ECLI:NL:TGZRZWO:2022:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle G2020/39

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:89
Datum uitspraak: 24-06-2022
Datum publicatie: 27-06-2022
Zaaknummer(s): G2020/39
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde, inhoudende dat zij een patiënte die met Covid-19 verbleef op een revalidatieafdeling van een zorgcentrum - ondanks meerdere verzoeken van de familie - niet heeft doorgestuurd naar het ziekenhuis. Uiteindelijk is patiënte wel doorgestuurd naar het ziekenhuis. Het college is van oordeel dat er voordat patiënte daadwerkelijk werd doorgestuurd geen medische indicatie was om haar op te laten nemen in het ziekenhuis. Het college acht het handelen van beklaagde verdedigbaar en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 24 juni 2022 naar aanleiding van de op 6 augustus 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , specialist ouderengeneeskunde, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniels, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 23 september 2021 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 20 mei 2022, waar partijen zijn verschenen. Beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde.

Met ingang van 1 april 2022 zijn de regionale tuchtcolleges te Groningen en Zwolle samengevoegd tot één regionaal tuchtcollege te Zwolle. De bevoegdheid tot behandeling van deze zaak, die aanhangig was bij het regionaal tuchtcollege te Groningen, is per deze datum overgegaan op het regionaal tuchtcollege te Zwolle.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Eventuele type- en schrijffouten zijn in de citaten overgenomen.

Klaagster is de dochter van wijlen E (geboren in november 1941 en overleden op 4 april 2020; hierna te noemen: patiënte). In verband met perifeer arterieel vaatlijden in het rechterbeen is patiënte in het F (hierna: het ziekenhuis) op 14 februari 2020 gedotterd en is er een stent geplaatst. De vaatchirurg heeft patiënte voor revalidatie verwezen naar de revalidatieafdeling van J, locatie G te D. Beklaagde was daar ten tijde van de opname van patiënte werkzaam als specialist ouderengeneeskunde.

Op 3 maart 2020 is patiënte opgenomen op de revalidatieafdeling en hebben klaagster en patiënte gesproken met beklaagde. Uit het medisch dossier blijkt het volgende:

“Anamnese:

- gedotterd en stent gekregen ivm verstopte vaten in re been (info mw, niet in brief)

- pijn nu weg en mw kan weer kleine stukjes lopen en zelf uit de stoel komen. Pijnmedicatie in ZH echter niet afgebouwd, terwijl mw niet goed reageerde op “morfine”: passief, suf/moe, verward (wist datum niet meer). Mw weet dat nu overigens wel weer, is sinds behandeling vh re been al flink opgeknapt tov situatie daarvoor

- 1/2 jr geleden gevallen > rugpijn > zat alleen nog maar op de stoel en kreeg intussen ook pijn aan re been, die later bleek te berusten op vaatverstopping > opname bij F. Afgelopen maande alleen maar op de stoel gezeten. Nooit gerookt.

- sinds 3-4 dgn zelfde pijn in li been als eerder in re. Vanochtend onderzocht: alles was goed.

- t/m gisteren antibiotica infuus gehad ivm ontsteking in re been (vlgs info op envelop (!) vh ZH zou dat clindamycine zijn geweest). Vlgs mw is ze daar allergisch voor

[…]

- mw wil nu ze zich beter voelt, wel weer gereanimeerd worden. Uitgelegd dat mij dat niet verstandig/zinvol lijkt gezien t arteriele vaatlijden en de leeftijd van mw, en gezegd dat ik op grond daarvan voorlopig kies voor een NR –beleid. Vlgs mw was er in het ZH hetzelfde gezegd tegen haar (en daar gold ook een NR). Dochter is het hier niet mee eens: meent dat mw het laatste woord heeft. Uitgelegd dat dat niet zo is. Dochter wil nog met broer overleggen, maar intussen geeft mw aan geen kastplantje te willen worden, maw: mw stemt in met het NR-beleid.”

Met betrekking tot het reanimatiebeleid volgt uit de aantekening van beklaagde in het medisch dossier het volgende:

“Mail vd afdeling:

Vandaag is een dame om C5.04 opgenomen, voor nu was bepaald een NR-beleid. Mw en dochter hebben hier vanmiddag nog over gesproken samen en mw wil toch echt een WR-beleid.

Ik had beloofd om het door te geven omdat ik zelf ook niet weet hoe dit verder moet.

