ECLI:NL:TNORARL:2022:15 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/397568 / KL RK 21-192

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2022:15
Datum uitspraak: 18-05-2022
Datum publicatie: 14-06-2022
Zaaknummer(s): C/05/397568 / KL RK 21-192
Onderwerp:
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap
  • Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: De notaris heeft de wettelijke termijn van artikel 4:72 BW over het hoofd gezien en klager onvoldoende voorgelicht over de gevolgen van het overschrijden van de termijn.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:         C/05/397568 / KL RK 21-192

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[naam klager],

wonende te [woonplaats],

klager,

gemachtigde: [naam gemachtigde],

tegen

mr. [naam notaris] ,

notaris te [vestigingsplaats],

gemachtigde: mr. G. van Atten.

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit

  • de klacht, met bijlagen, van 12 december 2021;
  • het verweer van de notaris van 18 februari 2022;
  • de brief van klager van 6 maart 2022;
  • de volmacht van klager, ontvangen op 12 maart 2022;
  • het bericht van de notaris van 17 maart 2022.

1.2.      De klachtzaak is op verzoek van partijen niet inhoudelijk ter zitting behandeld.

2.         De feiten

2.1.      Klager is de zoon van de op 27 juni 2019 overleden mevrouw [naam] (hierna: erflaatster) en de broer van de op 10 mei 2019 overleden heer [naam] (hierna: de broer).

2.2.      Op 19 september 2008 heeft de notaris een testament gepasseerd voor erflaatster.

Daarin is onder andere opgenomen dat klager en zijn broer erfgenaam zijn, de broer executeur is en dat twee kinderen van klager verwachters zijn.

2.3.      Op 16 november 2016 is een levenstestament gepasseerd voor erflaatster door de notaris. Daarin is de broer aangewezen als gevolmachtigde “speciaal

om mijn medische en vermogensrechtelijke belangen te behartigen”. De volmacht zou eerst

in werking treden “vanaf het moment dat een daartoe bevoegd arts een gedagtekende

schriftelijke verklaring heeft afgelegd dat ik om medische redenen niet zelfstandig in staat

ben om mijn eigen belangen behoorlijk te behartigen”.

2.4.      Op 6 juli 2018 is door de notaris een akte van levering gepasseerd waarin de woning van erflaatster is verkocht voor € 419.250,00. De broer trad daarbij op als gevolmachtigde, op grond van het levenstestament. Op dezelfde dag is door de notaris een schenkingsakte gepasseerd waarbij de broer optrad als gevolmachtigde van erflaatster. Er zijn drie schenkingen verricht: een schenking van € 250.000,00 aan de broer, een schenking van € 30.000,00 en een schenking van € 70.000,00 aan twee andere familieleden.

2.5.      Na het overlijden van erflaatster is klager met een van zijn zoons bij de notaris op kantoor geweest op 5 augustus 2019. Naar aanleiding van dat gesprek heeft klager bij e-mail van 6 augustus 2019 aan de notaris bevestigd dat de notaris een verklaring van erfrecht zal opstellen.

2.6.      Bij e-mail van 30 augustus 2019 heeft klager de notaris bericht dat hij de nalatenschap verwerpt en dat hij een beroep wil doen op zijn legitieme portie. Op 25 september 2019 is de verklaring van verwerping door de notaris ingediend bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem. De verklaring is op 1 oktober 2019 verwerkt bij de rechtbank.

2.7.      Op 3 oktober 2019 stuurt de notaris een e-mail naar klager over een door hem gestelde vraag over het levenstestament van erflaatster. Daarna is er regelmatig communicatie tussen klager en de notaris, met name over de eventuele zuivere aanvaarding door de heer [naam verwachter 1] en mevrouw [naam verwachter 2] (hierna: de verwachters).

2.8.      Eind maart 2020 laat de notaris (c.q. het kantoor) weten bezig te zijn met het opstellen van de verklaring van erfrecht. Op 2 april 2020 ontvangt de notaris bericht van de verwachters dat zij de nalatenschap hebben verworpen. De notaris heeft de verklaring van erfrecht niet gepasseerd op 15 april 2020, zoals eerder is meegedeeld aan klager. Dit was de dag nadat de termijn die de notaris de verwachters had gesteld voor het aanleveren van bewijs dat de nalatenschap door hen is verworpen, is verstreken. Klager heeft op 30 april 2020 bezwaar gemaakt tegen de praktijkvoering waarmee hij werd geconfronteerd.

