ECLI:NL:TNORAMS:2022:7 Kamer voor het notariaat Amsterdam 706067/NT 21-47

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2022:7
Datum uitspraak: 10-03-2022
Datum publicatie: 14-04-2022
Zaaknummer(s): 706067/NT 21-47
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over nalatigheid notaris bij opstellen en passeren testament van de zoon van klaagster. De kamer is van oordeel dat de notaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de zoon van klaagster de nodige voorlichting over de gevolgen van het testament heeft gegeven. Klacht ongegrond. 

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing in de klacht met nummer 706067 / NT 21-47 van:

[naam klaagster],

wonende te [plaats],

gemachtigde: aanvankelijk mr. M. Dickhoff, advocaat te Diemen,
thans mr. M. Boender-Radder, advocaat te Den Haag,

hierna: klaagster,

tegen:

[naam notaris],                                                                                                                

notaris te [plaats],

gemachtigde: mr. F.A. Chorus, advocaat te Amsterdam,

hierna te noemen: de notaris.

1.          Verloop van de procedure

1.1.      Bij brief van 12 augustus 2021 heeft klager een klaagschrift met bijlagen ingediend.

1.2.      Bij brief/e-mail van 13 oktober 2021 heeft de notaris een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.3.      Bij e-mail van 19 oktober 2021 heeft klaagster een repliek met bijlagen ingediend.

1.4.      Bij e-mail van 12 november 2021 heeft de notaris gedupliceerd.

1.5.      De klacht is behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 27 januari 2022. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Klaagster heeft een toelichting gegeven op haar beweegredenen om de klacht in te dienen. Uitspraak is bepaald op heden.

2.          De feiten

2.1.      Klaagster is zes jaar getrouwd geweest met de heer [A]; in 1977 is klaagster van hem gescheiden. Uit dit huwelijk (het derde huwelijk van [A]) zijn de zonen [namen] voortgekomen. [Naam ene zoon] (hierna: zoon [B]) had een nauwe band met zijn broer en zijn moeder.

2.2.      Op 3 september 2019 heeft zoon [B] op het notariskantoor van de notaris een afspraak gemaakt voor een bespreking voor het opstellen van zijn uiterste wil.

2.3.      Op 9 september 2019 heeft oud-(kandidaat-)notaris mr. [naam] (hierna: mr. [X]), extern verbonden aan het notariskantoor, van 11:00 tot 12:00 uur gesproken met zoon [B], waarna hij de toenmalige notarisklerk mevrouw [naam] heeft gevraagd een concepttestament voor bespreking klaar te maken. Vervolgens heeft mr. [X] dat concept met zoon [B] doorgenomen.

2.4.      Nog diezelfde dag, om 16:15 uur, heeft zoon [B] ten overstaan van de notaris het testament getekend, nadat de notaris dat met hem had doorgenomen. Die bespreking duurde ongeveer zestig minuten.

2.5.      In zijn testament heeft zoon [B] bepaald:

“B. ERFGENAMEN

1. Ik benoem mijn dochter, de minderjarige [naam], geboren te Amsterdam op vier september tweeduizend zes, tot mijn enige erfgename, behoudens overeenkomstige toepassing van de regels van plaatsvervulling als in het erfrecht bij versterf.

2. Ingeval de erfstelling ten gunste van mijn dochter in het geheel geen effect sorteert, zo bevestig ik de wettelijke regels van erfopvolging.”

C. DERTIG DAGEN CLAUSULE

Een erfgenaam die op grond van deze uiterste wil opkomt, verkrijgt de nalatenschap of een aandeel daarin onder de ontbindende voorwaarde, dat hij bij de aanvang van de dertigste dag na de dag van mijn overlijden zelf niet meer in leven is.

De verkrijging door degenen die door het in vervulling gaan van deze ontbindende voorwaarde als erfgenamen onder gelijke opschortende voorwaarden verkrijgen, vererft in geval van overlijden op hun erfgenamen.”

2.6.      Zoon [B] woonde samen met zijn dochter [naam] in [plaats].

2.7.      Op 28 december 2020 heeft zoon [B] een eind gemaakt aan het leven van zijn dochter [naam] en daarna aan zijn eigen leven.