P/

- ik probeer bij de hoofdbehandelaar aldaar te achterhalen welk behandelbeleid er in F. gold en waarom (vlgs fam gold er een NR beleid). Nog steeds geen antwoord ontvangen, maar mw heeft in F geen behandeling gehad die een onderliggende kwaal wegneemt, uitsluitend een behandeling ter verlichting van klachten en gevolgen vd onderliggende kwaal.

De prognose is daar dus niet verbeterd

- zoals aan mw en dochter gisteren uitgelegd, heeft de arts uiteindelijk het laatste woord over het behandelbeleid. In afwachting van nadere info uit het F blijft het behandelbeleid voorlopig op NIET reanimeren staan (op medische gronden).”

Patiënte heeft vanaf 5 maart 2020 benauwdheidsklachten gemeld bij de zorgmedewerkers. Uit het medisch dossier volgt dat de benauwdheidsklachten gedurende het verblijf op de revalidatieafdeling onverminderd aanwezig bleven.

Met betrekking tot de gezondheidstoestand van patiënte heeft beklaagde op 23 maart 2020 het volgende genoteerd in het medisch dossier:

“23-03-2020  […]

                   C/

                  - Hb zga (weer) normaal

                   - ureum wat verhoogd. Drinkt mw genoeg

                   - CRP wat verhoogf (eci)

                   P/

                  - mw mag wat meer driken, verder geen actie nodig nu/aanzien”

Op 26 maart 2020 heeft beklaagde patiënte in de ochtend gezien. Patiënte had reeds aan een zorgmedewerker laten weten zich niet fit te voelen. Het medisch dossier vermeldt als volgt:

“26-03-2020            L:

                            - laatste 2 dgn een AT van > 38. OT normaal

                            - niet fit maar ook niet ernstig ziek

                            - geen LW-, oog- of andere “virale” klachten

                            C/ klachten niet suggestief voor Corona

                            P/

                            - doorgaan met 2x daags tempen

- bij ontstaan van bovengenoemde klachten direct overleg met arts”

Vanwege de aanhoudende ziekteverschijnselen van patiënte in de periode van 26 maart 2020 tot en met 30 maart 2020 heeft de revalidatieafdeling contact gezocht met beklaagde. Beklaagde heeft op grond van dit contact patiënte op 30 maart 2020 lichamelijk onderzocht. Tevens is er op verzoek van beklaagde een coronatest afgenomen. Beklaagde heeft het volgende opgenomen in het medisch dossier:

“30-03-2020            Vanochtend vroeg gebeld door afdeling:

                            - mw is nu al een week niet fit

- nu hoofdpijn, misselijk, oprispingen, temp 38, hoge RR. Sat 93%-96%. Hoesten: beetje. Verder een rare rode vlek op de buik met centrale blauwverkleuring

- mw: overal last van, hoofdpijn, alle gewrichten doen zeer. Geen keelpijn, af en toe benauwd (altijd al)

- volgens dochter is mw sinds vrij jl ziek, hoofdpijn, moe, minder/niet meer uit bed. Dochter heeft ab kuur gehad maar haar klachten nemen weer toe. Haar zoon was erg ziek en naar ZH geweest voor ond maar mocht niet getest. Dochter is ook niet getest

- LO: mw ligt in bed en oogt ziek. Goed aanspreekbaar. Keel schoon. Cor: S1S2 S-, reg. Pulm: bdzs NAG, gb.

Abd: normale darmgeluiden. In buikplooi net boven symfyse een vurig rode smetplek, zonder centrale blauwverkleuring, fors riekend. Mw hoest af en toe: 1e keer droog, later productief klinkend

C/

- beeld doet heel erg viraal aan. Suddert al een weekje, sinds weekend jl ziek

- mogelijk iets overgenomen van dochter/kleinzoon

- corona niet uit te sluiten

- smetplek buikhuid

P/

- C: dd MT-lid gebeld

- afd: keelwat op LWI incl corona en influenza

- beschermingsmaatregelen vlgs DKS protocol

- primperan supp 10 mg zn bij misselijkheid

- mw heeft al omeprazol 40

- vooral goed drinken, eten is op dit moment iets minder belangrijk. Ivm maagklachten geen prikkelende dranken geven (cola, koffie etc etc)

- doorgaan met 2 x daags temp

- om 16 u RR, pols en sat herhalen en waarden even doorbellen aan arts

- GDC bijhouden (tno)

- smetplek: dgls goed wassen en drogen (2x), daarna zinkolie erop en zo mogelijk scheurlinnen in de huidplooi

Eval:

                            - 16u: cô’s doorbellen

                            - verder: morgen, zn eerder”

Een zorgmedewerker op de revalidatieafdeling heeft ’s middags nogmaals gebeld met beklaagde als gevolg van de gezondheidstoestand van patiënte. Uit het dossier volgt onder meer:

“30-03-2020            Afd gebeld:

                            - sat 94%

                            - rest volgt

                            - temp: zie cura, hiervoor

                            - intake: ? 

