ECLI:NL:TNORAMS:2022:9 Kamer voor het notariaat Amsterdam 683347 / NT 20-14 683348 / NT 20 -15

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2022:9
Datum uitspraak: 07-03-2022
Datum publicatie: 21-04-2022
Zaaknummer(s):
  • 683347 / NT 20-14
  • 683348 / NT 20 -15
Onderwerp: Overig, subonderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Gelet op het door de notarissen gemotiveerd ingenomen standpunt, zoals hiervoor onder 5.4 nader is omschreven, kan de kamer niet vaststellen dat de notarissen in strijd hebben gehandeld met het in artikel 10 Vbg bepaalde. Daarbij is van belang dat de overgelegde stukken de juistheid van hun standpunt ook niet weerspreken. In tegendeel, uit het feit dat de notarissen al op 18 januari 2018 een engagement letter aan klaagster hebben gestuurd, zou eerder kunnen worden afgeleid dat op 16 januari 2018 door klaagster al concreet van een opdracht en niet van een ‘pitch’ sprake was. Uit het enkele feit dat de kantonrechter in zijn vonnis van 5 februari 2021 heeft geoordeeld dat [het kantoor] niet heeft weten aan te tonen dat aan haar een opdracht voor ‘on the clock’ werkzaamheden was verstrekt, kan, anders dan klaagster meent, nog niet worden afgeleid dat een dergelijke opdracht niet is verstrekt, en evenmin dat de notarissen daarbij niet transparant zijn geweest over de door hen gehanteerde tarieven. Het stond de notarissen verder vrij om hun geschil over de declaratie aan de burgerlijke rechter voor te leggen. Dat zij in die procedure in het ongelijk zijn gesteld betekent nog niet dat zij klachtwaardig hebben gehandeld.De kamer acht de klacht dan ook ongegrond.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 7 maart 2022 in de klacht met nummers 683347 / NT 20-14 en 683348 / NT 20 -15 van:

[Klaagster],

gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna: klaagster,

gemachtigde: mr. J.A. Zee, advocaat te Amsterdam,

tegen:

1. [notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

hierna: de notaris,

2. [kandidaat-notaris],

kandidaat-notaris te [vestigingsplaats],

hierna: de kandidaat-notaris,

hierna tezamen: de notarissen,

gemachtigden voor beiden: mrs. M. Höfelt en J. Booij, advocaten te Amsterdam.

1.         Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen van 24 april 2020;

- verweerschrift met bijlagen van 28 mei 2020;

- de beslissing van de kamer van 16 juni 2020, waarin is bepaald dat klaagster in de gelegenheid wordt gesteld om het geschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Notariaat en de behandeling van de klachten tegen de notaris en de kandidaat-notaris voor onbepaalde tijd wordt geschorst;

- de brief met bijlagen, waaronder de beslissing van de Geschillencommissie Notariaat Zakelijk (hierna: de Geschillencommissie) van 3 november 2021, van klaagster van 10 november 2021, waarin klaagster verzoekt de klachtprocedure voort te zetten.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 11 januari 2022 zijn de gemachtigde van klaagster en de notarissen, vergezeld van hun gemachtigden, verschenen.

De heer [A] (hierna: [A]), bestuurder van klaagster, is langs digitale weg verschenen.  Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Uitspraak is bepaald op heden.

2.         De feiten

De kamer gaat uit van de voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden zoals deze zijn vermeld in de beslissing van de voorzitter van 16 juni 2020. De volgende feiten en omstandigheden worden daar aan toegevoegd.

2.1.      [Het kantoor] heeft op 27 januari 2020 klaagster gedagvaard voor de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam en gevorderd dat klaagster wordt veroordeeld tot betaling van de factuur van 26 juni 2018 ad € 6.881,85, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente.

2.2.      Bij vonnis van 5 februari 2021 heeft de kantonrechter de vordering(en) van [het kantoor] afgewezen. De kantonrechter heeft daartoe het volgende overwogen:
“(..) 4.2 Volgens [het kantoor] heeft [klaagster] al in januari 2018 opdracht (..) gegeven voor de gefactureerde werkzaamheden van 16 en 17 januari 2018. Gelet op de gemotiveerde betwisting heeft [het kantoor] onvoldoende onderbouwd dat [klaagster] voorafgaande aan de bijeenkomst op 16 januari 2018 opdracht heeft gegeven voor ‘on the clock’ werkzaamheden. (..) Uit de e-mail van [B] van 16 januari 2018 waarin hij de bijeenkomst van later op de dag bevestigt blijkt niet dat betaald moet worden voor de werkzaamheden. (..) Van advocaten en notarissen mag verwacht worden dat wanneer in de precontractuele fase afgesproken wordt dat voor werkzaamheden zal worden betaald, hier heldere afspraken over worden gemaakt.

