ECLI:NL:TNORAMS:2022:8 Kamer voor het notariaat Amsterdam 707323/NT 21-51

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2022:8
Datum uitspraak: 10-03-2022
Datum publicatie: 14-04-2022
Zaaknummer(s): 707323/NT 21-51
Onderwerp: Overig, subonderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht Bureau Financieel Toezicht (BFT) ingevolge artikel 110 lid 1 Wna. De klacht ziet voornamelijk op de poortwachtersrol van de notaris in het kader van de Wna en de Wwft. De klacht is gegrond, de kamer legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing in de klacht met nummer  707323 / NT 21-51 van:

Bureau Financieel Toezicht,

gevestigd te Utrecht,

hierna: het BFT,

tegen:

[naam notaris],                                                                                                                

notaris te [plaats],

gemachtigde: mr. J.P. Barth, advocaat te Amsterdam,

hierna te noemen: de notaris.

1.          Verloop van de procedure

1.1.      Bij brief van 15 september 2021 heeft het BFT een klaagschrift met bijlagen ingediend.

1.2.      Bij brief van 25 november 2021 heeft de notaris een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.3.      De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 27 januari 2022. Namens het BFT waren aanwezig: mrs. R. Wisse, E.B. Kruimel en D.S. Kolkman. De notaris was ook aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Uitspraak is bepaald op heden.

2.          De feiten

2.1.      Ingevolge artikel 110 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) heeft het BFT bij de notaris een onderzoek ingesteld. Aanleiding voor het onderzoek was de melding van de Belastingdienst op grond van artikel 111c Wna inzake twee aandelenoverdrachten van taxiondernemingen korte tijd na oprichting.

2.2.      Het onderzoek is gestart op 15 februari 2019.

2.3.      Bij brief van 12 mei 2019 heeft het BFT de notaris vragen gestuurd over de onderzochte dossiers.

2.4.      Bij brief van 16 juli 2019 heeft de notaris de door het BFT gestelde vragen beantwoord.

2.5.      Bij brief van 2 april 2020 heeft het BFT de notaris wederom vragen gesteld, waarop de notaris bij brieven van 29 mei respectievelijk 16 juli 2020 heeft geantwoord.

2.6.      Bij brief van 31 augustus 2020 heeft de notaris het BFT onder meer rectificatieaktes gezonden.

2.7.      Het onderzoek is afgesloten op 31 augustus 2020.

2.8.      Het conceptrapport dateert van 22 september 2020. De notaris heeft daarop bij brief van 13 november 2020 gereageerd.

2.9.      Het definitieve rapport dateert van 17 december 2020.

2.10.    Bij brief van 8 januari 2021 heeft de notaris gereageerd op het definitieve rapport van het BFT en geklaagd over het handelen van enkele toezichthouders van het BFT. In het kader van die – op 12 mei 2021 ongegrond bevonden – klacht heeft het BFT een aanvullende reactie gegeven op de reactie van de notaris van 13 november 2020 op het conceptrapport.

3.          De klacht

3.1.      Het onderzoek van het BFT betrof elf dossiers; de klacht is gericht op drie daarvan. De klacht van het BFT ziet op de bevindingen over de poortwachtersrol van de notaris in de twee meest recente dossiers inzake de aandelenoverdracht van taxibedrijven (dossier 2017.3664 levering aandelen MHM BV op 13 november 2017 (hierna: dossier 1) en dossier 2018.3929 levering aandelen Taxi [B] BV op 4 januari 2018 (hierna: dossier 2) en het dossier waarin de notaris volgens het BFT in strijd met de rechtszekerheid heeft gehandeld (dossier 20184680.010 levering bouwgrond Beechavenue op 18 april 2019 (hierna: dossier 3). De overige bevindingen geven inzicht in het handelen van de notaris, maar maken geen deel uit van de klacht, aldus het BFT.

Klachtonderdeel A: Schending poortwachtersrol Wna/Wwft

3.2.      In dossier 1 was sprake van een aantal bijzonderheden waarnaar de notaris (ingevolge artikel 17 Wna) nader onderzoek had moeten verrichten en welk onderzoek hij had moeten vastleggen in het dossier. Uit het dossier is van dat onderzoek niet gebleken.