2.9.      Klager stuurt op 2 juni 2020 stukken aan de notaris waaruit volgens hem de zuivere aanvaarding door de verwachters blijkt. De notaris geeft bij e-mail van 6 juli 2020 aan dat ook op basis van die stukken niet vastgesteld kan worden dat er sprake is van een zuivere aanvaarding.

2.10.    Op 31 augustus, 29 september en 11 oktober 2020 vraagt klager aan de notaris om een kopie van het dossier aan hem toe te sturen. Op dat verzoek ontvangt hij geen reactie van de notaris.

2.11.    Uiteindelijk wordt op 18 december 2020 de verklaring van erfrecht gepasseerd, omdat de notaris uit het boedelregister heeft afgeleid dat de verwachters de nalatenschap hebben verworpen.

2.12.    Klager heeft op advies van zijn advocaat de notaris bij brief van 12 februari 2021 bericht dat de drie maanden termijn van artikel 4:72 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is overschreden. De notaris reageert, na twee rappels, op 15 april 2021.

2.13.    Op 18 juni 2021 heeft klager een interne klacht ingediend bij de notaris.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      Klager verwijt de notaris het volgende. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:

1. schending van de algemene norm;

2. het niet toepassen van notariële regels om ouderenmisbruik tegen te gaan;

4. het over het hoofd zien van de opschortende voorwaarde;

7. het terugkomen op een standpunt over de zuivere aanvaarding;

11. gebrekkige kwaliteitsbewaking;

16. onvoldoende zorgvuldig handelen;

22. schenden van afspraken;

29. schijn van partijdigheid;

37. de notaris heeft klager gebrekkig voorgelicht en de termijn als bedoeld in artikel 4:72 BW over het hoofd gezien.

3.2.      Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.

4.         De beoordeling

De norm

4.1.      Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2.      Volgens artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klachtgerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding geven, kennis heeft genomen. Uit vaste jurisprudentie volgt dat voor aanvang van de vervaltermijn bepalend is de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de notaris en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan deze termijn verlengd worden.

4.3.      De beslissing tot niet-ontvankelijkheid blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas later bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

Het verweerschrift

4.4.      Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de omvang van het verweerschrift van de notaris. De kamer overweegt dat, gelet op de omvang van de klacht de notaris niet anders kon dan een uitgebreid verweer voeren. Het verweer is bondig en niet onnodig lang. De kamer neemt het verweerschrift in zijn volle omvang mee in haar beoordeling.

De driejaarstermijn

4.5.      De kamer overweegt dat de klachtonderdelen 2 en 3 die zien op de opstelling van het levenstestament en het passeren van de leverings- en schenkingsakte, niet-ontvankelijk zijn. Het levenstestament is gepasseerd op 16 november 2016 en de andere akten zijn van juli 2018. Volgens artikel 99 lid 21 Wna had de klacht binnen drie jaar na november 2016 respectievelijk juli 2018 ingediend moeten worden. Uit het klaagschrift blijkt dat klager bekend was met het levenstestament en ook met de verkoop van de woning door de broer. Klager had dus redelijkerwijs kennis kunnen nemen van het handelen van de notaris. Dit handelen en/of nalaten heeft plaatsgevonden buiten de driejaarstermijn en daarmee zijn deze klachten te laat ingediend. Het had op de weg van klager gelegen om (ter zitting) feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan de klachten op deze onderdelen alsnog ontvankelijkheid zouden moeten worden verklaard. Dat heeft hij niet gedaan. Dit geldt des te meer nu de notaris in zijn verweerschrift de niet-ontvankelijkheid heeft benoemd.  

Schending van de algemene norm

4.6.      Dit klachtonderdeel is op zichzelf onvoldoende concreet geformuleerd. Klager heeft met de andere klachtonderdelen ingevuld hoe volgens hem de algemene norm is geschonden. De kamer behandelt daarom die klachtonderdelen en gaat op dit onderdeel niet inhoudelijk in.

De zuivere aanvaarding

4.7.      Klager stelt dat de notaris ten onrechte terug komt op zijn eerdere standpunt dat de verwachters de nalatenschap zuiver hebben aanvaard.

