ECLI:NL:TGZRZWO:2022:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3731

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:98
Datum uitspraak: 12-07-2022
Datum publicatie: 14-07-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3731
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige gegrond. Doorhaling. Tweede tuchtnorm. De verpleegkundige heeft patiënte, die wilsonbekwaam was gelet op de vergevorderde dementie, opgelicht voor een enorm bedrag en zichzelf laten betalen voor de uren die zij met haar doorbracht. Dat is volstrekt geen handelen dat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Met dit handelen is de individuele gezondheidszorg ermee gediend dat zij de titel van verpleegkundige niet langer voert.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 juli 2022 naar aanleiding van de op 29 december 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle/Groningen ingekomen klacht van

Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd , te Utrecht,

vertegenwoordigd door mr. M.E. Oosting, in de hoedanigheid van advocaat en senior juridisch adviseur en mr. C.J.P.M. de Groen- van den Wildenberg, in de hoedanigheid van (coördinerend) senior-inspecteur.

k l a a g s t e r

-tegen-

A , verpleegkundige, destijds werkzaam te B,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de repliek met de bijlagen;

- de dupliek;

- het proces-verbaal van het op 18 mei 2022 gehouden gehoor in het kader van het  

   vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 10 juni 2022, waar partijen zijn verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde is vanaf 2 oktober 1996 geregistreerd als verpleegkundige in het BIG-register.

Beklaagde werkte eerst als verpleegkundige en vanaf 2002 als maatschappelijk werker bij C (hierna: de instelling).

D (hierna: patiënte) was van 5 juli 2007 tot en met 8 april 2009 opgenomen bij de instelling op de afdeling psychogeriatrie. Vanaf september 2008 was beklaagde als maatschappelijk werker werkzaam op de afdeling waar patiënte was opgenomen.

Op 5 juli 2009 werd patiënte overgeplaatst naar een verpleeghuis.

De diagnose bij ontslag was vasculaire dementie met een depressieve stemming.

Patiënte is overleden op 6 november 2012.

Op 23 september 2015 heeft klaagster een melding ontvangen van de instelling over een verdenking van financiële fraude door beklaagde jegens de patiënte. Klaagster heeft de melding onderzocht en beklaagde gesproken op 30 augustus 2016.

In het gesprek van 30 augustus 2016 verklaarde beklaagde dat zij kort betrokken is geweest bij patiënte gedurende de opname van patiënte bij de instelling. Zij had een kennismakingsgesprek gehad, er was geen intensieve professionele relatie. Beklaagde was niet bezig geweest met de financiële zaken van patiënte en verklaarde nooit in dienst te zijn geweest bij patiënte en geen grote bedragen van patiënte te hebben gekregen. Ze had geen diensten verleend, geen gelden gedeclareerd en niet gepind van patiëntes rekening.

Klaagster heeft de uitkomsten van strafrechtelijk onderzoek naar beklaagde afgewacht.

Bij vonnis van 1 november 2019, parketnummer 05/740367-18 (ECLI:NL:RBGEL:2019:4914), is beklaagde door de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland veroordeeld voor - kort gezegd - valsheid in geschrifte, het opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, en oplichting, eveneens meermalen gepleegd, in de periode 26 juli 2007 tot en met 23 maart 2013. De benadeelde was patiënte. De rechtbank heeft beklaagde veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur bij niet-verrichten te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar. Tevens werd aan beklaagde de verplichting opgelegd om aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer, een bedrag te betalen van euro 235.911,44.

De rechtbank achtte bewezen dat beklaagde zichzelf opzettelijk en wederrechtelijk ten laste van patiënte heeft bevoordeeld voor een bedrag van euro 235.911,44. Uit het vonnis van de rechtbank blijken voorts onder meer de volgende feiten en overwegingen.

Per 22 juli 2009 is het adres op het bankafschrift van patiënte veranderd naar het adres van beklaagde. Het account bij E stond op naam van patiënte met het e-mailadres en woonadres van beklaagde. Volgens de bij E bekende adresgegevens zijn de goederen op het adres van beklaagde afgeleverd. De afschrijvingen na het overlijden van patiënte zijn gerestitueerd door E. Deze bedragen zijn later door beklaagde aan E betaald. Beklaagde heeft bij de rechtbank verklaard dat zij regelmatig bij patiënte was en met haar op stap ging en afgesproken had dat deze ‘zorg’ zou worden vergoed tegen een uurloon van

€ 15,- tot € 20,-. Verder schoot zij boodschappen, uitjes, etentjes en kleding voor patiënte voor.

