ECLI:NL:TGZRZWO:2022:93 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4115 en Z2022/4187

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:93
Datum uitspraak: 28-06-2022
Datum publicatie: 30-06-2022
Zaaknummer(s): Z2022/4115 en Z2022/4187
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Ne bis in idem; art. 51 Wet BIG. Klaagster heeft eerder geklaagd tegen dezelfde gynaecoloog. De klacht werd door het RTG ongegrond verklaard. Het hiertegen door klaagster ingediende hoger beroeps werd door het CTG wegens onvoldoende duidelijk omschreven gronden niet-ontvankelijk verklaard.De voorzitter oordeelt dat er nu over hetzelfde handelen wordt geklaagd als in de eerdere procedures, ook al wordt dit enigszins anders verwoord. Klacht kennelijk niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Voorzittersbeslissing in de zin van artikel 67a Wet BIG d.d. 28 juni 2022 naar aanleiding van de op 29 maart 2022 onderscheidenlijk 12 april 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle ingekomen klachten van

A , wonende te B,

namens C,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , gynaecoloog, (destijds) werkzaam te E,

b e k l a a g d e.

1. DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- de klaagschriften met de bijlagen.

Bij beslissing van 4 december 2020, nr. 186/2019, heeft het tuchtcollege uitspraak gedaan op klachten van klaagster d.d. 30 augustus 2019, die ook waren gericht tegen beklaagde. Het college heeft de klachten ongegrond verklaard.

Tegen deze beslissing van het regionaal tuchtcollege heeft klaagster beroep aangetekend. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft klaagster bij uitspraak van 9 juli 2021 wegens onvoldoende duidelijk omschreven gronden niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.

2. DE FEITEN

Het college geeft hier de feiten weer, zoals deze waren opgenomen in de uitspraak van

4 december 2020.

De moeder van klaagster, verder patiënte te noemen, geboren in 1927 en overleden in 2019, werd voor de eerste keer door beklaagde gezien op 11 augustus 2009. Patiënte was jaren bekend met een plaveiselcelcarcinoom van de vulva. Zij werd naar beklaagde verwezen door een gynaecoloog van [naam ziekenhuis] in verband met een oppervlakkig infiltrerend plaveiselcelcarcinoom van de vulva, dieptegroei 0,9 mm, laterale uitbreiding tenminste 3 mm. Patiënte wilde in het [naam ziekenhuis] geopereerd worden. Bij onderzoek door beklaagde werden aan de biopsieplek geen afwijkingen gezien. Er was klinisch sprake van T1, N0 tumor.
 

Op 13 augustus 2009 werd patiënte besproken in het Multi-Disciplinaire Overleg gynaecologische oncologie (hierna MDO). Genoteerd werd:

Beleid: ruime locale excisie in combinatie met vulvamapping; alternatief: vulvectomie (zonder sentinel node)

Advies Oncologiecommissie: Locale excisie+mapping”

Patiënte wilde voor een vierde mening naar het [naam ziekenhuis] waar zij werd gezien door een gynaecoloog. Op 1 september 2009 adviseerde de gynaecoloog per telefoon tot het uitvoeren van een radicale lokale excisie; hij vond vulvamapping niet per se noodzakelijk en liet dat ter beoordeling van beklaagde over.

Op 2 september 2009 werd patiënte door beklaagde geopereerd. In het operatieverslag werd opgetekend:

“(…) Op de status vind ik een briefje dat er alleen ruime excisie links “mag” gebeuren. Ik respecteer patientes mening hoewel ik vulvamapping bij klinisch vulvadystrofie verstandiger vind (…) Gezien de kleine vulva met nauwe introitus wordt de facto een hemivulvectomie uitgevoerd (…)”


De conclusie van het PA verslag luidde:

“Vulvectomie links: matig tot slecht gedifferentieerd plaveiselcelcarcinoom (max. 1,9 cm) met dieptegroei tot 0,3 cm. De resectie randen zijn vrij.

Aanvulling d.d. 8-10-09:

De minimale marge tot aan het resectievlak bedraagt 5 mm.”

Patiënte werd weer besproken in het MDO van 10 september 2009. Op 11 september 2009 noteerde beklaagde in het dossier:

“PA 3mm invasie, slecht gedifferentieerde tumor. Gisteren oncologieoverleg: klierdissectie links indien > 1 cm van de midline; dat is het niet. Dus dubbelz klierdissectie (…)”

Op 16 september 2009 vond de ingreep plaats. De conclusie van het PA verslag luidde:

“I. links: 8 lymfklieren met in 1 een metastase plaveiselcelcarcinoom. Geen kapseldoorbraak.