4.3 Dat [klaagster] tijdens de bijeenkomst op 16 januari 2018 een instructie heeft gegeven tot betaalde werkzaamheden blijkt niet uit de e-mail van [A] die verstuurd is na de bijeenkomst. (..) De opdracht van [klaagster] blijkt ook niet uit de door [het kantoor]  verstuurde brief van 18 januari 2018. (..) [Klaagster] heeft op 28 maart 2018 de offerte van 18 januari 2018 ondertekend. Daarmee heeft [klaagster] alsnog het aanbod van [het kantoor] aanvaard. Na 17 januari 2018 heeft [het kantoor] echter geen uren meer in rekening gebracht voor dit project.
 

De uren in maart en april 2018
 

4.4 [Het kantoor] stelt dat door ondertekening van de brief van 18 januari 2018 ook de IE-werkzaamheden zijn overeengekomen. [Klaagster] betwist dit. In de brief van 18 januari 2018 staat niets vermeld over IE-werkzaamheden. In de e-mail van 26 maart 2018 van [C]  aan [B] staat vermeld dat [klaagster] na ondertekening een offerte wil voor IE-werkzaamheden. (..) Uit deze gang van zaken volgt dat ook deze werkzaamheden acquisitief van aard zijn. (..)”

2.3.      [Het kantoor] heeft geen hoger beroep aangetekend tegen het vonnis en de factuur van 26 juni 2018 aan klaagster gecrediteerd.

2.4.      Klaagster heeft naar aanleiding van de uitspraak van de kamer van 16 juni 2020 het geschil met [het kantoor] voorgelegd aan de Geschillencommissie en verzocht om vergoeding van de door haar geleden schade. Bij beslissing van 3 november 2021 heeft de Geschillencommissie klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht en het volgende overwogen: “Vaststaat dat de rechtbank Amsterdam op 5 februari 2021 reeds een oordeel heeft gegeven over de totstandkoming van de opdracht aan de notaris. Arbiters oordelen dat dit vonnis van deze rechtbank de bevoegdheid van de arbiters niet aantast. (..) Echter, nu de rechtbank beslist heeft dat er geen opdracht tot stand is gekomen en door partijen niet gesteld is of gebleken is dat er nieuwe of andere omstandigheden zijn die van invloed zijn voor de vaststelling van de vraag of er een opdracht is gegeven, kunnen arbiters tot geen andere conclusie komen dan dat tussen partijen niet is komen vast te staan dat er een opdracht tot stand is gekomen in de zin van artikel 2 lid 1 sub a van het reglement. (..)”

3.         De klacht

3.1.      Klaagster verwijt de notarissen, zoals in de beslissing van 16 juni 2020 al is verwoord, dat zij in strijd met artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (hierna te noemen: Vbg 2011) hebben gehandeld. Volgens klaagster hebben de notarissen niet tijdig duidelijkheid verschaft over de financiële consequenties van hun inschakeling. [Het kantoor] had klaagster vóór het eerste gesprek op 16 januari 2018 over de financiële consequenties moeten voorlichten. Daarvan is volgens klaagster geen sprake geweest. Daarbij komt dat zelfs uren in rekening zijn gebracht voor werkzaamheden die plaatsvonden vóór 28 maart 2018, toen de opdrachtbrief is ondertekend.

3.2.      Klaagster heeft in haar brief van 10 november 2021, waarin zij de kamer heeft  bericht dat zij de klachtprocedure wenst voort te zetten, eveneens vermeld dat de notarissen ten onrechte betaling van de factuur door klaagster verlangden en dat zij (bij weigering van klaagster om tot betaling over te gaan) klaagster ten onrechte in rechte hebben betrokken.

4.         Het verweer

4.1.      De raadsvrouw van de notarissen heeft bij e-mail van 10 december 2021 de kamer bericht dat klaagster in de brief van 10 november 2021 haar klacht heeft uitgebreid met twee nieuwe klachten en de kamer verzocht deze twee nieuwe klachtonderdelen buiten beschouwing te laten. Ter zitting heeft de raadsvrouw van de notarissen verklaard dat de notarissen bereid zijn akkoord te gaan met behandeling van deze nieuwe klachtonderdelen mits de kamer hen in de gelegenheid stelt om daar nog schriftelijk op te reageren.

4.2.      De notarissen hebben de klacht gemotiveerd weersproken; daarvoor wordt kortheidshalve verwezen naar de beslissing van 16 juni 2020 onder 4. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notarissen een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2.      De kamer overweegt dat de twee ‘klachtonderdelen’, vermeld in de brief van klaagster van 10 november 2021, niets wezenlijks toevoegen aan de al eerder door klaagster ingediende klacht. De notarissen zijn, voor zover nodig, ook voldoende in de gelegenheid geweest op dit aspect een reactie te formuleren en zijn niet in enig belang geschonden bij beoordeling van deze twee onderdelen tezamen met de klacht zoals die al eerder was verwoord. De kamer beschouwt dus ook de opmerkingen in de brief van 10 november 2011 als onderdelen van de klacht en wijst het verzoek van de notarissen om een tweede schriftelijke ronde af.