Uit het vonnis blijkt verder dat er specificaties zijn van een verblijf bij F. Op de nachtregistratieformulieren van 27 juli 2012 tot en met 6 augustus 2012 staan naast patiënte, de namen van beklaagde, haar man en kinderen vermeld. Uit het zich in het strafdossier bevindende boekingsformulier van G van 27 april tot en met 29 april 2012 blijkt dat de boeking op naam staat van patiënte en op het adres en e-mailadres van beklaagde. Er is een ontbijtbuffet voor twee volwassenen en vier kinderen genuttigd. Als bezoekers staan beklaagde, haar man en vier kinderen vermeld.

Beklaagde heeft op 15 januari 2021 het door haar ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak ingetrokken. Daarmee is het vonnis van de rechtbank onherroepelijk geworden.

Op 25 maart 2021 is beklaagde gehoord door klaagster via een beeldverbinding. Zij verklaarde dat zij zich als contactpersoon had opgeworpen toen patiënte naar het verpleeghuis ging. Zij had ook haar telefoonnummer achtergelaten en gezegd dat patiënte haar altijd mocht bellen. Beklaagde werd regelmatig gebeld. Beklaagde heeft aangegeven vrijwilliger voor patiënte te willen zijn. Zij deed dit op persoonlijke titel, niet onder de vlag van de instelling. Zij heeft patiënte tot aan haar overlijden met regelmaat bezocht. Zij deed dit vanuit menselijk oogpunt, vanuit compassie. Beklaagde vond dit contact met patiënte niet ongebruikelijk of ongepast. Beklaagde erkent fouten te hebben gemaakt in de administratieve afhandeling. Beklaagde geeft aan dat zij niet weet wat bedoeld is met de term ‘private zorg’ bij de overboekingen van de rekening van patiënte naar haar eigen rekening. Zij had daar geen naam voor en deed dit vanuit haarzelf als persoon. Beklaagde gaf aan ‘dondersgoed’ te zijn geweest voor patiënt waarbij veel goede dingen zijn gebeurd.

Uit de overgelegde bankafschriften blijkt, voor zover hier relevant, het volgende.
E

- In de periode van 5 januari 2012 tot aan het overlijden van patiënte zijn 54 betalingen vanaf de bankrekening van patiënte gedaan aan E;
- in de periode vanaf het overlijden van patiënte tot en met 27 maart 2012 zijn 15  betalingen gedaan vanaf de bankrekening van patiënte aan E.

Private zorg
- In de periode van 5 januari 2012 tot en met het overlijden van patiënte zijn vanaf de bankrekening van patiënte betalingen gedaan naar het rekeningnummer van beklaagde en/of haar echtgenoot:
1. 13 januari 2012             (Prive zorg eind 2011)        € 3.281,81
2. 2 februari 2012             Prima Zorg                       € 2.961,11
3. 1 maart 2012                Pri vat 2019                      € 2.681,81
4. 29 maart 2012              Pri vat zorg                      € 2.817,17
5. 14 mei 2012                 Zorg v                             € 1.815,75
6. 7 juni 2012                   privat zorg                       € 2.861,61
7. 28 juni 2012                 privat zorg                       € 3.210,10
8. 25 juli 2012                  pr 1 vat zorg                     € 3.167,10
9. 7 september 2012          privatzorg                        € 2.613,98
10. 29 oktober 2012          pr 1 vatz 019                    € 1.868,13
- In de periode vanaf het overlijden van patiënte is één keer een betaling gedaan van de bankrekening van patiënte naar de bankrekening van beklaagde:
6 november 2012              prive zorg                        € 22.798,15
 

Vakanties

- In de periode van 5 januari 2012 tot en met het overlijden van patiënte zijn betalingen vanaf de bankrekening van patiënte gedaan:
1. 12 maart 2012              G                                    € 1.194,35
2. 24 april 2012                F                                    € 1.310,35
3. 1 juni 2012                   F                                    € 2.846,27
- In de periode vanaf het overlijden van patiënte tot en met 27 maart 2013 zijn   betalingen vanaf de bankrekening van patiënte gedaan:
1. 12 november 2012         F                                    € 637,81
2. 14 maart 2013              F                                    € 651,26

Het totaal van de uitgaven in de periode van 5 januari 2012 tot en met 27 maart 2013 is € 74.301,36.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde – na aanpassing van de klacht bij repliek met het oog op de verjaringstermijn, bedoeld in artikel 65 Wet BIG - zakelijk weergegeven dat zij gedurende de periode 27 december 2011 tot en met 27 maart 2013 patiënte in totaal een bedrag van € 74.301,36 afhandig heeft gemaakt.
 