2.8.      Medio januari 2021 heeft klaagster het testament van haar zoon gevonden.

2.9.      Op 20 januari 2021 heeft klaagster telefonisch gesproken met de notarisklerk.

2.10.    Bij e-mail van 22 januari 2021 heeft klaagster de notarisklerk verzocht om de werkzaamheden voor de afwikkeling van de nalatenschap te staken.

2.11.    Bij e-mail van 27 januari 2021 heeft klaagster de notaris bericht geen vertrouwen meer te hebben in de dienstverlening en heeft zij de notaris verzocht de werkzaamheden voor de verklaring van erfrecht over te dragen aan een andere, door klaagster opgegeven, notaris.

2.12.    Bij e-mail van 16 februari 2021 heeft mr. J.M. Peet (hierna: mr. Peet), namens klaagster, aan mevrouw [naam], medewerkster van het notariskantoor (hierna: de medewerkster) (onder meer) geschreven: “De dochter van de heer [naam zoon B] is eerder dan hij overleden, waardoor de erfstelling ten gunste van haar geen effect sorteert. Dat betekent dat zijn erfgenamen de personen zijn conform de wettelijke erfopvolging. Ik zou graag met u bespreken wat over de erfopvolging met [naam zoon B] is besproken voorafgaand aan het opstellen van zijn testament. Het lijkt er namelijk op dat die bepaling in het testament niet de gewenste uitwerking heeft.”

2.13.    Daarop heeft de medewerkster bij e-mail van 18 februari 2021 geantwoord: “(…) In het kader van onze geheimhoudingsplicht kunnen wij deze zaak niet met u bespreken wat de heer [naam zoon B] en mijn collega hebben besproken.”

2.14.      Bij e-mail van 26 april 2021 heeft mr. Peet (onder meer) aan de medewerkster geschreven: “(…) Cliënte heeft er recht op en belang bij te weten of erflater is geïnformeerd over de consequenties van de wettelijke erfopvolging, met name vanwege zijn halfbroer/zussen waarmee geen contact bestond en die alleen van elkaars bestaan op de hoogte waren. Het eerste huwelijk van zijn vader de heer [A] is vrijwel nooit ter sprake geweest. Van het tweede huwelijk kende erflater alleen halfzus [naam], maar hij heeft haar maar een paar keer ontmoet. Erflater was een kind uit het derde huwelijk. Het is niet aannemelijk dat erflater heeft bedoeld om de halfbroer/zussen en/of hun kleinkinderen erfgenamen te laten zijn. (..)”

2.15.    Bij e-mail van 6 mei 2021 heeft de medewerkster geantwoord: “Op verzoek van mijn collega mail ik u even dat wij het dossier moeten opvragen aangezien het in ons archief buitenshuis wordt bewaard. Na ontvangst van het dossier zullen wij de zaak bekijken.”

2.16.    Bij e-mail van 21 mei 2021 heeft de medewerkster aan mr. Peet bericht dat de notaris persisteert in haar beroep op de geheimhoudingsplicht.

3.          De klacht

3.1.      De inhoud van het testament heeft bij klaagster vragen opgeroepen. Dat zoon [B] de halfbroers en -zussen, waar geen enkel contact mee werd onderhouden, tot erfgenaam heeft benoemd, ervaren klaagster en haar zoon [naam andere zoon] als zeer onwaarschijnlijk en ongewoon. Zoon [B] wilde volgens klaagster vooral een nieuw testament om ervoor te zorgen dat zijn dochter enig erfgename zou zijn in plaats van zijn voormalige echtgenote.

Antwoord op een aantal vragen is voor klaagster van belang voor het rouwproces van klaagster en voor de afwikkeling van de nalatenschap. De - in het klaagschrift genoemde - vragen zijn:

  • heeft zoon [B] een afspraak gemaakt op het notariskantoor;
  • heeft hij een vragenlijst ingevuld;
  • is aan hem een concepttestament voorgelegd en toegelicht;
  • is er gesproken over de toeziende voogdij bij leven van de moeder van [naam dochter van zoon B];
  • is met hem gesproken over eerdere huwelijken van de vader/moeder van zoon [B];
  • is er een bespreking geweest waarin zoon [B] is gewezen op de gevolgen van de wettelijke erfopvolging;
  • is het testament volledig voorgelezen/toegelicht?

