoeven te hebben, omdat vast is komen te staan dat in een eerder testament klaagster als erfgenaam vermeld stond en erflater heeft verklaard met de inhoud van het testament in te stemmen. Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

6.5       De Kamer overweegt voor zover de klacht ziet op het niet geven van openheid over de totstandkoming van het testament als volgt. De kandidaat-notaris heeft zich op haar geheimhoudingsplicht beroepen. Zij heeft terughoudendheid te betrachten als het gaat om zaken die met cliënten zijn besproken. Gezien de gegeven omstandigheden dat er onduidelijkheid was over het erfgenaamschap van klaagster kan haar deze terughoudendheid niet worden tegengeworpen. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

6.6       Voor zover de klacht ziet op de afgifte van de verklaring van erfrecht op 4 september 2018 het volgende. De toegevoegd notaris wordt verweten dat zij onvoldoende onderzoek heeft gedaan.

Vast is komen te staan dat in het testament was genoemd : ”De te Amsterdam gevestigde stichting: [voormalige naam stichting], [vestigingsadres];”

In de verklaring van erfrecht van 4 september 2018 wordt als mede-erfgenaam genoemd: “de statutair te ’s-Gravenhage gevestigde [stichting], kantoorhoudende te [vestigingsadres], ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer [Kamer van Koophandel nummer]”.

De toegevoegd notaris heeft aangevoerd dat zij ervan uitging dat het een adreswijziging betrof. Dit bleek niet het geval. De toegevoegd notaris had de signalen die er waren (verschillen in de vestigingsplaats Amsterdam en 's-Gravenhage in het kader van de te betrachten zorgvuldigheid beter moeten bekijken en onderzoeken. Pas toen zij door de executeurs erop werd gewezen dat er iets niet klopte aan de eerste verklaring van erfrecht, deed zij nader onderzoek. Klachtonderdeel 5 is gegrond.

6.7       Wat betreft de afgifte van de verklaring van erfrecht van 16 april 2019 het volgende. Onvoldoende is gebleken dat de toegevoegd notaris deze verklaring niet had mogen afgeven. Klaagster was blijkens de overgelegde brief van 14 december 2018 geïnformeerd over de geconstateerde onjuistheid in de verklaring van erfrecht van 4 september 2018. Vervolgens heeft de toegevoegd notaris op basis van de beschikbare gegevens een nieuwe verklaring van erfrecht afgegeven. De strekking van die verklaring van erfrecht was duidelijk. Anders dan klaagster stelt is zij hiermee niet op de stoel van de rechter gaan zitten, maar deed zij wat zij moest doen: een geconstateerde fout herstellen. Klachtonderdeel 6 is ongegrond.

7. Maatregel

7.1 Nu de toegevoegd notaris redelijkerwijs direct de onjuistheid van de eerste verklaring van erfrecht heeft rechtgezet, zal de Kamer het opleggen van een maatregel achterwege laten.

7.2 Omdat de Kamer een klachtonderdeel gegrond verklaart, dient de toegevoegd notaris op grond van artikel 99, vijfde lid, van de Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

7.3       De toegevoegd notaris dient het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de toegevoegd notaris.

BESLISSING

De Kamer voor het notariaat:

  • verklaart de klacht tegen notaris [C] niet-ontvankelijk;
  • verklaart de klacht tegen notaris [B] ongegrond;
  • verklaart de klacht voor zover tegen kandidaat-notaris [A] gericht ongegrond;
  • verklaart de klacht voor zover tegen toegevoegd notaris [D] gericht gedeeltelijk gegrond zonder oplegging van een maatregel;
  • veroordeelt de toegevoegd notaris tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster.

Deze beslissing is gegeven door mrs. A.F.L. Geerdes voorzitter, R.R. Roukema en J.W.A.P. Michels, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.