Het verwijt dat betrekking heeft op het aangaan van privécontact beperkt zich, gelet op de verjaringstermijn, tot het handelen van beklaagde vanaf 27 december 2011. Het privécontact van beklaagde vloeide voort uit het feit dat zij patiënte eerder in haar hoedanigheid van maatschappelijk werker bij de zorginstelling had leren kennen. Patiënte was toen al volledig wilsonbekwaam en zorgbehoeftig. Ziekte-inzicht en ziekte-besef ontbraken bij patiënte, die nauwelijks een sociaal netwerk had. Deze voortdurende volledige afhankelijkheid van patiënte maakt dat – nu beklaagde patiënte had leren kennen in haar functie van maatschappelijk werker bij de zorginstelling – het privécontact met patiënte, de functie van bewindvoerder voor patiënte en contactpersoon van patiënte voor de instelling niet verenigbaar waren met de professionele normen als verpleegkundige.
Dit privécontact is ontstaan tijdens de eerdere zorgrelatie die beklaagde had met patiënte, zonder dat daarbij een afkoelingsperiode door beklaagde in acht is genomen.

Klaagster verwijt beklaagde dat zij gehandeld heeft in strijd met artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG.

Klaagster kan er niet op vertrouwen dat de verpleegkundige ervoor zal zorgen dat zij in de toekomst niet nogmaals geldsommen of andere bezittingen van patiënten afhandig zal maken of privécontacten met patiënten zal aangaan. Dit gelet op de wisselvallige, tegenstrijdige en ontkennende verklaringen die beklaagde heeft afgelegd, gelet op het feit dat beklaagde geen inzicht toont in (de verwijtbaarheid van) haar eigen handelen en dat zij bovendien geen maatregelen heeft getroffen om in de toekomst overschrijding van professionele grenzen te voorkomen en dat zij nog altijd werkzaam is in de zorg.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat het handelen dat haar wordt verweten verjaard is. Beklaagde voert verder aan dat zij patiënte meer dan tien jaar geleden, tijdens de opname bij C, als maatschappelijk werker heeft gesproken. Daarna is zij op vrijwillige basis bij patiënte betrokken  gebleven nadat zij in een aanleunwoning werd geplaatst en later in een verpleeghuis werd opgenomen. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft beklaagde aangevoerd dat zij geen privé zorg aan patiënte heeft verleend, maar wel kosten heeft gemaakt voor de uitvaart van patiënte en het uitstrooien van haar as. Ter zitting heeft beklaagde aangegeven dat zij de administratie niet goed heeft bijgehouden en zichzelf niet zulke hoge bedragen had moeten laten betalen voor de tijd die zij met patiënte doorbracht.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel b. van de Wet BIG luidt:

“Degene die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van:

5. […]

6. enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.”

5.2

De Nationale beroepscode Verpleegkundigen en Verzorgenden 2007 luidt:

“2.11 Als verpleegkundige/verzorgende respecteer en bescherm ik de privacy van de zorgvrager.

Dat betekent met name

(…)
• dat ik niet onaangekondigd de ruimte waarin de zorgvrager verblijft binnenga

• dat ik de persoonlijke eigendommen van de zorgvrager respecteer

(…)

• dat ik inbreuken op de privacy van de zorgvrager tot een minimum beperk.

2.12 Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in mijn relatie met de zorgvrager professionele grenzen in acht. Dat betekent met name

• dat ik geen misbruik maak van een afhankelijke positie van de zorgvrager

(…)

• dat ik, werkend in een instelling, het beleid van de instelling volg als een zorgvrager mij geld of iets anders wil schenken

• dat ik, als zelfstandig werkende, geen lening aanneem van de zorgvrager en geen gift in natura, geld of geschenk accepteer als het meer is dan een symbolisch gebaar van dank”

5.3

Het college merkt op dat klaagster haar klacht heeft beperkt tot het handelen van beklaagde, voor zover nog niet verjaard. Beklaagde is door de rechtbank Gelderland onherroepelijk veroordeeld voor dit handelen. De aan haar verweten gedragingen staan in rechte vast. In deze procedure heeft beklaagde geen steekhoudend verweer gevoerd dat wat betreft de verweten gedragingen tot nadere overwegingen van dit college moet leiden. Het verweten handelen valt onder de reikwijdte van artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel b. van de Wet BIG en is klachtwaardig. Het college is van oordeel dat het verweten handelen voldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg heeft. De klacht is in het licht van de bewezen feiten gegrond. Beklaagde heeft overduidelijk gehandeld in strijd met - onder andere - de beroepscode, zoals weergegeven in 5.2. Zij heeft patiënte laten betalen voor de tijd die beklaagde met haar doorbracht. Bovendien heeft ze patiënte, die wilsonbekwaam was gelet op de vergevorderde dementie, opgelicht voor een enorm bedrag door onder andere producten bij E te bestellen en van patiëntes geld op vakantie te gaan met haar eigen gezin. Dat is volstrekt geen handelen dat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

5.4

Beklaagde heeft op grote schaal en gedurende een zeer lange periode, ook binnen de vervaltermijn van tien jaar voor indiening van de klacht, substantiële bedragen ten behoeve van zichzelf en haar gezin overgemaakt van een patiënt wier verstandelijke vermogens waren aangetast. Dergelijk gedrag is voor eenieder en in het bijzonder voor een BIG-geregistreerde onaanvaardbaar, of dit zich nu heeft afgespeeld binnen of buiten de directe zorgrelatie.

