ECLI:NL:TGZRZWO:2022:90 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3558

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:90
Datum uitspraak: 28-06-2022
Datum publicatie: 30-06-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3558
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager, verblijvende in een TBS-kliniek, verwijt verpleegkundige (Zorgmanager medische dienst) dat deze niet tegemoet wil komen aan de wens van klager niet langer behandeld te worden door de tandarts die eens per maand op de locatie aanwezig is, maar door een tandarts op een andere locatie. Beklaagde kon in de gegeven omstandigheden vasthouden aan het uitgangspunt dat klager voor mondzorg naar de tandarts op de locatie kon gaan en dat als hij een andere tandarts wilde raadplegen, klager de kosten daarvan zelf zou moeten betalen. Dat klager ontevreden was over de eerder door de betrokken tandarts verleende zorg leidt niet tot een ander oordeel. Dat de bus waarin de zorg kennelijk wordt verleend daartoe niet geschikt is, is niet gebleken. Er was ook geen andere reden voor afwijking van eerdergenoemd uitgangspunt. Klager had wel pijnklachten, maar deze waren draaglijk en op het moment dat klager deze voor het eerst naar voren bracht (8 oktober) zou hij op korte termijn bij de tandarts op locatie terecht hebben gekund. Op het moment dat klager met beklaagde sprak kon hij zelfs dezelfde dag nog terecht bij genoemde tandarts.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 28 juni 2022 naar aanleiding van de op 25 november 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , verblijvende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , verpleegkundige, destijds werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, medewerker van DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift.

Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager verblijft sinds 2019 op de long-stay afdeling van de langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LFPZ) van D te B. Beklaagde werkt sinds 2020 als zorgmanager bij de Medische Dienst. In die functie is hij verantwoordelijk voor de somatische zorg voor – onder meer – de bewoners van de afdeling waar klager verblijft.

Voor de tandheelkundige zorg is een overeenkomst gesloten met E. Eens per maand komt een aan E verbonden tandarts met een mobiele praktijk naar de kliniek te B. Klager is in de periode augustus 2020 tot en met april 2021 meermaals door de aan E verbonden tandarts gezien en behandeld.

Op 25 augustus 2021 meldde klager zich bij de medische dienst met erge kiespijn. Klager kon op 30 augustus 2021 terecht bij de tandarts op de locatie van de D in F. Deze tandarts noteerde van het consult op 30 augustus 2021 dat element 24 was afgebroken, pijnlijk en niet te restaureren was en dat het element was getrokken.

Klager liet de medische dienst weten dat hij geen gebruik meer wilde maken van de tandarts van E. Op 6 oktober 2021 deelde de medische dienst klager mee dat als hij gebruik wilde maken van een andere tandarts, klager zelf de kosten diende te betalen en hij dit moest afstemmen met de zorgmanager. Het voorstel in gesprek te gaan met de zorgmanager/medische dienst wees klager af. De volgende dag ging klager (alsnog) akkoord met een gesprek met een medewerker van de medische dienst. Dit gesprek was op 8 oktober 2021. Uit de van dit gesprek gemaakte notitie blijkt dat klager op dat moment een pijnklacht had die met paracetamol draaglijk was. Ook blijkt uit de notitie dat klager het niet eens was met het besluit van beklaagde dat hij niet naar F mocht voor een behandeling en dat hij een tuchtklacht wilde indienen tegen beklaagde.

Op 15 oktober 2021 sprak klager met beklaagde. Beklaagde noteerde van dit gesprek:

“N.a.v. mogelijke tuchtklacht dhr. uitgenodigd voor gesprek,. Niet eerder bij mij geweest voor gesprek. Geeft aan naar tandarts in F te willen. Wilt niet naar de tandarts binnen de LFPZ. Citaat: deze tandarts mag niet in mijn bek kijken. Kan moeilijk aangeven wat de oorzaak is. Heeft ook niet met de tandarts gesproken hierover. Geeft aan dat hij een ontsteking veroorzaakt zou hebben.

Verder geeft hij duidelijk aan dat als hij niet naar F mag ik een tuchtklacht aan de broek heb hangen (citaat). Uitleg gegeven dat hij gebruik kan maken van de tandarts hier, ik prima wil bespreken als hij een klacht heeft maar heeft hier geen oren naar. Tandarts is op moment van spreken op locatie en kan dhr. direct behandelen. Uitleg gegeven bij een second opinion dat dit voor eigen kosten is. Maar staat verder niet open voor deze opties en hoort deze ook niet meer aan. Loopt boos weg uit het gesprek dat ik nu een tuchtklacht aan mijn broek heb hangen en hij ook het ministerie en klachtencommissie hiervan op de hoogte gaat brengen.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij niet wil tegemoetkomen aan de wens van klager niet meer behandeld te worden door de tandarts die eens per maand op de locatie te B aanwezig is, maar door de tandarts in de kliniek te F. In de vrachtwagen waarmee de tandarts komt, kun je niet spoelen. Daarom is zijn gebit kapot gemaakt.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat het uitgangspunt voor het verlenen van planbare tandheelkundige zorg is dat deze plaatsvindt op locatie, zodat zo min mogelijk verplaatsingen hoeven plaats te vinden. Beklaagde verwijst voorts naar paragraaf 8.2.5 van de huisregels waarin staat dat men voor eigen rekening een arts van zijn keuze kan raadplegen. Ook verwijst beklaagde naar het Vademecum Verstrekkingenpakket medische zorg.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klager is ontevreden over de door de tandarts van E verleende zorg en vindt de tandarts die hem in F heeft geholpen een stuk beter. Niet duidelijk is waarom klager de tandarts van E een slechte tandarts vindt. Beklaagde heeft klager de mogelijkheid geboden de klacht met de tandarts te bespreken. Klager heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Het college ziet in het dossier geen reden waarom beklaagde had moeten aannemen dat de tandarts klager onvoldoende zorg zou verlenen.

5.3

Beklaagde heeft vastgehouden aan het binnen de kliniek gevoerde beleid dat inhoudt dat een TBS-gestelde een arts van zijn keuze kan raadplegen, maar dat dit (dan) op eigen kosten dient te gebeuren. Dit beleid is waar het de mondzorg betreft in lijn met het in het Vademecum Verstrekkingenpakket Medische Zorg 2021 vastgelegde verstrekkingenpakket. Hierin is ten aanzien van mondzorg op pagina 17 vastgelegd dat behandelen in principe door de justitieel tandarts gebeurt. Ook is vastgelegd dat het recht bestaat op een second opinion, maar dat dit voor eigen rekening is (inclusief vervoerskosten etc.).

5.4

Beklaagde kon in de gegeven omstandigheden vasthouden aan het uitgangspunt dat klager voor mondzorg naar de tandarts van E kon gaan en dat als hij een andere tandarts wilde raadplegen, klager de kosten daarvan zelf zou moeten betalen. Dat klager ontevreden was over de eerder door de betrokken tandarts verleende zorg leidt niet tot een ander oordeel. Dat de bus waarin de zorg kennelijk wordt verleend daartoe niet geschikt is, is niet gebleken.

Er was ook geen andere reden voor afwijking van eerdergenoemd uitgangspunt. Klager had wel pijnklachten, maar deze waren draaglijk en op het moment dat klager deze voor het eerst naar voren bracht (8 oktober) zou hij op korte termijn bij de tandarts van E terecht hebben gekund. Op het moment dat klager met beklaagde sprak kon hij zelfs dezelfde dag nog terecht bij de tandarts van E.

5.5

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, R. Broeren-Woudstra en J. Tiersma, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.