Daarnaast vraagt klaagster zich af of de fiscale gevolgen van het testament met zoon [B] zijn doorgenomen.

Ondanks herhaalde verzoeken van mr. Peet heeft de notaris klaagster echter geen nadere informatie verstrekt.

3.2.      Klaagster vermoedt daarom dat de notaris nalatig is geweest bij het opstellen van het testament van zoon [B], door de gevolgen van de wettelijke erfopvolging noch de fiscale consequenties daarvan met hem door te  nemen.

3.3.      Bij repliek heeft klaagster als kern van de klacht vermeld dat de notaris weigert uitleg te geven over de gang van zaken rondom het opstellen en passeren van het testament van zoon [B], zich ten onrechte beroepend op haar geheimhoudingsplicht, terwijl de notaris ook niet heeft uitgelegd waarom zij op die vragen geen antwoord kan geven.

4.          Het verweer

4.1.      De notaris meent dat zij zich terecht op haar geheimhoudingsplicht heeft beroepen. Indien de notaris wel antwoord zou geven op door klaagster gestelde vragen over hetgeen met zoon [B] is besproken, zou zij juist daardoor tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

De geheimhoudingsplicht (in combinatie met het daaraan gekoppelde verschoningsrecht) staan eraan in de weg dat de notaris op enigerlei wijze verklaart over wat zoon [B] haar heeft toevertrouwd en wat zij met hem over het testament heeft besproken.

4.2.      Over de gang van zaken die heeft geleid tot het opstellen van het testament heeft de notaris openheid van zaken gegeven. De notaris had wel (eerder) antwoord willen geven op vragen over de wijze waarop het testament tot stand is gekomen, zoals of aan zoon [B] een concept van het testament is voorgelegd, of er een toelichting is gegeven en of een bespreking heeft plaatsgevonden, maar die vragen heeft klaagster haar niet eerder dan in het klaagschrift gesteld.

4.3.      De notaris is echter niet verplicht openheid van zaken te geven over de inhoud van het met zoon [B] besprokene. Daarover mocht de notaris voorafgaand aan de klacht niet verklaren. Dat kan zij ook niet in het verweer op de klacht, aldus de notaris.

5.          De beoordeling

5.1.      De kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging oplevert in de zin van artikel 93 lid 1 Wna. Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

5.2.      Ter zitting heeft de gemachtigde van de notaris bepleit dat de klacht in beperkte zin moet worden uitgelegd, namelijk de in de laatste alinea op bladzijde twee van het klaagschrift vermelde passage, dat klaagster “vermoedt dat notaris [naam notaris] nalatig is geweest bij het opstellen van het testament van haar zoon [B] door de consequenties van de erfstelling conform de wettelijke erfopvolging niet met zoon [B] te hebben doorgenomen alsook niet de fiscale consequenties daarvan.”

5.3.      De kamer is van oordeel dat de klacht ruimer (te weten zoals onder 3 hiervoor vermeld) dient te worden opgevat. Het verwijt aan de notaris omvat het uitblijven van een antwoord van de notaris op de door klaagster op de tweede bladzijde van het klaagschrift gestelde vragen (hiervoor vermeld onder 3.1.), met een beroep op haar geheimhoudingsplicht.

5.4.      Niet gebleken is dat de onder 3.1. vermelde vragen eerder dan bij klaagschrift aan de notaris zijn voorgelegd. Uit de e-mails van mr. Peet van 16 februari en 16 mei 2021 blijkt dat hij heeft geïnformeerd naar hetgeen met zoon [B] over de erfopvolging was besproken, omdat het testament “niet de gewenste uitwerking zou hebben”. Zijns inziens was het niet-aannemelijkdat het de bedoeling van zoon [B] zou zijn geweest om halfbroer/halfzussenwaarmee hij geen contact had, in de erfopvolging te betrekken.

