ECLI:NL:TNORARL:2022:30 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/402498 / KL RK 22-43

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2022:30
Datum uitspraak: 27-09-2022
Datum publicatie: 11-10-2022
Zaaknummer(s): C/05/402498 / KL RK 22-43
Onderwerp:
  • Overig, subonderwerp: Financieel toezicht BFT
  • Overig, subonderwerp: Wwft toezicht BFT
Beslissingen: Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: De notaris heeft 21 registergoederen in eigendom. Overtreding van het beleggings- en financieringsverbod. Daarnaast onvoldoende toezicht op grond van de Wwft. Klacht op alle onderdelen gegrond.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN


Kenmerk:     C/05/402498 / KL RK 22-43

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

Bureau Financieel Toezicht,
gevestigd te Utrecht,
klager,

tegen

mr. [naam],
notaris te [vestigingsplaats],
gemachtigde: mr. [naam] te [plaats].

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
-    de klacht met bijlagen, van 7 april 2022;
-    het verweer van de notaris van 7 juni 2022;
-    de bij brief van 7 september 2022 overgelegde nadere stukken van het BFT; 
-    de zijdens het BFT en de gemachtigde van klager overgelegde pleitnotities.

1.2 De klachtzaak is ter zitting van 12 september 2022 behandeld, waarbij zijn verschenen klager enerzijds en de notaris met zijn gemachtigde anderzijds.

2. De feiten

2.1 De notaris is (mede)eigenaar van meerdere registergoederen, waaronder:
     -      een appartement aan de [adres]; 
    -    een pad, kadastraal [plaats], [nummer];
    -     een terrein, kadastraal [plaats, nummer]; 
    -     twee locaties voor wonen, erf en tuin terrein aan de [adressen];
    -     twee locaties voor bedrijvigheid aan de [adressen]; 
    -    vier locaties voor bedrijvigheid aan de [adressen]; 
    -     een locatie voor wonen met bedrijvigheid aan de [adres];
    -    een locatie voor wonen aan de [adres];
    -     wegen, kadastraal [plaats, nummer];
    -    wegen, kadastraal [plaats, nummer]; 
    -     erf-tuin, kadastraal [plaats, nummer];
    -     een locatie voor wonen aan de [adres];
    -    een locatie voor wonen aan de [adres];
    -     erf-tuin, kadastraal [plaats, nummer];
    -    een locatie voor bedrijvigheid met erf-tuin aan de [adressen];
    -     locaties voor bedrijvigheid (horeca), kadastraal bekend [plaats, nummer]. Het betreft: de [adressen]; 
    -    locatie voor wonen met bedrijvigheid aan de [adres]; 
    -    erf-tuin, kadastraal [plaats, nummer];
    -    locatie voor wonen met erf en tuin aan de [adres];
    -     erf-tuin, kadastraal [plaats, nummer];
    -    locatie voor wonen met erf en tuin aan de [adres].

2.2 De notaris was vanaf 2011 samen met zijn echtgenote eigenaar van twee appartementen aan de [adres] en de [adres]. Deze appartementen zijn op 24 juli 2020 toegedeeld aan zijn echtgenote.

2.3 Voormelde registergoederen zijn door de notaris deels gefinancierd met hypothecaire geldleningen en uit eigen middelen. Daarnaast heeft de notaris een deel van de registergoederen verkregen vanuit een nalatenschap.

2.4 Klager heeft op grond van artikel 110, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) op 25 september 2019 een onderzoek ingesteld bij de notaris. 

2.5 De bevindingen van voormeld onderzoek zijn neergelegd in het (definitieve) onderzoeksrapport van BFT van 25 februari 2021.

