ECLI:NL:TGZRZWO:2022:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0075

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:9
Datum uitspraak: 20-01-2022
Datum publicatie: 24-01-2022
Zaaknummer(s): Z2021/0075
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen orthopedagoog-generalist. Klager heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend tot gezamenlijk gezag over en omgang met zijn dochter. Naar aanleiding hiervan is door de Raad voor de Kinderbescherming een multidisciplinair onderzoek verricht, waarbij beklaagde in de hoedanigheid van gedragsdeskundige is betrokken. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een raadsrapport: er zijn verschillende conceptrapporten opgesteld en uiteindelijk een definitief rapport. In deze rapporten heeft de Raad verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden. Ook heeft de Raad de rechtbank geadviseerd om de behandeling ten aanzien van het voorliggende verzoek omtrent de omgangsregeling aan te houden voor een periode van zes maanden om ouders de gelegenheid te geven om in de tussenliggende periode te profiteren van hulpverlening. Klager is het niet eens met de inhoud en uitkomst van de rapporten. Hij verwijt beklaagde onder meer dat zij bepaalde diagnoses ten aanzien van hem heeft gesteld (PTSS en emotieregulatie), dat zij nooit hoor en wederhoor heeft toegepast en dat zij vooringenomen was. Ambtshalve stelt het college vast dat beklaagde zich bij het onderzoek heeft begeven op het terrein van orthopedagoog-generalist, waarvoor zij in het BIG-register staat ingeschreven. Klager kan worden ontvangen in zijn klacht. De klacht is ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 20 januari 2022 naar aanleiding van de op 19 maart 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C , orthopedagoog-generalist, (destijds) werkzaam te D,

b e k l a a g d e

NaN. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlage;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift;

- het proces-verbaal van het op 4 oktober 2021 gehouden mondeling vooronderzoek.

NaN. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft samen met zijn ex-partner een dochter, geboren op 22 augustus 2014. Begin 2015 is de relatie tussen klager en zijn ex-partner beëindigd. De ex-partner van klager heeft het eenhoofdig gezag over de dochter.

Klager wil graag gezamenlijk gezag over en omgang met zijn dochter en heeft daartoe op 16 maart 2020 een verzoek ingediend bij de rechtbank.

Bij beschikking van 29 juni 2020 heeft de rechtbank het verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen. De rechtbank heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) opgedragen om te onderzoeken welke omgang met klager voor de dochter emotioneel veilig kan worden geacht.

De Raad is vervolgens op 10 augustus 2020 een onderzoek gestart, welk onderzoek is uitgevoerd door raadsonderzoekers E en F. Het betreft een multidisciplinair onderzoek, waarbij onder meer beklaagde is betrokken in haar hoedanigheid van gedragsdeskundige.

In het kader van dit onderzoek zijn er gesprekken gevoerd: de raadsonderzoekers hebben op 14 augustus 2020 gesproken met moeder en haar partner en op 20 augustus 2020 met klager en zijn partner. Ook is er dossieronderzoek verricht.

Op basis van het onderzoek is op 22 september 2020 een eerste conceptrapport opgesteld. Hierin heeft de Raad verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden. Ook heeft de Raad de rechtbank geadviseerd om de behandeling ten aanzien van het voorliggende verzoek omtrent de omgangsregeling aan te houden voor een periode van zes maanden om ouders de gelegenheid te geven om in de tussenliggende periode te profiteren van hulpverlening, te weten G.

Naar aanleiding van dit conceptrapport heeft klager op 23 september 2020 een klacht ingediend bij de Klachtadviescommissie van de Raad. Op 24 september 2020 heeft er op het kantoor van de Raad een gesprek plaatsgevonden tussen de raadsonderzoekers en klager en zijn partner. Op 2 oktober 2020 heeft de Raad besloten om het onderzoek niet af te ronden en de klachtprocedure af te wachten.

Wel is er op 7 oktober 2020 nog een aangepast conceptrapport opgesteld, waarin deze laatste ontwikkelingen zijn verwerkt. Het advies omtrent de omgang in dit rapport luidt hetzelfde als het advies in het rapport van 22 september 2020.

De Klachtadviescommissie heeft op 15 februari 2021 een advies uitgebracht aan de directeur van de Raad. Daarbij is geadviseerd de klacht op onderdelen gegrond te verklaren.

 In dit advies is – voor zover hier van belang – het volgende overwogen.