5.5.      Het is vaste rechtspraak dat in zijn algemeenheid de geheimhoudingsplicht van een notaris zich niet uitstrekt tot de wijze waarop een notaris te werk gaat. Het is de notaris toegestaan om de gang van zaken die heeft geleid tot het tot stand komen van een akte uiteen te zetten. In dit geval betekent dit dat de notaris aannemelijk maakt dat zij zich heeft vergewist van de wensen van zoon [B]. Gevraagd naar de bedoeling van zoon [B], zoals gedaan door mr. Peet, heeft de notaris naar het oordeel van de kamer zich terecht op haar geheimhoudingsplicht beroepen. 

5.6.      Op de onder 3.1. vermelde vragen, voor zover gericht op de gang van zaken die heeft geleid tot het opstellen van het testament, heeft de notaris, zowel bij verweerschrift als ter gelegenheid van de mondelinge behandeling antwoord gegeven. Zo is een afspraak met zoon [B] gemaakt, heeft hij gesproken met mr. [X] over zijn wensen (niet aan de hand van een vragenlijst, maar er zijn gespreksaantekeningen gemaakt), heeft mr. [X] hem een concepttestament voorgelegd en dat vervolgens met hem besproken en heeft de notaris het testament voor het passeren puntsgewijs toegelicht. De notaris heeft verklaard dat zoon [B] duidelijk was in zijn wensen (de gespreksaantekeningen van mr. [X] waren meer dan duidelijk, aldus de notaris) en dat daarom nog dezelfde dag het testament kon worden verleden.Ook heeft zij verklaard dat alles wat bij de bespreking van het testament aan de orde moest komen ook aan de orde is geweest; dat er is gesproken over de voogdij en over de werking van het testament bij vooroverlijden van [naam dochter van zoon B].

5.7.      Hoewel de notaris heeft verklaard dat in het algemeen wordt gevraagd naar halfbroers en halfzussen, heeft zij op de vraag of in deze zaak is geïnformeerd naar eerdere huwelijken van de ouders van zoon [B] met een beroep op haar geheimhoudingsplicht geen antwoord gegeven. De kamer heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de notaris zich ten onrechte op haar geheimhoudingsplicht beroept.

5.8.      Gelet op het drama dat zich in het leven van klaagster heeft voltrokken, begrijpt de kamer dat klaagster van de notaris antwoord zou wensen op die voor haar prangende vraag. Voor klaagster klemt dat temeer, omdat, zoals zij ook ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verklaard, de voormalige notarisklerk, mevrouw [naam] haar de vraag had gesteld “met hoeveel vrouwen is die meneer [A] wel niet getrouwd geweest?” Daaruit zou volgens klaagster blijken dat door de notaris geen aandacht is besteed aan de eerdere huwelijken van de vader van zoon [B]. De notaris heeft ter zitting betwist dat het gesprek met mevrouw [naam] zo zou zijn verlopen. In het midden kan blijven of deze uitlating is gedaan. Ook indien de notaris niet zou hebben gevraagd naar eerdere huwelijken van de vader van zoon [B] is dat niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, Daarbij moet worden bedacht dat het testament werd opgesteld om te voorkomen dat de voormalige echtgenote van zoon [B] zou erven en dat er ten tijde van het passeren geen aanleiding was om rekening te houden met de uitzonderlijke gevolgen van het vooroverlijden van de toen 14 jarige, gezonde dochter [naam] ruim 15 maanden later.

5.9.      De kamer is van oordeel dat de notaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij zoon [B] de nodige voorlichting over de gevolgen van het testament heeft gegeven. De notaris heeft de kamer ter zitting desgevraagd bevestigd dat zij aandacht heeft besteed aan de gevolgen van een eventueel vooroverlijden van [naam dochter van zoon B]. De kamer heeft geen reden om daaraan te twijfelen. De kamer ziet daarom ook geen reden voor het instellen van een nader onderzoek naar de gespreksaantekeningen door een deskundige.

5.10.    Op grond van het voorgaande beslist de kamer als volgt.

6.          Beslissing

De kamer voor het notariaat:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, W.S.J. Thijs,  C.E. Jonker, W.A. Groen en A.J.H.M. Janssen, leden, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2022, in aanwezigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.