                            P/

                            - situatie lijkt niet wezenlijk veranderd

- RR en pols alsnog meten en bij waarden > 175 syst en > 95 diastolisch overleggen met dd arts

- om 20 uur (!) glucose meten en met dd arts overleggen over (dosis) lantus insuline om 21u

Eval: ip morgen met eigen arts, zn eerder met dd arts

NB: gezien haar uitgebreide comorbiditeit en performance score voor opname lijkt mw in geval van bv corona bij verslechtering geen kandidaat voor IC/beademing.”

Diezelfde avond bleek dat patiënte positief testte op corona. Patiënte werd al met contactisolatie verpleegd. Op 1 april 2020 heeft klaagster gebeld met beklaagde om haar zorgen te uiten over de gezondheidstoestand en verzorging van patiënte. Het medisch dossier vermeldt ten aanzien van dit contact als volgt:

“01-04-2020            Dochter belde vanochtend:

                            - hoe wordt mw behandeld voor haar corona?

                            - waarom gaat ze niet naar het ziekenhuis?

                            - drinkt ze genoeg?

                            - dochter is erg bezorgd

Vragen beantwoord en mw zo veel mogelijk gerustgesteld. Tot nu toe was mw niet ernstig ziek en konden we de zorg goed aan. Afgesproken dat we de vochtintake goed bijhouden (vochtlijst). Mw was inderdaad een stuk geruster. Bij vragen mag ze altijd weer bellen

Even later belde afdeling:

- mw is vandaag zieker dan gisteren

- last van misselijkheid, intake vandaag minimaal. Net primperan supp gekregen. Inname orale medicatie ging vanochtend overigens probleemloos

- primperan per supp lastig omdat mw niet (voldoende) kan draaien

- temp 38.6 (om 8u PCM gehad)

- overige cô’s goed, mn sat: 95%

C/

- vandaag slechter dan gisteren, past bij het beeld van corona zoals we dat tot nu toe kennen

- op dit moment geen reden enkele voor paniek

P/

- PCM vanaf nu op standaard 4 x 2 tabl

- primperan vanaf 17u in tabletvorm (metoclopramide, komt dan ip van apotheek), 3 x 10 mg, supps dan stoppen

- mw goed laten drinken. Ik overleg met H over mogelijkheden van infuus met vocht

- vochtlijst bijhouden

- cô’s elke 2-3 u (RR, pols, sat en temp), combineren met bezoek aan mw om andere redenen en doorbellen svp

- GDC bijhouden ivm koorts en DM en waarden < 5 en > 10 doorbellen aan arts svp

Eval: bij de cô’s

Overleg met H:

- mw start met een perifeer infuus met 0.9% NaCl, 1L per 24u (regelt k-VPK)

- NB1: daarnaast moet mw zo goed mogelijk blijven drinken!!

- NB2: mocht het infuus in de nacht sneuvelen, dan niet meteen nieuw infuus laten prikken maar hiermee wachten tot de dagdienst er is”

In de middag heeft beklaagde contact opgenomen met klaagster in verband met de actuele toestand van patiënte. De volgende aantekening is door beklaagde in het medisch dossier genoteerd:

“01-04-2020            Dochter nog even gebeld ivm actuele toestand mw

- dochter is erg emotioneel, maakt zich veel zorgen over mw en heeft het moeilijk met het bezoekverbod

- dochter wil dat mw bij verdere achteruitgang naar ZH gaat. Uitgelegd dat ZH hierover beslist en wij deze beslissing moeten accepteren. Ook aangegeven dat de algehele conditie van mw, mn ook voordat ze in ZH en G kwam, dusdanig was dat ik betwijfel of mw nog in aanmerking komt voor IC/beademing, en dat fam wel rekening moet houden met de mogelijkheid dat mw niet meer naar het ZH gaat. Dochter vindt dit begrijpelijkerwijs moeilijk

- dochter wil, als moeder verder achteruit gaat heel graag bij moeder op bezoek. Aangegeven dat als moeder in een ongeneeslijke fase komt, dit wat mij betreft ook gaat gebeuren

- NB: dochter heeft met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ook corona gehad, vormt dus ip geen besmettingsgevaar meer…….