3. De klacht en het verweer

3.1 Klager verwijt de notaris het navolgende:
I     de notaris heeft registergoederen (woningen, appartementen, winkelpanden en horecapanden) in eigendom, met het oogmerk deze panden te verhuren aan derden. Met de verhuur van deze registergoederen schendt de notaris het verbod om te beleggen in registergoederen, zoals is vastgelegd in artikel 17, derde lid, van de Wna;
II     de notaris heeft deze registergoederen deels gefinancierd met (externe hypothecaire) geldleningen, waardoor hij het verbod overtreedt leningen aan te gaan, zoals is vastgelegd in artikel 23, tweede lid, aanhef onder a, van de Wna;
III    de notaris heeft de onafhankelijkheid en onpartijdigheid ex artikel 17 Wna geschonden, door het verrichten van juridische werkzaamheden bij drie aangelegenheden (dossiers 3, 4 en 5) waarbij de notaris tevens partij was;
IV     de notaris heeft zijn onderzoeksplicht ex artikel 17 Wna geschonden in drie dossiers (dossiers 1, 2 en 6), door het verrichten van onvoldoende onderzoek en heeft artikel 3 Wwft geschonden in twee dossiers (dossiers 1 en 6).

3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4. De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1 Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klachtgerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen. 
Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard. 

4.2 De beslissing tot niet-ontvankelijk verklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.3 De notaris stelt er sprake is van een overschrijding van de vervaltermijn als bedoeld in 
artikel 99 lid 21 Wna. Hij heeft elk jaar de op hem en de op het kantoor betrekking 
hebbende financiële stukken bij het BFT aangeleverd. In deze stukken staat het eigendom 
van de onroerende zaken alsook de financiering daarvan door de notaris vermeld. Het BFT 
draagt al jaren kennis van de aankoop en het aanhouden van de registergoederen. Over deze registergoederen werd tijdens controles ook openlijk gesproken en het BFT gaf impliciet goedkeuring voor het bezitten van deze onroerende goederen.  

4.4 Klager betwist dat er sprake is van een overschrijding van de vervaltermijn. Klager was 
in het kader van het toezicht op de financiële soliditeit van de notaris slechts bekend met het 
feit dat de notaris (overig) onroerend goed waardeerde als vermogen in zijn Verslagstaten. 
In de financiële stukken staat enkel een waarde van onroerend goed vermeld. Niet vermeld
wordt om welk onroerend goed het gaat, of hoe dit gebruikt wordt. Pas ten tijde 
van het onderzoek in 2019 heeft klager geconstateerd dat deze vastgoedwaardering niet zag 
op een eigen woning, een kantoorpand, een tweede woning, een vakantiewoning of een 
woning voor de kinderen, maar dat het vastgoed langdurig commercieel verhuurd werd aan 
derden. Ten aanzien van het tijdsverloop tussen de start van het onderzoek en het indienen 
van de klacht heeft het BFT opgemerkt dat eerst de uitspraak van het gerechtshof 
Amsterdam van 21 juni 2021 is afgewacht. Nadat die uitspraak was gedaan heeft het BFT 
via haar website en de KNB de verwachting uitgesproken dat notarissen die in strijd
handelen met het beleggingsverbod en financieringsverbod de normschendingen ongedaan 
maken. Vervolgens heeft het BFT in september 2021 telefonisch bij de notaris geïnformeerd 
hoe hij is omgegaan met de geconstateerde normschendingen en welke actie hij ging 
ondernemen. Vanwege het uitblijven van een actie door de notaris heeft het BFT vervolgens 
op 7 april 2022 de klacht ingediend.