Het BFT constateerde de volgende bijzonderheden/indicatoren in samenhang met mogelijke fraude/witwassen:

  • Uit de BRP van 13 november 2017 (in dossier) blijkt dat de verkoper, de heer [naam] sinds 11 juli 2017 in Amsterdam woont. Daarvoor had hij een ‘Registratie Niet Ingezetenen (RNI)’ met als ‘datum vertrek’ 17 november 2016.
  • Er werden geen activiteiten uitgevoerd in de onderneming op het moment van verkoop. De onderneming bestond inmiddels wel al anderhalf jaar.
  • Er is sprake van een tussenpersoon, de heer [X]; via hem loopt de correspondentie. Hij levert ook de balans aan.
  • De eerste (potentiële koper) had geen geldig identiteitsbewijs (het bewijs stond als gestolen te boek). Tot twee keer toe gebeurde dit. Deze koper had nooit persoonlijk contact met de notaris en haakte uiteindelijk af.
  • De uiteindelijke koper is achttien jaar oud. De notaris heeft meegedeeld mondeling vragen te hebben gesteld over de motieven van koper, maar die zijn niet in het dossier vastgelegd.
  • De koopprijs is zeer laag. Deze bedraagt € 1,20 voor 100 aandelen. In het dossier zit ter onderbouwing een balans per 1 oktober 2017. De notaris heeft de koopprijs enkel marginaal beoordeeld, terwijl met een dergelijk lage verkoopprijs nader onderzoek verwacht mag worden.
  • De aangetroffen balans betreft één A4, zonder een logo of naam waaruit blijkt wie deze balans heeft opgesteld. Op de balans staat alleen een bedrag van
    € 1,20 bij de liquide middelen en een eigen vermogen van € 120, waarvan het gestort aandelenkapitaal € 1,20 bedraagt. De balans had inhoudelijk nader onderzocht moeten worden.
  • De onderneming is gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw. Hier had de notaris onderzoek naar moeten doen, door bijvoorbeeld het huurcontract op te vragen.

3.3.      Ook in dossier 2 zitten een aantal bijzonderheden waarnaar de notaris onderzoek had moeten verrichten. Hij had bovendien zijn bevindingen moeten vastleggen in het dossier. Het BFT constateerde de volgende bijzonderheden/indicatoren in samenhang met mogelijke fraude/witwassen:

  • Op 27 december 2017 vraagt tussenpersoon de heer [X] om een offerte met verzoek dezelfde week overdracht van aandelen. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de reden van overdracht.
  • Uit de raadpleging in het BRP van 4 januari 2018 blijkt dat de koper vóór 2 juni 2017 woonde op een adres waar een woonvoorziening van HVO-Querido is gevestigd, waar begeleiding en zorg wordt geboden aan volwassenen met een drugsverslaving in combinatie met psychiatrische problematiek. In de periode daarvoor was er sprake van een aantal maanden waarin alleen een briefadres (geen woonadres) bekend was.
  • De koopsom (voor 100 aandelen met een nominale waarde van € 0,01 elk) bedraagt € 1.401, welke koopsom buiten de notaris om voldaan zou worden. De notaris heeft enkel in de akte opgenomen dat de koper de koopsom nog zal voldoen, maar geen nader onderzoek gedaan.
  • De balans is aangeleverd door de tussenpersoon en betreft één A4, zonder een logo of naam waaruit blijkt wie deze balans heeft opgesteld. Op de balans staan geen schulden en geen taxi vermeld. Op de balans was wel € 1.400 aan inventaris, € 1 aan liquide middelen (2 bankrekeningen) en € 1.400 aan eigen vermogen, waarvan € 1 gestort is, opgenomen.
  • De onderneming is gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw. Niet is gebleken van enig onderzoek hiernaar (bijvoorbeeld opvragen huurcontract).
  • De notaris is na het passeren van de akte mondeling meermaals benaderd door de verzorger / begeleider van de koper: in de B.V. zaten allerlei schulden en de koper werd bedreigd.