Met dochter afgesproken dat ik haar tegen het einde vd middag nog even weer bel, en zij bij eerdere vragen ook zelf mag bellen”

Aan het eind van de middag heeft beklaagde gebeld met klaagster om haar op de hoogte te brengen van de gezondheidstoestand van patiënte. Op 2 april 2020 heeft beklaagde visite gelopen bij patiënte in verband met het oplopen van de temperatuur. Bij lichamelijk onderzoek oogde patiënte niet opvallend ziek. Beklaagde heeft aan het eind van de middag klaagster nogmaals telefonisch benaderd. Uit het medisch dossier volgt met betrekking tot voornoemd telefoongesprek:

“02-04-2020            Verder vroeg dochter of mw bij achteruitgang opgenomen zou worden in het ziekenhuis. Uitgelegd dat ik bij achteruitgang zeker ga overleggen met het ZH, in dit geval F, maar dat de beslissing wel/niet opname in het ZH genomen wordt en ik daar nu dus geen beloftes over kan doen.

Dochter stelt op prijs contact te houden met de arts van de afdeling. Aangegeven dat ik de komende 3 dgn afwezig ben maar ze bij medische vragen altijd met I mag bellen.”

Op 3 april 2020 heeft een zorgmedewerker de dienstdoende arts gebeld als gevolg van het feit dat patiënte na de toiletgang erg benauwd was en controles niet goed uitgevoerd konden worden. Patiënte was niet aanspreekbaar en grauw van kleur. Ook had patiënte een snelle oppervlakkige ademhaling. De dienstdoende arts heeft patiënte geëvalueerd en vastgesteld dat patiënte acuut benauwd was bij een bekende COVID-19 infectie. In de differentiaaldiagnose zijn angineuze klachten, een myocard infarct en hartfalen opgenomen. De dienstdoende arts heeft vervolgens contact gezocht met de spoedarts van het ziekenhuis en afgesproken dat patiënte zou worden ingestuurd.

Patiënte is op 4 april 2020 als gevolg van een multiple organ failure door een bekende COVID-19 infectie komen te overlijden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij patiënte niet heeft doorgestuurd naar het ziekenhuis ondanks meerdere verzoeken daartoe. Beklaagde was volgens klaagster in de stellige overtuiging dat patiënte op de revalidatieafdeling dezelfde zorg zou krijgen als in het ziekenhuis en dat het niet nodig was om patiënte in te sturen.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert primair aan dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, nu er in onderhavig geval sprake is van een bijzondere omstandigheid die meebrengt dat klaagster met het indienen van deze klacht niet de wil van patiënte vertegenwoordigt. Subsidiair voert beklaagde aan dat zij binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen haar door klaagster wordt verweten en stelt dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Ontvankelijkheid

5.2

Beklaagde stelt zich op het standpunt dat het niet de wil van de overleden patiënte zou zijn geweest om een tuchtklacht in te dienen. Op grond daarvan is beklaagde van mening dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar klacht. Het college merkt op, dat het indienen van een klacht het oordeel rechtvaardigt dat de klager de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven daaraan te twijfelen. Het college is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat patiënte geen tuchtklacht had willen indienen. Klaagster is om die reden ontvankelijk in haar klacht.

Hierna zal de klacht inhoudelijk worden besproken.

Inhoudelijke beoordeling

5.3

Het college overweegt met betrekking tot de klacht van klaagster als volgt.

Patiënte was opgenomen op de revalidatieafdeling van J, afdeling G. Uit het medisch dossier volgt dat patiënte goed was gerevalideerd van de dotterbehandeling en de plaatsing van een stent. Er waren reeds afspraken gemaakt om patiënte van de revalidatieafdeling naar huis te laten gaan. Gezien het feit dat de verbouwing van de woning van klaagster en patiënte nog niet was voltooid is het verblijf op de revalidatieafdeling verlengd tot 31 maart 2020.

Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat patiënte vanaf 24 maart 2020 klachten ontwikkelde waarvoor zij patiënte op 26 maart 2020 heeft onderzocht. De beoordeling op die datum was dat de klachten niet suggestief waren voor corona, maar dat patiënte niet fit was. Vanwege de aanhoudende klachten van patiënte - bestaande uit hoofdpijn, pijnlijke gewrichten en benauwdheid - heeft beklaagde op 30 maart 2020 een coronatest bij patiënte laten verrichten, welke in de avond positief bleek te zijn. Beklaagde heeft vanwege de positieve coronatest de “Triagecriteria voor de 1e lijn mbt ziekenhuis- of IC opname tijdens COVID-19 pandemie” van het K geraadpleegd om na te gaan of patiënte op grond van haar klachten ingestuurd kon (dan wel moest) worden naar het ziekenhuis. De “Triagecriteria voor de 1e lijn mbt ziekenhuis- of IC opname tijdens COVID-19 pandemie” luiden als volgt:

“Bij het inschatten of een ziekenhuis- of IC opname medisch zinvol of gewenst is tijdens huidige COVID-19 pandemie moet er een inschatting plaatsvinden over de mate van kwetsbaarheid en de kansen op herstel tot een acceptabel niveau van functioneren. Dit is bij een COVID-19 infectie relevanter gezien de noodzaak van langdurige beademing op de IC (gemiddeld 2-3 weken) en het sociale isolement waarin een patiënt verpleegd wordt. Via deze nieuwsbrief willen we u handvatten bieden om als huisarts of specialist ouderengeneeskunde hier in de 1e lijn al een weloverwogen keuze in te kunnen maken.

In het K worden patiënten met een COVID-19 infectie die voldoen aan tenminste 1 van de onderstaande criteria niet op de IC opgenomen:

  • Optelsom van co-morbiditeit leidend tot significant verminderde fysieke reserves, waardoor herstel naar een acceptabel niveau van functioneren na de IC opname onwaarschijnlijk is. Mee te wegen items zijn:
  • Ernstige co-morbiditeit met een levensverwachting < 1 jaar.
  • Polyfarmacie (als uiting van multi-morbiditeit)
  • Aanwezigheid van decubitus/ klinisch relevante wonden
  • Dementie
  • Significante levensfaseproblematiek
  • Niet reanimeren beleid op eigen verzoek
  • Verpleeghuisbewoners (PG of somatiek)
  • ADL afhankelijk, tenzij beperking alleen door visusproblemen wordt veroorzaakt.
  • Ondervoeding (drinkvoeding/sondevoeding of gewichtsverlies > 6kg in de afgelopen 6 maanden).
  • Fors verminderde mobiliteit: patienten die niet meer buiten komen of< 500 meter kunnen lopen met/zonder hulpmiddel of frequent vallen.
  • Meerdere lichte beperkingen kan een IC opname medisch zinloos of ongewenst maken.”

Beklaagde heeft ter zitting betoogd dat zij - met inachtneming van bovengenoemde triagecriteria - op grond van de getoonde klachten geen medische indicatie zag tot het insturen van patiënte naar het ziekenhuis. Het college volgt dit verweer en acht het handelen van beklaagde verdedigbaar en om die reden niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij neemt het college het medisch dossier in ogenschouw waaruit blijkt dat op 2 april 2020 de saturatie bij toediening van twee liter zuurstof was gestegen van 90% naar 95%, de vochtintake door middel van een intraveneus infuus werd gewaarborgd en antibiotica werd gegeven ter behandeling van het onderliggende infect. Er bestond op voornoemde datum dus nog geen indicatie om patiënte in te sturen naar het ziekenhuis. Echter, zo bleek op 3 april 2020, werd patiënte zieker als gevolg van de Covid-19 infectie. Patiënte had dermate veel klachten ontwikkeld en was dusdanig hard achteruitgegaan, dat zij op 3 april 2020 wel ingestuurd werd naar het ziekenhuis, alwaar zij op 4 april is komen te overlijden.

Op grond van het voorgaande is het college van oordeel dat beklaagde heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend zorgverlener verwacht mag worden. Tot aan de opnamedatum van 3 april 2020 bestond er geen medische indicatie voor opname. De klacht is daarmee ongegrond.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht ongegrond. 
 

Aldus gegeven door W.P. Claus, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, A.G.M. Beckers,

E. Linthorst en B.R. Schudel, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

V.R. Knopper, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.