4.5 De kamer oordeelt dat de klacht binnen de vervaltermijn van drie jaar is ingediend. 
Blijkens vaste jurisprudentie vangt de vervaltermijn voor het BFT als klager als uitgangspunt 
aan vanaf het moment van de start van het onderzoek naar mogelijk klachtwaardig handelen 
of nalaten. Klager is immers eerst gedurende dit onderzoek bekend geworden met het klachtwaardig handelen en nalaten na het instellen van het onderzoek op 25 september 2019. Dat het BFT voordien een bedrag kon zien aan ‘overig vastgoed’ waarde, zonder dat bijzonderheden zoals onder meer adressen en de aard van het vastgoed zichtbaar was, betekent niet dat het BFT bekend moest worden geacht met de feiten en omstandigheden op basis waarvan nu wordt geklaagd. Daarbij is van belang dat het BFT uitgaat en mag uitgaan, van het in beginsel normconform handelen door (de) notaris(sen). 
Ook de stelling van de notaris dat tien jaar geleden op zijn kantoor met het BFT is gesproken over de toen aanwezige onroerende goederen, is onvoldoende om verjaring of rechtsverwerking – zo dat laatste op grond van de Wna al aan de orde kan zijn – aan te nemen, omdat deze stelling is weersproken en op geen enkele wijze concreet is gemaakt.
Evenmin slaagt de stelling van de notaris dat het BFT op de hoogte was van de juridische werkzaamheden die de notaris met betrekking tot een aantal onroerende zaken verrichtte (klachtonderdeel III), te weten het zelf opstellen van huur- en koopovereenkomsten. Nergens blijkt uit dat het BFT voorafgaand aan het onderzoek hiervan op de hoogte was; deze werkzaamheden zijn pas tijdens het onderzoek naar voren gekomen.  

4.6 De klacht is bij deze kamer ingediend op 7 april 2022 na de start van het onderzoek op             25 september 2019 en derhalve binnen de gestelde vervaltermijn van drie jaar. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn klacht.

Inhoudelijke beoordeling klacht

4.7 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.8 Op grond van artikel 17, derde lid, van de Wna, is het de notaris verboden, rechtstreeks of middellijk, te handelen en te beleggen in registergoederen en effecten in ter beurze genoteerde en in niet ter beurze genoteerde vennootschappen, tenzij hij redelijkerwijs mag verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed dan wel de eer of het aanzien van het ambt niet wordt of kan worden geschaad.

4.9 Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat een notaris is toegestaan om incidenteel betrokken te zijn bij onroerend goed transacties als daar een goede reden voor is. Deze incidentele betrokkenheid is echter beperkt tot vastgoedtransacties voor daadwerkelijk persoonlijk gebruik of voor de ambtsuitoefening. Als voorbeelden worden vastgoedtransacties genoemd betreffende de eigen woning, de eigen kantoorruimte, een tweede woning of een woning voor de kinderen. 

Klachtonderdeel I

4.10 Klager stelt zich op het standpunt dat de notaris handelt in strijd met artikel 17 derde lid Wna, nu de notaris woningen, appartementen, winkelpanden en horecapanden, in eigendom heeft en deze verhuurt aan derden.

4.11 De notaris voert aan dat er geen sprake is geweest van een actief aankoopbeleid. De onroerende goederen zijn deels uit nalatenschap verkregen, en deels aangekocht als pensioenvoorziening, voor gebruik door studerende kinderen en voor verwerving van historisch familie erfgoed. Het eigendom is - met uitzondering van die voor de studerende kinderen - bedoeld voor de lange termijn. Hij heeft deze onroerende goederen niet verkregen met het oogmerk deze met winst (door) te verkopen. De huuropbrengsten zijn bedoeld als oudedagsvoorziening. De notaris stelt dat hij al die jaren heeft gemeend dat hij binnen de grenzen van artikel 17 Wna handelde althans niet in strijd met de relevante regelgeving en de uitleg daarvan. De uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 21 juni 2021 heeft hem in die zin onaangenaam verrast.  
De notaris heeft al eerder besloten dat de onroerende goederen (intern) vervreemd zullen worden. Om deze interne vervreemding op fiscaal zorgvuldige wijze gestalte te geven, is aan een externe onroerend goedspecialist opdracht verstrekt de notaris hierin te adviseren en te begeleiden. Daarnaast is het beheer van de onroerende zaken uit handen gegeven aan een makelaarskantoor.