4.8.      De kamer stelt vast dat de notaris in zijn e-mail van 11 december 2019 het volgende schrijft: “(…)De handelingen die uw halfbroer en -zus volgens uw beschrijving hebben verricht, kunnen worden aangemerkt als een daad van zuivere aanvaarding.” De notaris neemt geen standpunt in over de zuivere aanvaarding, maar zegt dat daarvan sprake zou kunnen zijn op basis van de door klager geschetste omstandigheden. Het is de kamer niet gebleken dat de notaris daarmee terugkomt op een eerder standpunt. De overige door de klager overgelegde e-mails zijn een beschrijving door de gemachtigde van klager waaruit niet het standpunt van de notaris blijkt. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

Gebrekkige kwaliteitsbewaking

4.9.      Volgens klager is de kwaliteit van de door de notaris en zijn medewerkers verrichte dienstverlening in dit dossier niet optimaal. De praktijkuitoefening schond de criteria voor de kwaliteitsbewaking. Klager stelt a) niet adequaat te zijn voorgelicht over de gang van zaken bij het verwerpen van een nalatenschap, b) niet adequaat te zijn voorgelicht over de kosten c) geen opdrachtbevestiging te hebben ontvangen d) dat er onvoldoende begrijpelijk en onvoldoende consistent met hem is gecommuniceerd e) gemaakte afspraken niet schriftelijk werden vastgelegd dan wel in het voordeel van anderen niet werden nagekomen en ten slotte dat f) er geen adequaat systeem voor termijnbewaking bestond.

4.10.    De kamer behandelt de onderdelen a) b) en c) gezamenlijk. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat klager eerst heeft aangegeven dat hij beneficiair wil aanvaarden. In zijn e-mail van 8 augustus 2019 vraagt hij aan de notaris om dat ook zo op te nemen in de verklaring van erfrecht. Bij e-mail van 30 augustus 2019 schrijft (de gemachtigde) van klager echter het volgende: “(…) In afwachting van een antwoord op de eerder gestelde vragen, heeft mijn vader (cc) de keuze gemaakt om de nalatenschap van zijn moeder, [naam erflaatster], te verwerpen onder gelijktijdige verklaring dat hij beroep doet op zijn legitieme portie (artikel 4:63 (3) BW). Bijgaand treft u de noodzakelijke stukken aan, ondertekend door mijn vader (bijlagen). Ik begreep van de rechtbank Gelderland dat uw kantoor dit in goede banen kan leiden, zodat de aanspraak op de legitieme portie niet verloren gaat. Kunt u ons reply all een bevestiging sturen dat de verklaring correct in het boedelregister is verwerkt? Wij zien de nota van de rechtbank graag tegemoet.”

Hieruit blijkt dat klager redelijk plotseling, zonder eerst met de notaris overlegd te hebben, heeft besloten om de nalatenschap te verwerpen. Dit was een voldongen feit. De notaris was daardoor niet in de gelegenheid om klager hierover te informeren.

Ten aanzien van het informeren over de kosten en de opdrachtbevestiging overweegt de kamer dat klager met zijn zoon, thans gemachtigde, op het kantoor van de notaris is geweest. Vervolgens heeft de gemachtigde op 6 augustus 2019 een e-mail gestuurd aan de notaris waarin hij de opdracht verleent en schrijft dat het vaste honorarium voor de verklaring van erfrecht is besproken. Hieruit blijkt dat het honorarium bij klager voldoende bekend was en dat hij zelf de opdracht heeft verleend zoals eerder met de notaris besproken, zodat een nadere opdrachtbevestiging niet nodig was. De notaris heeft niet klachtwaardig gehandeld en dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.11.    Klager heeft de onderdelen d) en e) niet nader geconcretiseerd. Het had op de weg van klager gelegen om zijn klacht concreet te maken. In de overgelegde stukken zijn geen aanwijzingen te vinden dat er sprake is van klachtwaardig handelen op deze punten en dit is ook onvoldoende onderbouwd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.12.    Onderdeel f) is dezelfde klacht als onder 9. De kamer zal deze daarom hierna gezamenlijk behandelen.