“Klacht 1:

Informatie is naar eigen hand gezet om naar een OTS toe te schrijven. Dit gaat met name over de weergave van de RvdK van het verweerschrift van moeder. Wat de RvdK hier schrijft over PTSS bij klager klopt niet en staat ook niet zo in het verweerschrift. Ook is klager hierop nooit bevraagd, terwijl klager dit wel ziet als een diskwalificerende opmerking naar hem als ouder toe.

De klachtadviescommissie adviseert de directeur om deze klacht deels gegrond en deels ongegrond te verklaren en overweegt daartoe het volgende:

Ten eerste constateert de commissie evenals klager, dat de weergave van de

opmerking over PTSS die uit het verweerschrift van moeder afkomstig is, in het

huidige concept niet overeenkomt met dat wat er letterlijk staat. De

bewoordingen van de RvdK zijn hierin minder voorzichtig dan hoe het in het

verweerschrift van de moeder is geformuleerd.

De commissie heeft met de overname van deze vermeende diagnose enkele

problemen. Ten eerste is het van belang dat als men informatie overneemt uit

een andere geschreven bron (in dit geval het verweerschrift van de moeder), dit

op een juiste wijze dient te gebeuren door dit ofwel letterlijk over te nemen,

danwel de strekking juist weer te geven. Dat is hier niet gebeurd. Op dit

onderdeel acht de commissie de klacht gegrond. Ook wanneer de RvdK bereid is

dit opnieuw aan te passen, is de commissie van mening dat de onzorgvuldige

wijze van het overnemen van deze informatie in eerste instantie en zoals de RvdK Klachtadviescommissie al aangaf, de commotie die dit teweeg heeft gebracht, voldoende voor een gegrondverklaring.

Afgezien van de wijze waarop de strekking van het verweer is weergegeven is de

commissie van oordeel dat de aard van de mededeling, namelijk dat klager PTSS

zou hebben, niet zondermeer overgenomen mag worden. De commissie is het 0202033

met klager eens dat het toebedelen van een diagnose niet lichtvaardig kan

gebeuren.

Ook al is het niet de RvdK die dit beweert, maar de moeder, kan het niet zo zijn

dat de RvdK dit opschrijft in een officiële overheidsrapportage zonder deze

informatie nader te duiden of te onderzoeken.

Deze informatie zomaar opnemen in het rapport, zonder deze kritisch tegen het

licht te houden en zonder noodzaak (het komt immers niet terug in de

onderbouwing en is ook door de RvdK niet nader onderzocht), geeft geen pas, en

schetst een onnodig negatief beeld van klager.

Ook in deze zin acht de commissie de klacht gegrond.

(…)

4. RvdK stelt een diagnose te weten emotieregulatie, terwijl de

raadsmedewerkers hiervoor niet zijn opgeleid. Men beschrijft een gebrek

aan zelfreflectie en dat klager psychologische hulp nodig heeft. Dit is

nooit met klager besproken voordat dit werd opgeschreven.

De klachtadviescommissie adviseert de directeur om deze klacht deels

gegrond, deels ongegrond te verklaren en overweegt daartoe het

volgende:

Emotieregulatie is op zichzelf geen diagnose. Het is een woord om het proces aan

te geven van het reguleren van emoties. Hiermee heeft de RvdK dus niets gezegd

dat niet zou mogen. Ook een gebrek aan zelfreflectie is een conclusie die de RvdK

kan trekken uit haar onderzoeksgegevens. De RvdK is vrij in haar interpretatie

van deze gegevens. Voor zover acht de commissie de klacht ongegrond. De

commissie begrijpt wel dat een en ander hard binnen komt bij de klager. Het zijn

zoals klager aangeeft zware termen”. Als men in een onderzoek deze conclusies

trekt, dient hieraan wel een goede onderbouwing aan ten grondslag liggen.

Als er volgens de RvdK in zijn conclusie sprake is van te weinig zelfreflectie, of

een gebrek op het gebied van emotieregulatie, zal ook uit deze conclusie concreet

moeten blijken waarop dat gebaseerd is. Een algemene verklaring dat dit komt uit

de informatie uit het rapport en eigen bevindingen kan deze conclusie niet

dragen. Hiervoor is nodig dat concreet het gedrag wordt benoemd, waaruit dit

blijkt. Voor dit deel acht de commissie de klacht gegrond.”

De directeur heeft het advies van de Klachtadviescommissie bij beslissing van 5 maart 2021 overgenomen en de klacht deels gegrond verklaard vanwege de geconstateerde gebreken. Daarbij is de raadsonderzoekers gevraagd het rapport in zoverre aan te passen.