3.4.      Gelet op de bijzonderheden in beide dossiers, was er sprake van een verhoogde kans op witwassen. De notaris had daarom ingevolge artikel 8 Wwft een verscherpt cliëntenonderzoek moeten uitvoeren. Dit verscherpte cliëntenonderzoek had hij in de dossiers moeten vastleggen. Daarvan is echter niet gebleken.

3.5.      Ook had de notaris in beide dossiers (ingevolge artikel 16 Wwft) melding moeten doen aan de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-NL) van een ongebruikelijke transactie. In beide dossiers zijn meerdere voorbeelden bij de subjectieve indicator uit bijlage 1 bij de Specifieke Leidraad van toepassing.

3.6.      In dossier 1 heeft de notaris geen melding gedaan. Door onvoldoende onderzoek te verrichten en dit onderzoek niet vast te leggen, blijkt niet van een acceptabele verklaring voor de aanwezigheid van de indicatoren en is er ten onrechte geen melding gedaan. In dossier 1 zijn ook geen overwegingen aangetroffen om wel of niet te melden.

3.7.      De notaris heeft in dossier 2 op 20 augustus 2019 alsnog een melding gemaakt bij de FIU-NL van een ongebruikelijke transactie. Deze melding is echter niet onverwijld gebeurd, zoals de Wwft voorschrijft. De akte is immers reeds gepasseerd op 4 januari 2018 en de notaris werd bovendien al in juli 2018 op de hoogte gesteld dat de koper een katvanger was. De notaris heeft derhalve ruim anderhalf jaar te laat de ongebruikelijke transactie bij de FIU-NL gemeld.

Klachtonderdeel B: Schending authenticiteit/rechtszekerheid

3.8.      Het BFT heeft vastgesteld dat bij twee akten in dossier 3 de handtekening van de notaris ontbreekt (te weten de minuutakte houdende vestiging van een opstalrecht (repertoriumnummer 10043) en de minuutakte van hypotheek en pand (rep.nr. 10044). Op 18 april 2019 (in de avond) zijn de akten wel door de verschijnende personen ondertekend. De akten zijn vervolgens ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster. Het ontbreken van de handtekening van de notaris op deze twee akten is in strijd met artikel 43 lid 4 Wna. Het gevolg is dat de akten authenticiteit missen en niet voldoen aan de vormvoorschriften die gelden voor een notariële akte, waardoor er rechtsonzekerheid is ontstaan. Dit betekent dat (de rechtshandeling opgenomen in) deze akten conform artikel 3:39 juncto 5:101 respectievelijk 3:260 BW nietig zijn. Met het niet voldoen aan artikel 43 lid 4 Wna en het niet controleren van de akten of alle handtekeningen aanwezig waren, handelde de notaris in strijd met de kern van de vertrouwenstaak van de notaris.

4.          Het verweer

De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De kamer zal hierna in de beoordeling - voor zover van belang - het standpunt van de notaris over de klachtonderdelen bespreken.

5.          De beoordeling

5.1.      De kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging oplevert in de zin van artikel 93 lid 1 Wna. Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

5.2.      De kamer zal zich in haar oordeel beperken tot een onderzoek naar de handelwijze van de notaris in de drie aan de kamer voorgelegde dossiers.

Klachtonderdeel A. Schending poortwachtersrol Wna/Wwft

Algemeen kader

5.3.      Het optreden als poortwachter tegen witwassen en criminaliteit is een wezenlijke maatschappelijke functie van het notariaat. De notaris dient erop alert te zijn en te voorkomen dat personen met criminele intenties, toegang krijgen tot het rechtsverkeer. De notaris dient aldus te voorkomen dat hij criminele activiteiten faciliteert waardoor vermenging van de boven- en onderwereld plaatsvindt.

5.4.      Om de belangrijke rol van poortwachter goed te kunnen vervullen, dient een notaris aan zijn onderzoeksplicht te voldoen, zowel in het kader van de Wna als de Wwft. De onderzoeksplicht van de Wna vindt zijn grondslag in artikel 17 Wna. Die onderzoeksplicht dient niet alleen voor het bieden van rechtszekerheid of het voldoen aan de Belehrungspflicht, maar ook om een afweging te maken of de notaris zijn diensten moet verlenen of dat hij deze op grond van artikel 21 Wna moet weigeren. Daarnaast dient de notaris onderzoek te verrichten naar zijn cliënten en hun transacties op grond van de artikelen 3 en 8 Wwft, om te kunnen beoordelen in hoeverre een transactie als ongebruikelijk dient te worden aangemerkt, in welk geval de notaris een meldingsplicht heeft ingevolge artikel 16 Wwft.

