ECLI:NL:TNORDHA:2022:20 Kamer voor het notariaat Den Haag 22-16

ECLI: ECLI:NL:TNORDHA:2022:20
Datum uitspraak: 12-10-2022
Datum publicatie: 23-11-2022
Zaaknummer(s): 22-16
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Echtscheiding/verdeling
Beslissingen: Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de notaris – kort gezegd – dat hij niet aan haar heeft gemeld dat er conservatoir beslag rustte op het haar toekomende deel van de verkoopopbrengst van de woning.

Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag

Beslissing d.d. 12 oktober 2022 inzake de klacht onder nummer 22-16 van:

[klaagster],

hierna ook te noemen: klaagster,

tegen

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna ook te noemen: de notaris.

1.          Het procesverloop

1.1.      De Kamer heeft kennisgenomen van de klacht, met bijlagen, ingekomen bij e-mailberichten op 27 februari 2022.

1.2.      De Kamer heeft het antwoord van de notaris ontvangen.

1.3.      De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 september 2022. Daarbij was klaagster aanwezig, bijgestaan door gerechtsdeurwaarder [B]. De notaris heeft op voorhand kenbaar gemaakt verhinderd te zijn. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.

2.          De feiten

2.1.      Bij beschikking van 24 september 2021 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding uitgesproken tussen klaagster en [C] (hierna: de man).

2.2.      De voormalige echtelijke woning van klaagster en de man in [woonplaats] (hierna: de woning) is op 19 mei 2021 verkocht voor € 825.000,- en op 21 oktober 2021 geleverd aan derden. De notaris heeft het transport van de woning verzorgd. Na aflossing van de hypothecaire geldlening en betaling van kosten resteerde een netto verkoopopbrengst van € 246.672,88. Dit bedrag stond op de derdenrekening van de notaris.

2.3.       Op 21 oktober 2021 heeft gerechtsdeurwaarder [D] op verzoek van de man conservatoir beslaggelegd onder de notaris op de gelden en vorderingen toekomend aan klaagster.

2.4.      Bij beschikking van 31 januari 2022 (hierna: de beschikking) heeft de rechtbank Den Haag (onder andere) bepaald:

  • bepaalt dat de man daarnaast per saldo bij de echtscheiding nog een bedrag aan de vrouw moet betalen van € 243.089,20 zoals hiervoor door de rechtbank is berekend;
  • bepaalt dat partijen in de onderlinge verhouding ieder voor 50% draagplichtig zijn voor de rekening-courantschulden van de man als DGA aan [naam vennootschap] per 31 december 2019 in totaal € 958.573,-;
  • bepaalt dat het bedrag van € 246.672,88 van partijen dat rust onder de notaris (dat is de resterende verkoopopbrengst van de voormalige echtelijke woning in [woonplaats]) door de notaris aan ieder der partijen voor de helft moet worden uitgekeerd;
  • verklaart deze beschikking tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;

2.5.      Op 7 februari 2022 heeft gerechtsdeurwaarder [B] op verzoek van klaagster executoriaal beslag gelegd op de onder de notaris rustende gelden en vorderingen toekomend aan de man, voor een bedrag in hoofdsom van € 366.425,64.

2.6.      Bij e-mail van 22 februari 2022 heeft een medewerker van het kantoor van de notaris gerechtsdeurwaarder [B] als volgt bericht:

‘[..] In overleg met notaris [notaris] is besloten geen bedragen uit te keren, noch aan [de man], noch aan mevrouw [klaagster]. De notaris heeft besloten om het bedrag welke op onze derdengeldenrekening rust, zijnde [..] (€ 246.672,88), niet uit te keren totdat de beschikking van de rechtbank Den Haag [..] in kracht van gewijsde is gegaan. Het bedrag zal [..] terstond nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, worden uitbetaald aan beide partijen bij helfte. [..]’      

2.7.      Bij e-mail van 24 februari 2022 heeft een medewerker van het kantoor van de notaris de namens klaagster optredende gerechtsdeurwaarder als volgt bericht:

‘Hierbij wil ik u informeren dat de heer [notaris] voornemens is om het bedrag van € 123.086,44 [..] over te maken naar uw derdengeldenrekening [..]. Er zal dus niet worden gewacht totdat het vonnis van de rechtbank de dato 31 januari 2022 in kracht van gewijsde is gegaan.’