Wat betreft de te nemen maatregel verwijst het college naar de volgende uitspraken:

  • Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam overwoog in zijn uitspraak van 21 mei 2013 (ECLI:NL:TGZRAMS:2013:YG2925) onder meer:

Verweerder heeft zich als casemanager en behandelaar door cliënten financieel laten machtigen. Sinds mensenheugenis is bekend dat de zorg van een goed hulpverlener zich niet laat verenigen met het behartigen van financiële belangen van patiënten/cliënten. Vermenging van deze verantwoordelijkheden zou immers de vertrouwensband die het fundament vormt voor een goed hulpverlenerschap en de integriteit van de hulpverlener ernstig in gevaar kunnen brengen. Ieder risico op ontoelaatbaar gebruik van de gegeven bevoegdheden, ten koste van de afhankelijke positie van de patiënt, dient te worden uitgesloten. Dit geldt te meer indien de patiënt zoals in dit geval in zijn verstandelijke vermogens beperkt is.

  • Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg boog zich in zijn uitspraak van 16 mei 2022 (ECLI:NL:TGZCTG:2022:94) over een klacht van een zorgverzekeraar tegen een psychiater. De klacht hield in dat psychiater in 2013 opzettelijk onjuiste declaraties had ingediend voor specialistische geestelijke gezondheidszorg, terwijl die zorg in werkelijkheid niet (volledig) aan de verzekerden van klager is geleverd. Het Centraal Tuchtcollege overweegt onder meer:

Gelet op al het bovenstaande is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan doorhaling van de inschrijving in het BIG-register dan wel het verbod tot herinschrijving in het BIG-register. Het moge zo zijn dat de derde beroepsgrond terecht is aangevoerd, dat een groot deel van de verweten gedragingen al lange tijd geleden heeft plaatsgevonden en dat er de afgelopen jaren geen klachten over hem zijn ingediend, zoals de psychiater stelt, dit legt - tegenover al het voorgaande - onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.

5.5

Klaagster heeft ter zitting aangegeven dat zij wenst dat bijzondere voorwaarden worden opgelegd bij een maatregel. Die bijzondere voorwaarden zouden kunnen bewerkstelligen dat beklaagde verplicht onder supervisie werkt, zodat zij zich ontwikkelt in het hanteren van de professionele grenzen binnen de beroepsuitoefening. Ook zou beklaagde met een bijzondere voorwaarde verplicht worden haar werkgever en toekomstige werkgevers te informeren. Het college is echter van oordeel dat een voorwaardelijke maatregel geen recht doet aan de ernst van het handelen van beklaagde. 

5.6

Het college acht in deze zaak een doorhaling van de inschrijving in het BIG-register, met een verbod tot wederinschrijving, een passende maatregel. In lijn met de onder 5.4 aangehaalde uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg doet daaraan niet af het gegeven dat de verweten gedragingen reeds geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden. Ook het feit dat beklaagde inmiddels een geruime tijd elders werkt – zonder dat van bijzondere problemen is gebleken – legt onvoldoende gewicht in de schaal om van doorhaling af te zien. Door het handelen van beklaagde heeft zij het vertrouwen van de beroepsgroep van verpleegkundigen ernstig geschaad. De individuele gezondheidszorg is ermee gediend dat zij in de toekomst niet weer als verpleegkundige in de zorg gaat werken en daarom mag zij de titel verpleegkundige niet langer voeren.

5.7

Om redenen aan het algemeen belang ontleend (algemene preventie) zal worden bepaald dat deze beslissing geanonimiseerd zal worden gepubliceerd.

6. DE BESLISSING

Het college:

- verklaart de klacht gegrond; 
- beveelt de doorhaling van de inschrijving van beklaagde in het BIG-register dan wel ontzegt beklaagde, voor het geval zij op het moment van onherroepelijk worden van deze beslissing niet meer is ingeschreven in het BIG-register, het recht om wederom in dit register te worden ingeschreven;

- bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’ en het tijdschrift ‘V&VN’.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, L. Groefsema, lid-jurist, J. Tiersma,

M.G. Roseboom-Coenen en R. Broeren-Woudstra, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.                                                                                    

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.