5.5.      Anders dan de notaris meent, valt een schending van de Wwft in het algemeen onder de tuchtnorm van artikel 93 Wna en wordt deze schending niet uitsluitend gesanctioneerd op grond van de sanctiebepalingen uit de Wwft.

Op het moment dat een notaris zijn diensten verleent, wordt zijn handelen mede ingevuld door de uit de Wwft voortvloeiende verplichtingen. Dit is inherent aan de poortwachtersrol die aan de notaris is toebedeeld door de wetgever. Het al dan niet goed vervullen van de verplichtingen uit de Wwft kan daarom niet los worden gezien van het handelen dan wel nalaten dat een behoorlijk notaris betaamt. Het naleven van de verplichtingen uit de Wwft hangt zo nauw samen met het handelen dan wel nalaten dat een behoorlijk notaris betaamt, dat de notaris ook op grond van het notariële tuchtrecht kan worden aangesproken voor niet-naleving van deze verplichtingen.[1]

5.6.      De beroepsorganisatie van de notarissen, de KNB, en het BFT hebben in de loop der jaren aanwijzingen gegeven voor het invullen van de onderzoeksplicht van de notaris, onder meer via handleidingen en leidraden. Daarnaast is in de tuchtrechtjurisprudentie uitgebreid aandacht besteed aan de poortwachtersrol van de notaris.

5.7.      Onder meer in een publicatie op ‘NotarisNet’ van 16 juni 2017 heeft de KNB aandacht gevraagd voor ‘Trends fraude rond oprichting en aandelenoverdrachten’. De KNB roept in die publicatie notarissen op alert te zijn op misbruik van rechtspersonen en fraude-indicatoren serieus te nemen en benadrukt de noodzaak van de vastlegging van het onderzoek in het dossier:

“Trends

De constante factor lijkt de tussenpersoon/bemiddelaar te zijn. Bijna alle oprichtingen en aandelenoverdrachten die achteraf als frauduleus zijn aan te merken, zijn aangedragen door tussenpersonen/bemiddelaars. (..) Ook wordt minder gebruik gemaakt van ‘bekende’ katvangers. Doordat maar één of twee keer gebruik wordt gemaakt van dezelfde natuurlijke persoon, zal zoeken naar deze persoon via bijvoorbeeld Google weinig tot niets opleveren. (..) Ook leveren tussenpersonen/bemiddelaars meer informatie aan (al dan niet fictief), zoals balans, jaarstukken en kopieën van identiteitsbewijzen. Tot slot is gebleken dat notarissen die een eenmanspraktijk voeren en/of een klein gedeelte van hun omzet uit de ondernemingspraktijk genereren, vaker worden verzocht hun diensten te verlenen aan risicovolle transacties.

Lastiger te herkennen

De gesignaleerde trends brengen mee dat het steeds lastiger wordt om risicovolle en frauduleuze transacties te herkennen. Het is dus van belang om goed onderzoek naar de betrokkenen te verrichten (…) en alert te blijven. Contact met de partijen is aan te raden ondanks een tussenpersoon/bemiddelaar. Stel (veel) vragen en leg alles vast in het dossier. Indien een tussenpersoon vaker zaken aanbrengt, kijk dan naar mogelijke verbanden tussen de zaken. Verder kunnen mogelijke fraude-indicatoren zijn (veelal twee of meer in combinatie): - volgt een opsomming kvhn -.”

De KNB verwijst vervolgens onder meer naar de Specifieke leidraad naleving Wwft voor notarissen en Bijlage 1 bij de specifieke leidraad, voorbeelden bij de subjectieve indicator.