2.8.      Op 25 februari 2022 is dit bedrag, onder aftrek van kosten, door klaagsters gerechtsdeurwaarder ontvangen.

3.          De klacht en het verweer

3.1.      Klaagster verwijt de notaris – kort gezegd – dat hij niet aan haar heeft gemeld dat er conservatoir beslag rustte op het haar toekomende deel van de verkoopopbrengst van de woning. Toen klaagster op 22 oktober 2021, daags na de levering van de verkochte woning, vroeg wanneer het geld zou worden uitgekeerd, luidde het antwoord dat de uitkering – zoals gebruikelijk – twee werkdagen in beslag zou nemen, zonder daarbij te zeggen dat er sprake was van conservatoir beslag.

3.2.      Verder verwijt klaagster de notaris dat hij haar terugbelverzoeken niet heeft beantwoord, niet heeft gereageerd op een door klaagster op de website achtergelaten bericht, de telefoon niet heeft beantwoord, en haar telefonisch langdurig in de wachtstand heeft gelaten.

3.3.      Ook verwijt klaagster de notaris dat hij haar zijn (aanvankelijke) beslissing niet heeft meegedeeld om te wachten met het uitbetalen van de verkoopopbrengst totdat de beschikking in kracht van gewijsde was gegaan. 

3.4.      De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover nodig – hierna worden ingegaan.

4.          De beoordeling van de klacht

4.1.      Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 van de Wet op het notarisambt (Wna). Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

4.2       Voor zover de klacht ziet op het niet mededelen van het conservatoire beslag overweegt de Kamer het volgende. Onderkend moet worden dat derdenbeslag niet enkel aan die derde wordt betekend, maar ook – op de voet van artikel 720 juncto 475i Rv – aan de schuldenaar moet worden overbetekend. Er bestaat dan ook geen plicht voor de derde-notaris tot spontane mededeling van een derdenbeslag aan de schuldenaar, hier: klaagster. In zoverre is het niet of laat mededelen van een gelegd beslag dan ook niet klachtwaardig.

4.3       Wel rust er een plicht op de notaris om over gelegd beslag openheid te betrachten als de schuldenaar daarnaar of naar beslagen vorderingen vraagt. Het verweer van de notaris dat op 22 oktober 2021 het beslag nog niet in het CMS-systeem was gezet, dat de medewerker die met klaagster sprak mogelijkerwijs niet wist van het beslag, en dat op 26 oktober 2021 alsnog aan klaagster telefonisch is meegedeeld door de telefoniste dat er beslag lag, baat de notaris niet. Zeker bij vragen op de dag ná betekening moet de notaris of moeten de medewerkers die de zaak behandelen daarop adequaat antwoord kunnen geven, ongeacht het gebruikte systeem. Vast staat dat dat niet is gebeurd. Omdat op 22 oktober 2021 niets is medegedeeld over het beslag, is de klacht gegrond.

4.4       Voor zover de klacht ziet op de communicatie overweegt de Kamer het volgende. Voldoende duidelijk is dat telefonisch contact tussen (het kantoor van) de notaris en klaagster niet tot stand is gekomen. Niet kan worden vastgesteld aan welke zijde van de lijn de oorzaak daarvan heeft gelegen.Wel kan worden vastgesteld dat de notaris, bekend met klaagsters meermalen en via verschillende kanalen geuite wens daartoe, geen andere manieren heeft geprobeerd om te communiceren met klaagster. Niet is gebleken dat de notaris bijvoorbeeld per e-mailbericht de onbereikbaarheid van klaagster aan de orde heeft gesteld en het verzoek heeft gedaan hoe hij haar het beste kon bereiken. Mede vanwege de bijzondere omstandigheid dat er aan klaagster toekomende gelden op de derdenrekening van de notaris stonden en dat conservatoir beslag was gelegd op die gelden, had de notaris zich meer moeten inspannen om in contact met klaagster te komen en is het gebrek aan communicatie van de zijde van de notaris dusdanig, dat het klachtwaardig is. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