5.3.      Kern van de klacht is dat klaagster meent dat de notarissen haar niet, zoals artikel 10 Vbg voorschrijft, tijdig en duidelijk hebben ingelicht over de financiële gevolgen van haar inschakeling. Het kantoor van de notarissen heeft dan ook ten onrechte diensten over de periode van 15 januari 2018 tot 26 juni 2018 bij haar in rekening gebracht. De notarissen hebben zich – gemotiveerd – op het standpunt gesteld dat tussen partijen tevoren duidelijk is afgesproken dat voor de gedeclareerde werkzaamheden diende te worden betaald.

5.4.      Ter zitting heeft de kandidaat-notaris in dit verband het volgende verklaard.

In het eerste telefoongesprek met de financieel consultant van klaagster, de heer [C] (hierna: [C]) op 15 januari 2018, waarin [C] hem had meegedeeld dat klaagster met spoed een advies omtrent de herstructurering van de groep van klaagster nodig had, heeft hij [C] meegedeeld dat [het kantoor] daarvoor hetzelfde – bij [C] bekende – kortingstarief zou hanteren. Het notariële team van [het kantoor] had in de periode 2010-2018 al frequent advieswerkzaamheden verricht voor een onderneming waarvoor [C] (toen) werkte en [C] was bekend met de door [het kantoor] gehanteerde tarieven. Daarop heeft [C] hem geantwoord dat dat geen enkel probleem was. Tijdens de bespreking op 16 januari 2018, waarbij de kandidaat-notaris, [A] en [C] aanwezig waren, is vervolgens meegedeeld dat verdere werkzaamheden ‘on the clock’ zouden zijn, waarmee de namens klaagster aanwezigen akkoord waren. Aan klaagster is toen dan ook al een opdracht verstrekt. De engagement letter moest echter nog worden goedgekeurd door een fiscalist van [het kantoor] en deze is met de grootst mogelijke spoed opgesteld omdat klaagster expliciet om spoedeisendheid had verzocht. De kandidaat-notaris had elke week contact met [C], aldus de kandidaat-notaris.

5.5.      Klaagster betwist dat de genoemde mededelingen betreffende het kortingstarief en werkzaamheden ‘on the clock’ zijn gedaan door de notarissen.

[A] heeft ter zitting verklaard dat de bespreking op 16 januari 2018 minder lang heeft geduurd dan uit de declaratie van 26 juni 2018 blijkt, dat klaagster slechts een ‘pitch’ van [het kantoor] wilde verkrijgen en dat klaagster tegelijkertijd ook andere kantoren daarvoor had benaderd. Daartegenover heeft de kandidaat-notaris ter zitting verklaard dat het woord ‘pitch’ nooit is gevallen en dat het de notarissen ook niet bekend was dat klaagster andere kantoren voor een ‘pitch’ had benaderd.

5.6.      Gelet op het door de notarissen gemotiveerd ingenomen standpunt, zoals hiervoor onder 5.4 nader is omschreven, kan de kamer niet vaststellen dat de notarissen in strijd hebben gehandeld met het in artikel 10 Vbg bepaalde. Daarbij is van belang dat de overgelegde stukken de juistheid van hun standpunt ook niet weerspreken. In tegendeel, uit het feit dat de notarissen al op 18 januari 2018 een engagement letter aan klaagster hebben gestuurd, zou eerder kunnen worden afgeleid dat op 16 januari 2018 door klaagster al concreet van een opdracht en niet van een ‘pitch’ sprake was. Uit het enkele feit dat de kantonrechter in zijn vonnis van 5 februari 2021 heeft geoordeeld dat [het kantoor] niet heeft weten aan te tonen dat aan haar een opdracht voor ‘on the clock’ werkzaamheden was verstrekt, kan, anders dan klaagster meent, nog niet worden afgeleid dat een dergelijke opdracht niet is verstrekt, en evenmin dat de notarissen daarbij niet transparant zijn geweest over de door hen gehanteerde tarieven. Het stond de notarissen verder vrij om hun geschil over de declaratie aan de burgerlijke rechter voor te leggen. Dat zij in die procedure in het ongelijk zijn gesteld betekent nog niet dat zij klachtwaardig hebben gehandeld.

De kamer acht de klacht dan ook ongegrond.

5.7.      Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. S.P. Pompe, voorzitter, N.A.J. Purcell en C. Holdinga, leden.

Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2022 door mr. S.P. Pompe, voorzitter, in aanwezigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).