Standpunt notaris

5.8.      De notaris heeft het onderzoek van het BFT ervaren als ‘een telkens uitdijende fishing expedition’. De twee aan de kamer voorgelegde taxidossiers waren al volledig bekend en besproken in 2019, maar ondanks het verzoek van de notaris aan het BFT tot afronding ervan duurde het onderzoek voort.

5.9.      De notaris erkent dat destijds in de dossiers onvoldoende is vastgelegd. De notaris betwist niet dat het aan hem is om aannemelijk te maken welk onderzoek hij heeft verricht in het kader van de invulling van zijn onderzoeksplicht. Een vastlegging van het verrichte onderzoek kan daarbij uiteraard behulpzaam zijn, maar een algemene plicht tot vastlegging is er volgens hem niet. Het enkele feit dat van de gesprekken met cliënten destijds geen notities zijn vastgelegd, rechtvaardigt volgens de notaris niet de conclusie van het BFT dat een dergelijk gesprek en het vereiste onderzoek niet hebben plaatsgevonden.

5.10.    De notaris meent dat hij destijds wel heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht ingevolge artikel 17 Wna.

5.11.    In zijn verweer beroept de notaris zich op de publicatie van de KNB van 6 december 2016, getiteld ‘Fraude-indicatoren bij aandelenoverdracht’. In zijn brief van 13 november 2020 is de notaris uitgebreid ingegaan op de stelling van het BFT dat er fraude-indicatoren in de twee dossiers aanwezig waren. Het BFT heeft de reactie van de notaris in de klacht onbesproken gelaten, aldus de notaris. Het BFT negeert het onderzoek dat door de notaris wel degelijk is uitgevoerd en waarbij niet het “niet-pluis-gevoel” was ontstaan, zoals omschreven in de publicatie van de KNB van 6 december 2016. Samengevat komt het standpunt van de notaris er op neer dat (a) het BFT enkele indicatoren ten onrechte aanhaalt, (b) in beide dossiers wel degelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en (c) het nadere onderzoek naar de beoordeling van de notaris bevredigende antwoorden opleverde. De lijst met indicatoren waarop het BFT zich beroept is meer een opsomming van hetgeen de onderzoekers, mogelijk met ‘hindsight bias’, als opmerkelijk hebben bestempeld. Daarbij is de lijst van indicatoren niet meer dan een hulpmiddel. De beoordeling in individuele gevallen blijft voorbehouden aan de notaris, aldus de notaris.

5.12.    In dossier 1 zijn beide partijen voor een gesprek op het notariskantoor geweest; zij hebben de conceptakte akkoord bevonden alvorens de volmacht te tekenen. De overdracht betrof een inactieve onderneming. Dat de verkoper een aantal maanden niet in Nederland ingezeten was geweest komt daarmee niet in conflict, aldus de notaris. Koper heeft de factuur voor de levering betaald. Het betrof een transactie van een onderneming met beperkte balansomvang en navenante beperkte prijs. De tussenpersoon, de heer [X], zorgde voor de balans. Dat was volgens de notaris logisch, omdat hij meende dat [X] de begeleidende accountant was. De notaris ziet niet in dat een beginnend (Uber-)taxibedrijf niet gevestigd zou kunnen zijn in een bedrijfsverzamelgebouw. De aanname dat het ontbreken van activa op de balans, in dit geval een auto, een indicator zou zijn, is volgens de notaris onjuist. 

5.13.    Omdat het in dossier 1 wel ging om een jonge koper van 18 jaar, is hij apart genomen van de verkoper; medewerkers van de notaris hebben hem gevraagd naar zijn motieven. Het gesprek heeft drie kwartier geduurd. Omdat er veel te doen was over Uber-taxiondernemingen is er destijds wel discussie over geweest, zo heeft de notaris ter zitting verklaard. Maar toch is toen besloten om de transactie door te laten gaan; de notaris doet dat nu anders. De notaris geeft toe dat hij een en ander beter had moeten vastleggen.