II. Excisie lymfklieren lies rechts: 4 lymfklieren, alle zonder metastase.”

In het MDO van 8 oktober 2009 werd een expectatief beleid voorgesteld, met follow up; ook werd geadviseerd de snijranden na te gaan. Bij < 8 mm werd radiotherapie geadviseerd.

Op 17 september 2009 werd een hematoom in de linker lies geconstateerd dat diezelfde dag op de OK werd uitgeruimd (ca 500 ml) door een collega van beklaagde, [naam].

Op 20 september 2009 werd op een X-Buikoverzicht een ileus vastgesteld die later bleek te berusten op een ingeklemde hernia femoralis rechts. Op 25 september 2009 werd patiënte door de chirurg, die hiervoor in consult was gevraagd, geopereerd. Op
19 oktober 2009 werd patiënte uit het ziekenhuis ontslagen. Controle afspraken volgden.

Op 27 februari 2012 kwam patiënte op de poli in verband met toename van pijn aan de introïtus. Op 29 maart 2012 werd een laesie 7mm paraurethraal rechts te zien. Een biopsie volgde. Hieruit bleek een differentiated VIN III, beginnende infiltratie werd niet uitgesloten en een lokale excisie werd geadviseerd. Op 12 april 2012 vond deze ingreep plaats.

Naar aanleiding van het MDO-overleg van 26 april 2012 werd genoteerd:

“(…)Pathologie: lokalisatie van differentiated VIN 3 met op enkele plaatsen micro-invasieve groei. De laesie (niet invasief deel) reikt tot lokaal zeer dichtbij het snijvlak 4uur/5 uur,en uiteinde 6 uur is ook hoogstens zeer krap verwijderd.

Conclusie: micro-invasief recidief vulvacarcinoom, waarvoor krappe resectie werd uitgevoerd. VIN III in de snijrand.

Beleidsvoorstel: Follow-up”

Hierna werden vervolgcontroles gehouden op 6 augustus 2012, 8 november 2012,

7 februari 2013, 6 mei 2013, 25 september 2013 en 19 februari 2014. Op 25 augustus 2014 werd de zorg overgenomen door een collega van beklaagde.

3. DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde in de onderhavige klachten – kort gezegd – dat hij de kwalificatie ‘VIN III’ niet had mogen accepteren en dat hij in 2012 beter had behoren te handelen.   

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE VOORZITTER

De voorzitter heeft opgemerkt dat klaagster op de klaagschriften heeft vermeld dat deze bedoeld zijn voor het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Eindhoven in verband met het feit dat een lid van de tuchtcolleges in Amsterdam en Zwolle bestuurslid is van de kliniek waarin patiënte destijds werd behandeld.

De voorzitter ziet hierin geen reden de onderhavige klachten te verwijzen naar het tuchtcollege Eindhoven (dat inmiddels is gevestigd te Den Bosch). Het bedoelde lid had en heeft geen betrokkenheid gehad bij de beoordeling door het tuchtcollege te Zwolle van de door klaagster ingediende klachten.

4.2

Wat betreft de ontvankelijkheid van de klachten, verwijst de voorzitter naar artikel 51 van de Wet BIG. Dit artikel bepaalt dat niemand andermaal tuchtrechtelijk kan worden berecht ter zake van enig handelen of nalaten waarover te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden eindbeslissing is genomen (het ‘ne bis in idem’-beginsel). Het handelen en nalaten van beklaagde waarover in deze procedure wordt geklaagd, is reeds beoordeeld in de procedure die leidde tot de uitspraak van 4 december 2020. Dat klaagster thans in het bijzonder de nadruk legt op de vermeend onjuiste kwalificatie ‘VIN III’ doet daaraan niet af. Die kwalificatie maakte al deel uit van het onder de ‘feiten’ weergegeven handelen. Datzelfde geldt voor de overige klachtonderdelen die zien op het handelen van beklaagde in 2009 en 2012. Die uitspraak is onherroepelijk geworden door de niet-ontvankelijkverklaring van het daartegen gerichte hoger beroep. Dat betekent dat klaagster in de nu voorliggende klachten niet-ontvankelijk is, gelet op het ‘ne bis in idem’-beginsel.

4.3

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal worden bepaald dat deze beslissing geanonimiseerd zal worden gepubliceerd.

5. DE BESLISSING

De voorzitter:

  • verklaart klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in de klachten;
  • bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.       

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, in tegenwoordigheid van

L.C. Commandeur, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

5. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.