4.5       Wat betreft het klachtonderdeel dat ziet op de mededelingen van de notaris over het uitblijven van de uitbetaling van de verkoopopbrengst van de woning overweegt de Kamer het volgende. De notaris heeft aangevoerd dat het uitblijven van de betaling aan klaagster te wijten is aan het feit dat de man ook gelden tegoed had van klaagster, dat de advocaat van de man had gesommeerd geen geld aan klaagster uit te keren en dat er sprake was van een onduidelijke situatie vanwege het door de man gelegde conservatoire en het door klaagster gelegde executoriale beslag. De notaris wilde afwachten tot er meer duidelijkheid was. De Kamer begrijpt uit het dossier en in het bijzonder uit de verschillende beslagen blijkt dat de notaris voor een dilemma stond. Klaagster heeft aan die onduidelijkheid bijgedragen door (alsnog) beslag te leggen op een bedrag, waarvan de rechtbank bij beschikking expliciet had bepaald dat die bij helfte aan partijen ‘moet worden uitgekeerd’. Dat dictum behelst niet alleen de vaststelling van een vordering, maar ook een opdracht tot de feitelijke afhandeling daarvan. Bovendien heeft klaagster beslag gelegd voor € 366.425,64, terwijl haar, naast haar helft van de opbrengst van de woning, slechts € 243.089,20 toekwam. De handelwijze van klaagster doet evenwel geen afbreuk aan de plicht van de notaris om klaagster tijdig, volledig en juist te informeren over de reden van het (aanvankelijke) uitblijven van de uitbetaling van het aan klaagster toekomende deel van de verkoopopbrengst van de woning. Dat is niet gebeurd. Het uitblijven van de uitbetaling kan, anders dan is opgeschreven in het bericht van 22 februari 2022, niet gelegen hebben in het in kracht van gewijsde gaan van de beschikking; de beschikking was immers voor wat betreft de betalingen uitvoerbaar bij voorraad. In lijn met het vorige, gegronde klachtonderdeel geldt ook hier dat de notaris actiever daarover had moeten communiceren met klaagster. Dat gebrek aan communicatie getuigt ten aanzien van dit aspect van een gebrek aan inhoudelijke regie.  

4.6       Voor zover klaagster de notaris verwijt niet snel genoeg het haar toekomende deel te hebben overgeboekt, faalt die klacht. Op 25 februari 2022 heeft de notaris de gelden overgemaakt aan de deurwaarder van klaagster. De Kamer is van oordeel dat de notaris in dit specifieke geval de gelden uiteindelijk voldoende voortvarend heeft uitbetaald. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.         Maatregel en kosten

5.1       De gegronde klachtonderdelen – hiervoor weergegeven in overwegingen 4.3, 4.4 en 4.5 – samen rechtvaardigen naar het oordeel van de Kamer een maatregel. Door zijn nalaten heeft de notaris het vertrouwen in het notariaat geschaad. Het gebrek aan communicatie in algemene zin en het gebrek aan communicatie over de uitbetaling in het bijzonder zijn op zich reeds ernstig, maar getuigen in dit geval ook van onvoldoende inhoudelijke regie van de notaris op de behandeling van de zaak. Waar zeker in zaken met beslagen over en weer aandacht vereist is, geeft de notaris veeleer blijk van een nonchalante houding. Anders dan de notaris heeft gesteld, dient de ‘notariële reflex’ in dit soort zaken niet een te zijn van afwachten. Dat rekent de Kamer hem zwaar aan. Verder weegt mee dat de notaris in een eerdere tuchtzaak soortgelijk verwijtbaar gedrag heeft vertoond; in de uitspraak van 15 juli 2015 werd hem de maatregel van waarschuwing opgelegd. De Kamer acht thans de maatregel van schorsing voor de duur van drie weken dan ook passend en geboden.

5.2       Omdat de Kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99, vijfde lid, van de Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

5.3       De Kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b, eerste lid, onder a, van de Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00.

5.4       De notaris dient het griffierecht en de kosten genoemd in alinea 5.2 en 5.3 binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klaagster te vergoeden. Klaagster dient daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

5.5       Verder ziet de Kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b, eerste lid, onder b, van de Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.000,00. De Kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) te Utrecht.

6.         Beslissing

De Kamer voor het notariaat:

  • verklaart de klacht deels gegrond;
  • legt de notaris de maatregel van schorsing voor de duur van drie weken op;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van klaagster, vastgesteld op € 50,00;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 2.000,-;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. G.H.M. Smelt, voorzitter, J. Snoeijer en M.R.H. Krans, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.

Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH  Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.