4.12 De kamer oordeelt als volgt.

4.13 Vast staat dat de notaris meerdere woningen, appartementen, terreinen, winkelpanden en horecapanden in eigendom heeft. Uit de inhoud van de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting is de kamer gebleken dat de onroerende goederen langdurig worden verhuurd aan derden. Daarbij onderhield de notaris zelf de contacten met de huurders en stond hij niet op afstand tot de huurders, maar inmiddels heeft de notaris het beheer van de onroerende zaken uit handen gegeven aan een makelaarskantoor. De notaris heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij niet voornemens is het onroerend goed te verkopen, maar dat hij het intern wil vervreemden, waarbij het idee is een overdracht aan een door de kinderen van de notaris bestuurde stichting. Bij deze voorgestane oplossing zet de kamer vraagtekens. 

4.14 Wat daarvan ook zij, gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat het bij de notaris in bezit zijnde onroerend goed niet wordt gebruikt voor eigen persoonlijk gebruik zoals bedoeld in de Memorie van Toelichting en in het verleden - zoals de woningen voor de studerende kinderen - daartoe slechts kort en gedeeltelijk. 

4.15 De stelling dat sprake is van een pensioenvoorziening, kan de notaris niet baten, omdat ook voor dat doel het beleggen in vastgoed niet is toegestaan (ECLI:NL:GHAMS:2009:
BJ2110 en ECLI:NL:GHAMS:2021:1835). Ook de omstandigheid dat de notaris de onroerende goederen heeft verkregen om lange(re) tijd aan te houden en niet om ermee te ‘handelen’, leidt niet tot een uitzondering op het beleggingsverbod (ECLI:NL:GHAMS:
2021:1835).

4.16 De notaris heeft voorts nog gesteld dat zijn bezit (grotendeels) familie-erfgoed betreft. De kamer vindt onvoldoende onderbouwd dat de 21 registergoederen waar het om gaat, of een groot deel daarvan, in redelijkheid aldus kan worden aangeduid. Daarbij komt nog dat de notaris panden die hij als familie-erfgoed aanduidt ([adressen]) heeft verkregen bij een transactie waarbij, volgens de notaris, meer panden moesten worden gekocht ([adressen]. Deze laatste panden, geen familie-erfgoed, zijn vervolgens niet verkocht. Hoe dat zij, het rechtvaardigt geen uitzondering op het beleggingsverbod (ECLI:NLGHAMS:2005:AT4603), en zeker niet gezien de hoeveelheid vastgoed waar het hier om gaat.

4.17 Het beroep van de notaris op voornoemde uitzondering slaagt op grond van het vorenstaande niet. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel II

4.18 Op grond van artikel 23, eerste lid, Wna, is het de notaris verboden, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten of na te laten waarvan hij redelijkerwijs moet verwachten dat zij ertoe kunnen leiden, dat hij te eniger tijd niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen. 
In ieder geval is het de notaris verboden leningen aan te gaan, behoudens voor zover deze redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van het ambt of voor persoonlijke doeleinden (artikel 23, tweede lid, onder a Wna).

4.19 Klager verwijt de notaris dat hij de aankoop van de registergoederen aan de [adressen]  gefinancierd heeft met (externe hypothecaire) geldleningen, hetgeen strijdig is met het bepaalde in artikel 23, tweede lid, aanhef onder a, van de Wna.

4.20 De notaris erkent dat de registergoederen deels extern gefinancierd zijn geweest. Daarvan is thans, met uitzondering van het woonhuis van de notaris, geen sprake meer.   