Onvoldoende zorgvuldig

4.13.    In zijn klaagschrift geeft klager bij dit onderdeel een aantal voorbeelden, zoals het ontbreken van de opdrachtbevestiging, die ook bij andere klachtonderdelen voorkomen. Dit onderdeel is geen zelfstandig klachtonderdeel waardoor de kamer het niet apart zal beoordelen.

Schenden van afspraken

4.14.    Klager stelt dat de notaris stelselmatig zijn toezeggingen en gemaakte afspraken heeft geschonden doordat hij na overschrijding van een door de notaris gestelde fatale termijn aan de verwachters, regelmatig de daarop volgende consequenties niet heeft uitgevoerd.

4.15.    De kamer overweegt dat de notaris bij het opstellen van de verklaring van erfrecht over de juiste informatie moet beschikken. Voor de notaris moet het duidelijk zijn wie de erfgenamen zijn. Dat was in dit geval niet direct duidelijk. Door klager werd namelijk gesteld dat de verwachters zuiver hadden aanvaard terwijl de verwachters stelden dat zij de nalatenschap hadden verworpen. De notaris heeft daarom aan de verwachters diverse keren een termijn gesteld waarin zij middels door de rechtbank opgemaakte akte van verwerping moesten aantonen dat zij de nalatenschap hebben verworpen. Anders dan klager kennelijk meent, is van een fatale termijn overigens geen sprake.

Vanaf de eerste bespreking in augustus 2019 heeft klager, dan wel zijn gemachtigde, regelmatig bij de notaris gevraagd om afgifte van de verklaring van erfrecht. Op 24 maart 2020 geeft een medewerker van de notaris aan dat zij bezig zijn met het opstellen van de verklaring van erfrecht en dat dit naar verwachting niet lang meer zal duren. Op 2 april 2020 bericht de medewerker aan klager dat de verwachters contact hebben gehad met de notaris en dat zij stelden dat ze de nalatenschap hebben verworpen. Daardoor kon de verklaring van erfrecht niet worden afgegeven en moest worden gewacht op het bewijs van verwerping. In een e-mail van 6 april 2020 schrijft de medewerker van de notaris: “(…) De bedoeling is dat wij hen tot uiterlijk einde van deze week de mogelijkheid geven om de beschikking van de rechtbank aan te leveren. Horen wij niets, of ontvangen wij geen beschikking, dan zullen we alsnog overgaan tot het afgeven van de verklaring van erfrecht.” Vervolgens schrijft zij op 15 april 2020: “(…)Wij hebben de heer [naam verwachter 1] en mevrouw [naam verwachter 2] een termijn gesteld om de beschikking van de rechtbank aan te leveren. Deze termijn loopt aanstaande dinsdag 14 april af (dit in verband met de paasdagen die er tussen zitten). Ontvangen wij binnen deze termijn geen beschikking, dan zullen wij op woensdag 15 april a.s. de verklaring van erfrecht passeren.

Op 16 april 2020 bericht de medewerker van de notaris als volgt: “(…) Ik weet dat er afgesproken is dat de verklaring van erfrecht gisteren gepasseerd zou worden. Dit is echter nog niet gebeurd. De notaris heeft contact gehad met de erfgenamen en zij geven aan dat de stukken bij de rechtbank liggen en dat deze binnenkort retour zullen komen via hun notaris. Een akte van verwerping weegt zwaarder dan een “aanvaarding op basis van gedragingen”. De notaris wil dus ook alsnog wachten op de beschikking van de rechtbank. Ik hoop dat u begrijpt dat wij een onafhankelijke en onpartijdige tussenpersoon zijn en dat wij, als erfgenamen verklaren de nalatenschap te hebben verworpen, op bewijsstukken moeten wachten. Doen wij dit niet, dan geven wij een document af dat vervolgens niet rechtsgeldig of juist is.