Naar aanleiding van de beslissing van de directeur hebben de raadsonderzoekers klager per e-mail van 11 maart 2021 bericht welke aanpassingen er in het conceptrapport doorgevoerd zullen worden en klager uitgenodigd voor een aanvullend gesprek. Klager heeft hierop bij e-mail van diezelfde dag laten weten niet op de uitnodiging in te gaan.

Vervolgens heeft klager op 17 maart 2021 onderhavige klacht ingediend.

Het conceptrapport is op 9 april 2021 aangepast conform de beslissing van de directeur.  Klager en zijn ex-partner hebben hierop beiden per e-mail van 15 april 2021 gereageerd. Deze reacties zijn als bijlage gevoegd bij het definitieve rapport van 20 april 2021. Het advies omtrent de omgang is onveranderd gebleven.

NaN. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat zij:

  • een diagnose stelt op basis van informatie van iemand die er alles aan doet om zijn dochter bij hem weg te houden;
  • nooit heeft gekeken of deze uitspraken van een derde kloppen;
  • nooit hoor en wederhoor heeft toegepast;
  • vooringenomen was;
  • niet in het belang van dochter heeft gekeken en dat ze moeders belang hoger acht;
  • weet dat de gestelde diagnosen grondslagen zijn en gebruikt worden in het familierecht om de omgang te ontzeggen;
  • zegt dat klager zijn verleden dient te verwerken;
  • geen professionele houding heeft aangenomen;
  • de diagnose na het indienen van de klachten heeft omgezet naar agressieregulatie.

De klacht was aanvankelijk gericht tegen het conceptrapport van 7 oktober 2020. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager te kennen gegeven dat hij het ook met het conceptrapport van 9 april 2021 en het definitieve rapport van 20 april 2021 niet eens is.

NaN. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft de aan haar gemaakte verwijten bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder, bij de bespreking van de klachtonderdelen, nader ingegaan.

NaN. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

De ontvankelijkheid

5.1

Ambtshalve stelt het college vast dat beklaagde als gedragsdeskundige een bijdrage heeft geleverd aan de verschillende raadsrapportages. Nu zij zich daarbij heeft begeven op het terrein van orthopedagoog-generalist, waarvoor zij in het BIG-register staat ingeschreven, kan klager worden ontvangen in zijn klacht.

Het algemene kader

5.2

Het college wijst er op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

De verschillende raadsrapporten en de rol van beklaagde daarin

5.3

Voordat aan een bespreking van de klachtonderdelen wordt toegekomen, wil het college graag eerst een aantal algemene opmerkingen maken ten aanzien van de raadsrapporten en de beoordeling daarvan.

De totstandkoming van een raadsrapport is een proces. In dit proces wordt, conform het geldende Kwaliteitskader van de Raad, gewerkt met conceptversies, waarop partijen hun reactie kunnen geven. Deze werkwijze maakt het mogelijk om feitelijke onjuistheden in het rapport aan te passen voordat het rapport definitief wordt. Bevindingen kunnen dan nog worden genuanceerd of (beter) gemotiveerd. Zo is dat in dit geval ook gegaan: naar aanleiding van de klacht die klager had ingediend over de conceptrapporten van

22 september 2020 en 7 oktober 2020 is uiteindelijk immers gekomen tot een aanpassing daarvan in de rapporten van 9 en 20 april 2021.

De tuchtklacht heeft betrekking op de rapportversies van 7 oktober 2020, 9 april 2021 en 20 april 2021. Het conceptrapport van 22 september 2020 maakt geen onderdeel uit van de klacht. Het college zal bij de beoordeling van het rapport van 7 oktober 2020 rekening houden met de conceptstatus en het feit dat in de versies van april 2021 uitvoering is gegeven aan de beslissing van de directeur van 5 maart 2021.

Dat het conceptrapport van 7 oktober 2020, zoals geconstateerd in de klachtenprocedure, gebreken vertoonde, betekent nog niet per definitie dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Om te beoordelen of iemand tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, geldt immers het juridische kader zoals dat hiervoor onder 5.2 is weergegeven.

Daar komt bij dat dit rapport en de daaropvolgende versies zijn opgesteld en ondertekend door de raadsonderzoekers. Weliswaar is beklaagde vanuit haar expertise als gedragsdeskundige betrokken in het onderzoek en heeft zij ook een verantwoordelijkheid in de opgestelde rapporten, echter dat betekent niet per definitie dat zij voor de volledige inhoud daarvan (tuchtrechtelijk) verantwoordelijk kan worden gehouden. Voor zover aan de orde bij de verschillende klachtonderdelen, zal het college ingaan op de specifieke betrokkenheid van beklaagde.