4.21 De kamer is van oordeel dat de notaris met het financieren van deze registergoederen met externe geldleningen het verbod zoals genoemd in artikel 23, tweede lid, aanhef onder a, Wna, heeft overtreden. De notaris heeft niet betwist dat de geldleningen niet noodzakelijk waren voor de aankoop van onroerend goed ten behoeve van de uitoefening van het ambt of persoonlijke doeleinden. Dat de notaris deze geldleningen inmiddels heeft afgelost, doet aan de klachtwaardigheid niets af. De kamer acht de klacht op dit punt gegrond. 

Klachtonderdeel III

4.22 Klager stelt dat de notaris zich niet onafhankelijk en onpartijdig heeft opgesteld door juridische werkzaamheden te verrichten bij drie aangelegenheden (dossiers 3, 4 en 5) waarbij de notaris tevens partij was. 

4.23 Gelet op de inhoud van de overgelegde stukken en het besprokene ter zitting is de kamer van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. De kamer constateert dat de notaris in  ieder geval eenmaal een huurovereenkomst heeft opgesteld en tweemaal een koopovereenkomst waarbij hij zelf contractspartij was. Deze overeenkomsten heeft de notaris op het briefpapier van kantoor gesteld en via het e-mailadres van kantoor aan de huurder respectievelijk verkopers gezonden. De stukken zijn voorzien van een dossiernummer, waarvan in het verweerschrift is gesteld dat het een verwijzing naar een adres betreft, maar waarvan tijdens de zitting is komen vast te staan dat het een dossiernummer betreft zoals dat gewoonlijk op het kantoor van de notaris wordt gebruikt. De notaris stelt dat hij deze overeenkomsten ‘op de gebruikelijke wijze’ met zijn  contractspartij(en) heeft doorgenomen. Aldus is onduidelijkheid gecreëerd over de hoedanigheid waarin de notaris is opgetreden. Immers, de notaris handelde voor zichzelf, maar verrichtte alle handelingen op de wijze zoals hij beroepsmatig zou doen. Er was geen opdracht voor deze werkzaamheden (die namelijk voor de notaris in privé waren en waarvoor volgens de notaris niet is betaald), maar er is wel een kantoordossier aangemaakt.

4.24 Door op die manier overeenkomsten op te stellen en onduidelijkheid te scheppen over in welke rol de notaris optreedt, heeft de notaris de kamer naar het oordeel van de kamer gehandeld in strijd met de onafhankelijkheid en onpartijdigheid, althans er was sprake van de schijn van partijdigheid en belangenverstrengeling. Het gevaar dat met het beleggingsverbod moet worden bestreden, namelijk dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid in het gedrang komen, heeft zich in deze verwezenlijkt. De klacht slaagt.

Klachtonderdeel IV

4.25 Klager stelt dat de notaris in de dossiers 1, 2 en 6 zijn onderzoeksplicht heeft geschonden. 

4.26 De notaris erkent dat hij in dossier 6 onvoldoende onderzoek heeft verricht. Hij stelt dat hij inmiddels maatregelen heeft genomen om herhaling te voorkomen. Gelet op deze erkenning zal de kamer de klacht op dit punt zonder nadere motivering gegrond verklaren.

4.27 Ten aanzien van de dossiers 1 en 2 overweegt de kamer als volgt. Klager stelt dat de notaris in deze dossiers onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn onderzoekplicht, door in dossier 1 geen onderzoek te doen naar de realiteit van de koopsom en in dossier 2 naar de waarde van de inboedelgoederen onder andere in relatie tot eventuele schuldeisers van betrokkenen. 