De kamer overweegt dat er door de notaris niet handig is gecommuniceerd door aan te geven dat de verklaring van erfrecht zou worden afgegeven, als hij geen beschikking[1] zou ontvangen van de verwachters. Daardoor is ten onrechte een verwachting gecreëerd bij klager. Zoals de notaris echter terecht opmerkt, kan hij niet een verklaring van erfrecht afgeven waarvan hij niet zeker weet of die juist is. Door de omstandigheden moest de notaris nader onderzoek doen en kon hij de eerder door hem genoemde termijnen niet nakomen. De communicatie naar klager verdient op dit punt geen schoonheidsprijs maar is niet klachtwaardig. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Schijn van partijdigheid

4.16.    Aan dit klachtonderdeel ligt hetzelfde feitencomplex ten grondslag dat al bij de vorige onderdelen is behandeld. Aanvullend overweegt de kamer dat het terugkomen op een advies rondom de opschortende voorwaarde niet per definitie (schijn van) partijdigheid oplevert. Daarvoor zijn meer feiten en omstandigheden nodig en die zijn door klager niet gesteld. De klacht is daarom ongegrond.

Gebrekkige termijnbewaking en voorlichting

4.17.    Klager verwijt de notaris dat hij de wettelijke termijn van artikel 4:72 BW over het hoofd heeft gezien en dat hij klager onvoldoende heeft voorgelicht over de gevolgen van het overschrijden van de termijn.

4.18.    De notaris erkent dat de termijn is overschreden en hij betreurt dat ook. De e-mail van 30 augustus 2019 waarin klager meedeelt dat hij de nalatenschap verwerpt en aan de notaris vraagt om dat aan de rechtbank toe te sturen, is binnengekomen bij de kandidaat-notaris. Zij was afwezig door ziekte en daarom is de e-mail pas laat gezien. De verklaring is daarom pas op 25 september 2019 ingediend bij de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem in plats van bij de locatie Zutphen. De notaris stelt dat hij inmiddels zijn werkwijze heeft aangepast.

4.19.    De kamer oordeelt dat dit klachtonderdeel gegrond is. Daarvoor overweegt zij als volgt. Op het moment dat de e-mail op 30 augustus 2019 binnenkomt bij de kandidaat-notaris en zij er door ziekte niet is, had de notaris actie moeten (laten) ondernemen. Juist omdat klager de notaris verzoekt de noodzakelijke werkzaamheden ter zake de verwerping van de nalatenschap en het doen van een beroep op de legitieme portie te verrichten, had de notaris rekening moeten houden met de drie-maanden-termijn van artikel 4:72 BW.

4.20.    Op 19 februari 2021 stuurt klager vervolgens per e-mail een brief aan de notaris waarin hij concludeert, na een gesprek met zijn advocaat, dat de termijn is overschreden omdat de griffie van de rechtbank Gelderland eerst op 1 oktober 2019 de akte verwerping nalatenschap heeft opgemaakt. Vervolgens verzoekt klager om een reactie van de notaris, en die blijft ondanks twee herinneringen uit tot 15 april 2021.

4.21.    De notaris heeft de termijn van artikel 4:72 BW niet goed bewaakt, dat heeft hij ook erkend. Het had op zijn weg gelegen, om die wel te bewaken. Daarnaast had de notaris zodra hij met deze overschrijding wordt geconfronteerd, sneller moeten reageren naar klager. De notaris heeft achteraf vastgesteld dat hij de verklaring van verwerping heeft opgestuurd naar de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem in plaats van naar locatie Zutphen. Hierdoor is de termijn overschreden. De notaris had inzicht moeten tonen in de gevolgen die de overschrijding heeft en zelf actief aan de oplossing moeten bijdragen.

Maatregel

4.22.    Op de gegrondverklaring van een klacht past in beginsel een tuchtrechtelijke reactie.

Gezien de feiten en omstandigheden acht de kamer de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

Kostenveroordeling

4.23.    Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden. De notaris dient het griffierecht genoemd binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager te vergoeden. Klager dient daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

4.24.    Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 sub b Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 2.000,-, met een wegingsfactor 1. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

  • verstaat dat klachtonderdeel 1 geen behandeling behoeft;
  • verklaart klachtonderdelen 2 en 3 niet-ontvankelijk;
  • verklaart klachtonderdelen 4, 5, 6, 7 en 8 ongegrond;
  • verklaart klachtonderdeel 9 gegrond;
  • legt de notaris op de maatregel van waarschuwing;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder alinea 4.23 bepaald;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 2.000,- op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder alinea 4.24 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, voorzitter, mr. D.T. Boks en mr. J.A.H. Bruggemann, leden, en in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Gerwen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.

De secretaris

 

De voorzitter

     
 

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.