5.14.    Hoewel de notaris erkent dat de situatie in dossier 2 anders ligt dan in dossier 1, meent hij dat ook in dossier 2 een aantal door het BFT genoemde indicatoren niet relevant zijn. De notaris heeft met alle betrokken partijen in het dossier gesproken; het gesprek duurde veertig minuten. De notaris herinnert zicht het gesprek goed, mede vanwege de problemen die enkele maanden later bleken. Koper had een gele jas aan. Hij maakte een weloverwogen indruk en bevestigde zijn wens om de transactie aan te gaan. Hij was op het eerste gezicht wilsbekwaam; niet zenuwachtig en hij gaf geen ontwijkende antwoorden. Pas later is gebleken dat er in dossier 2 meer speelde dan de notaris had vermoed. Volgens de notaris waren er twee elementen die daarop hadden kunnen wijzen, ten eerste de BRP-mutaties van de koper. Hoewel het de notaris ging om het checken van zijn actuele adres, zat de adreshistorie van koper (onbedoeld) in het dossier. Die historie had mogelijk tot vragen kunnen leiden over de oprechtheid van de bedoeling van koper om taxivervoer aan te bieden. Daarnaast zou de koopprijs pas achteraf (onderhands) worden betaald, hetgeen echter pas bleek ten tijde van het passeren van de akte, waarbij beide partijen aanwezig waren.

Beoordeling kamer

5.15.    Met het BFT is de kamer van oordeel dat fraude-indicatoren in samenhang en in verband dienen te worden bezien en niet te beperken zijn tot één lijst met aanbevelingen, zoals door de notaris in zijn verweerschrift is gedaan.  In beide onderzochte dossiers is sprake van een aandelenoverdracht van een taxionderneming, een branche die bekend staat om de fraudegevoeligheid. In beide zaken is sprake van dezelfde tussenpersoon (die voor beide partijen optreedt, geen accountant is, maar een administratiekantoor heeft) en een balans op één A-4tje. In beide gevallen gaat het om een geringe koopsom. In beide gevallen is de onderneming gevestigd in een bedrijfsverzamelgebouw.

5.16.    Gelet op het verweer van de notaris en hetgeen hij ter zitting heeft verklaard, acht de kamer het mogelijk dat hij in dossier 1 heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Er is volgens de notaris een gesprek gevoerd met de 18-jarige koper over zijn motieven voor het aangaan van de transactie; deze waren volgens de notaris plausibel en op basis daarvan is kennelijk besloten dat de transactie doorgang kon vinden. Voordat deze koper verscheen was er echter al door de tussenpersoon [X] tweemaal eerder een kandidaat gepresenteerd, die zich niet kon legitimeren. Hoe de notaris zich ervan heeft overtuigd dat in dit geval, waarin een samenstel van indicatoren aan de orde was, de transactie toch kon plaatsvinden (en waarom er dus geen reden was tot het weigeren van diensten op grond van artikel 21 lid 2 Wna), is ten onrechte niet in het dossier vastgelegd. Uit het dossier blijkt ten onrechte niet van een acceptabele verklaring voor de aanwezigheid van de door BFT genoemde indicatoren. Die verplichting tot vastlegging vloeit voort uit de zorgvuldigheid die een notaris op grond van zijn poortwachtersrol in acht dient te nemen. In de hiervoor onder 5.7. genoemde publicatie van de KNB wordt de noodzaak van vastlegging in het dossier benadrukt. Indien de notaris het verrichte onderzoek en de overwegingen die ertoe hebben geleid om de transactie, ondanks het aanwezig zijn van bijzonderheden/indicatoren, toch te verrichten, niet in het dossier vastlegt, wordt het moeilijker om na te gaan op welke wijze hij onderzoek heeft verricht, welke afweging hij heeft gemaakt en of hij heeft voldaan aan zijn poortwachtersrol. Of de notaris in dit dossier ten onrechte geen melding bij FIU heeft gedaan, kan bij gebreke van vastlegging niet goed worden vastgesteld. 