4.28 De kamer is van oordeel dat ook deze klachten gegrond zijn. Het betrof transacties tussen (onder meer) twee partijen die een affectieve relatie met elkaar hadden. Vanwege schulden van één van hen, de man, werd vastgoed voor een bedrag van € 1.300.000 overgedragen aan de ander, de vrouw. Aan de koopprijs lag geen taxatierapport ten grondslag en er was sprake van een particuliere hypothecaire geldlening. Verder werd (vrijwel) de volledige inboedel om niet door de man aan de vrouw overgedragen. Niet althans onvoldoende duidelijk is geworden welke invulling de notaris aan zijn onderzoeksplicht heeft gegeven. Nergens blijkt uit dat de notaris vragen heeft gesteld over de herkomst van de gelden, de realiteit van de koopsom en de waarden van de inboedelgoederen, terwijl er wel voornoemde concrete signalen waren die aanleiding gaven tot (nader) gedegen onderzoek. Daar komt bij dat de notaris enkele maanden later zelf het vastgoed heeft gekocht van de vrouw, voor € 1.500.000. Ter zitting heeft de notaris daarover desgevraagd verklaard dat het initiatief van deze transactie van hem is uitgegaan en dat hij zelf de koopprijs heeft bepaald. Een waardebepaling door een onafhankelijk taxateur is niet verricht. Dit roept temeer vragen op over de invulling door de notaris van zijn onderzoeksplicht en over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid ten aanzien van de eerdere levering ten overstaan van hemzelf.

Tuchtmaatregel

4.29 Gelet op de ernst van het laakbaar handelen van de notaris ziet de kamer aanleiding om een schorsing voor de duur van dertien weken als tuchtmaatregel op te leggen. Daarnaast acht de kamer de maximale geldboete van € 22.500,-- passend en geboden.
 
4.30 De kamer overweegt hiertoe dat de notaris willens en wetens, naar de kamer aanneemt vanwege de financiële voordelen, het beleggingsverbod in zeer grote mate heeft overtreden en onvoldoende heeft ondernomen om dit te herstellen. Bij aankoop c.q. toedeling van de panden moest de notaris al bekend zijn dat hij het beleggingsverbod overtrad, mede gelet op de toen reeds bestaande jurisprudentie op dit punt (onder meer ECLI:NL:GHAMS:2005:AT4603 en ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ2110). Wat betreft de geboden mogelijkheid van herstel heeft de notaris wel gesteld dat dit in gang is gezet, maar concreet is dit nog altijd niet, terwijl de kamer vraagtekens zet bij de door de notaris voorgestane oplossing. Daarnaast heeft de notaris het verbod op het aangaan van geldleningen geschonden, gehandeld in strijd met de onafhankelijkheid en onpartijdigheid en heeft hij in drie dossiers onvoldoende invulling gegeven aan zijn onderzoeksplicht. De notaris heeft geen inzicht gehad in hetgeen hem als notaris betaamde en thans, gezien zijn uitlatingen ter zitting, nog immer niet. Het door de notaris aangehaalde blanco tuchtrechtelijk verleden leidt niet tot een ander oordeel.

4.31 De notaris ontvangt van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota voor de geldboete. De notaris dient de geldboete binnen vier weken na ontvangst van de nota aan het LDCR te voldoen. 

Proceskosten

4.32 De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 aanhef en
sub b Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat per 1 januari 2021, te
veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze
kosten worden vastgesteld op € 2.000,00, met een wegingsfactor 1, derhalve € 2.000,00. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

4.33 Dit leidt tot de volgende beslissing.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-    verklaart de klacht op alle onderdelen gegrond;
-    bepaalt dat de notaris bij wijze van tuchtmaatregel een schorsing voor de duur van 13 weken krijgt opgelegd;
-    legt aan de notaris de maatregel van een geldboete van € 22.500,-- (zegge: tweeëntwintig duizend vijfhonderd euro) op, te voldoen op de wijze en binnen de termijn als hiervoor onder 4.31 is bepaald;
-    bepaalt dat de notaris gehouden is de kosten voor behandeling van deze zaak van  € 2.000,00 te betalen op de wijze als bepaald onder 4.32.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter, mr. L.T. de Jonge, mr. H.R. Grievink, mr. C.G. Zijerveld en mr. V. Oostra, leden, en in tegenwoordigheid van A. de Wijse-Hageman LLB, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.

De secretaris                                                                                    De voorzitter
        

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.