Daarnaast gelden in zijn algemeenheid, op basis van vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie, de volgende criteria voor een rapport:

1.   Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2.   Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3.   In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4.   Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5.   De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen zal rekening worden gehouden met de hierboven geformuleerde uitgangspunten en criteria.

Ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en f

5.4

Het college bespreekt deze klachtonderdelen gezamenlijk vanwege hun samenhang. Deze klachtonderdelen hebben namelijk betrekking op de diagnoses die beklaagde volgens klager heeft gesteld. Het college begrijpt dat klager hiermee zowel doelt op de term PTSS als op de term emotieregulatie die in het rapport gebruikt wordt.

Wat betreft de term PTSS is in het rapport van 7 oktober 2020, onder het kopje “Verweerschrift moeder 28 mei 2020 en beschikking rechtbank 29 juni 2020”, het volgende opgenomen:

Vader kampt met PTSS.”

Hierover heeft de Klachtadviescommissie in het advies van 15 februari 2021 overwogen dat deze bewoordingen in het raadsrapport minder voorzichtig zijn dan hoe het in het verweerschrift van de moeder is geformuleerd. De commissie heeft geoordeeld dat, wanneer informatie uit een andere bron wordt overgenomen, dit op een juiste wijze dient te gebeuren door dit ofwel letterlijk over te nemen, dan wel de strekking juist weer te geven. Omdat dat hier niet gebeurd was, is de klacht op dat punt gegrond verklaard. Daarnaast heeft de Klachtadviescommissie geoordeeld dat de aard van de mededeling niet zondermeer overgenomen mag worden. Naar het oordeel van de commissie kan het toebedelen van een diagnose niet lichtvaardig gebeuren. De informatie zomaar opnemen in het rapport, zonder deze kritisch tegen het licht te houden en zonder noodzaak, geeft geen pas en schetst een onnodig negatief beeld van klager, aldus de commissie. Ook in zoverre is de klacht door de commissie gegrond geacht.

In de conceptversie van 9 april 2021 en de definitieve versie van het rapport van 20 april 2021 is het rapport op dit punt aangepast en is het als volgt geformuleerd:

“Moeder begrijpt dat vader kampt met PTSS problematiek.”

Met deze aanpassing is duidelijk dat het hier niet zozeer een diagnose van de Raad/beklaagde betreft maar een weergave van het standpunt van klagers ex-partner. Voor zover klager stelt dat beklaagde hem heeft gediagnosticeerd met PTSS en voor die diagnose is afgegaan op informatie van zijn ex-partner, zonder te kijken of deze informatie klopt, volgt het college hem daarin dan ook niet. Ook het verwijt dat beklaagde weet dat deze diagnose wordt gebruikt als grondslag om de omgang te ontzeggen, treft geen doel.         

Ten aanzien van de term emotieregulatie heeft beklaagde terecht gesteld dat dit geen diagnose betreft.

Dat betekent dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

Ten aanzien van de klachtonderdelen c, d, e en h

5.5

Ook deze klachtonderdelen worden vanwege hun samenhang gezamenlijk besproken. De klachtonderdelen hebben betrekking op beklaagdes werkwijze en de aanname dat zij het belang van moeder vooropstelt: volgens klager heeft beklaagde nooit hoor en wederhoor toegepast, was zij vooringenomen, heeft ze niet in het belang van dochter gekeken en acht zij moeders belang hoger en heeft zij geen professionele houding aangenomen.

Dat beklaagde vooringenomen was, het belang van moeder vooropstelde en geen professionele houding heeft aangenomen blijkt niet uit de verschillende versies van het raadsrapport. Het enkele feit dat in het rapport wordt overwogen dat klager hulp nodig heeft en aan bepaalde dingen moet werken voordat tot omgang met zijn dochter kan worden gekomen, rechtvaardigt niet de conclusie dat beklaagde vooringenomen is of het belang van moeder vooropstelt. Integendeel: over klagers ex-partner wordt in de rapporten evenzeer overwogen dat zij hulp nodig heeft en worden punten benoemd waaraan zij moet werken. Dit alles om uiteindelijk, in het belang van de dochter, het vertrouwen en de onderlinge communicatie te herstellen en ervoor te zorgen dat de dochter de mogelijkheid heeft om onbelast contact met beide ouders te onderhouden.   