5.17.    In dossier 2 had, naar het oordeel van de kamer, een verscherpt onderzoek kunnen leiden tot een weigering van de notaris om de transactie doorgang te laten vinden. Het samenstel van door het BFT geconstateerde bijzonderheden/indicatoren had bij de notaris de nodige vragen op dienen te roepen. In dossier 1, waarin de notaris eveneens te maken had met tussenpersoon [X], heeft de notaris naar zijn zeggen na een discussie besloten de transactie door te laten gaan. In dossier 2, wederom een taxidossier, levert die tussenpersoon echter opnieuw een zeer beperkte balans aan en is de koper een persoon die vóór 2 juni 2017 woonde op een adres in een woonvoorziening van HVO-Querido. Dat adres was de notaris – zij het dan onbedoeld – bekend.  De notaris erkent zelf – zij het achteraf – dat die adreshistorie, samen met het pas achteraf betalen van de koopprijs, vragen had kunnen oproepen. Van een nader onderzoek is echter niet gebleken. Van het gesprek dat de notaris naar zijn zeggen met partijen heeft gevoerd, zijn geen aantekeningen in het dossier aangetroffen. In dit dossier heeft de notaris naar het oordeel van de kamer niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht op grond van de Wna en de Wwft en had hij een meldingsplicht ingevolge artikel 16 Wwft. De notaris heeft weliswaar op 20 augustus 2019 alsnog een melding van een ongebruikelijke transactie verricht, maar deze melding was niet ‘onverwijld’ zoals de Wwft voorschrijft. De akte is gepasseerd op 4 januari 2018 en in juli 2018 was de notaris op de hoogte van het feit dat koper een katvanger was.

Klachtonderdeel B: Schending authenticiteit/rechtszekerheid

5.18.    De kamer zal dit klachtonderdeel gegrond verklaren. De notaris heeft erkend dat het niet had mogen gebeuren dat zijn handtekening aan de twee akten ontbrak. Volgens de notaris betrof het een incident, dat niet exemplarisch kan worden gezien voor zijn praktijkvoering. Inmiddels heeft de notaris het gebrek hersteld.

Maatregel

5.19.    Ten aanzien van klachtonderdeel B legt de kamer de notaris geen maatregel op, gelet op het feit dat de notaris maatregelen heeft genomen ter voorkoming van herhaling en ter voorkoming van nadeel voor betrokken partijen. In de eerste plaats een verhoogde aandacht van hemzelf op het moment van passeren, met daarnaast de instructie binnen kantoor om bij verdere verwerking (direct na passeren) op de handtekening te controleren, zodat een eventuele omissie direct wordt ontdekt.

5.20.    Ten aanzien van klachtonderdeel A, dat door de kamer gegrond wordt bevonden, legt de kamer de notaris de maatregel van waarschuwing op. De kamer houdt daarbij rekening met het feit dat aan de notaris nog geen eerdere tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd. Ook heeft de notaris op zijn kantoor maatregelen getroffen om zijn poortwachtersrol op hoger peil te brengen, bestaande uit: het letten op opleidingsverplichtingen in het kader van de Wwft; het aanscherpen van de vastlegging in de dossiers; het voeren van een restrictiever beleid ten aanzien van de beoordeling van transacties en/of cliënten en het eerder doen van meldingen bij FIU Nederland. Daarnaast houdt de kamer rekening met het lange tijdsverloop tussen het onderzoek en de behandeling ter zitting.

Kostenveroordeling

5.21.    Indien de kamer de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en de notaris tevens een maatregel oplegt, kan de kamer de notaris op grond van artikel 103b lid 1 Wna (onder meer) veroordelen in de overige kosten die in verband met de behandeling van de klacht zijn gemaakt. De kamer zal de notaris op grond van artikel 103b lid 1 Wna jo. de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat (Staatscourant 2020, nr. 67893) veroordelen in de kosten van behandeling van de klacht door de kamer, vastgesteld op een bedrag van € 2.000. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

5.22.    De notaris dient de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan de kamer door betaling aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

6.          Beslissing

De kamer voor het notariaat:

  • verklaart klachtonderdeel A gegrond en legt de notaris daarvoor de maatregel van waarschuwing op;
  • verklaart klachtonderdeel B gegrond, maar legt de notaris daarvoor geen maatregel op;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van € 2.000 aan kosten van behandeling van de klacht door de kamer, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld.

Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, W.S.J. Thijs,  C.E. Jonker, W.A. Groen en A.J.H.M. Janssen, leden, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022, in aanwezigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

[1] ECLI:NL:GHAMS:2020:1550