Ten aanzien van het verwijt dat beklaagde geen hoor en wederhoor heeft toegepast, merkt het college allereerst op dat beklaagde zelf, in haar hoedanigheid van gedragsdeskundige, niet degene is die de gesprekken met de ouders voert. Daar komt bij dat de raadsonderzoekers op 11 maart 2021, voorafgaand aan de rapportversies van

9 en 20 april 2021, aan klager wel degelijk de mogelijkheid van een gesprek hebben geboden. Klager heeft van deze mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt.

Dat betekent dat ook deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

5.6

Klager verwijt beklaagde dat in het rapport wordt gesteld dat hij zijn verleden dient te verwerken.

In het rapport van 7 oktober 2020 is onder het kopje: “10. Beantwoording van de onderzoeksvragen” – voor zover relevant – het volgende overwogen:


“Wat zijn de mogelijkheden en belemmeringen van de ouders en H om met

ondersteuning van het sociale netwerk en de hulpverlening de zorgen weg te

nemen?

(…)

Voor vader lijkt het van belang dat hij zijn verleden beter verwerkt,

al deelt vader deze mening niet en moet leren naar zijn eigen houding en gedrag

te kijken (emotieregulatie). Vader lijkt op dit moment niet in de gaten te hebben

dat zijn houding, hoe beschermend naar H ook bedoelt, niet helpend is als het

gaat om naar mogelijkheden in de toekomst te kijken. Het lukt vader op dit

moment nog niet om naar zijn eigen gedrag te kijken (zelfreflectie) en de effecten

hiervan op de ander.”

Het enkele feit dat in het rapport is geconcludeerd dat het van belang lijkt dat klager zijn verleden beter verwerkt, is op zichzelf nog geen reden voor een tuchtrechtelijk verwijt. Er is onderzoek verricht naar de mogelijkheden en belemmeringen van beide ouders en op basis daarvan kan tot een dergelijke conclusie worden gekomen. Dat klager zich niet in de conclusie kan vinden, maakt nog niet dat deze conclusie niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van het tuchtrecht mogen worden gesteld.

Voor zover klager met zijn klacht bedoelt dat de conclusie onvoldoende is gemotiveerd en dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is, volgt het college hem daarin ook niet. In dat verband acht het college allereerst van belang dat de conclusie in voorzichtige bewoordingen en (wat betreft het rapport van 7 oktober 2020) in concept is geformuleerd. De summiere onderbouwing van de conclusie in het conceptrapport van 7 oktober 2020, is afdoende aangevuld in de rapporten van 9 en 20 april 2021:

“Voor vader lijkt het van belang dat hij zijn verleden beter verwerkt en ook gesprekken met een psycholoog aangaat, al deelt vader deze mening niet, en dat hij moet leren naar

zijn eigen houding en gedrag te kijken (emotieregulatie). De RvdK baseert zijn

indruk op het gegeven dat vader niet wil dat ‘zijn verhaal’ ten aanzien van PTSS

in het rapport komt, vader de raadsonderzoekers de deur wil uitzetten wanneer

het advies met hem besproken en onderbouwd wordt, vader niet ingaat op

uitnodigingen om onderwerpen nader te bespreken en hij op een kleinerende en

intimiderende wijze in gesprek is met de RvdK. Het lukt vader in de gesprekken

niet om naar zijn eigen houding en gedrag te kijken en te bespreken welke

invloed dit heeft. Vader lijkt op dit moment niet in de gaten te hebben dat zijn houding, hoe beschermend naar H ook bedoeld, niet helpend is als het gaat om

naar mogelijkheden in de toekomst te kijken.”

Naar het oordeel van het college voldoet de conclusie hiermee aan de criteria zoals die hierboven onder 5.3 uiteen zijn gezet.

Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel i

5.7

Klager verwijt beklaagde dat de term emotieregulatie is veranderd in agressieregulatie.

Naar het oordeel van het college is voldoende komen vast te staan dat de term agressieregulatie een verschrijving betreft. Deze term is enkel gebruikt in het verweerschrift in het kader van de klachtprocedure. Nog in diezelfde procedure is aangegeven dat het om een verschrijving ging. In de overige stukken, waaronder de raadsrapporten, komt deze term niet terug.

Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

Conclusie

5.8

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, F.W. Coster en Y.S. Anema, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 18 april 2019, ECLI:NL:TGZCTG:2019:102