ECLI:NL:TGZRZWO:2022:87 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle G2020/53

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:87
Datum uitspraak: 24-06-2022
Datum publicatie: 27-06-2022
Zaaknummer(s): G2020/53
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager verblijft in een tbs-kliniek. Hij verwijt de psychiater dat deze ten aanzien van klager zou hebben geadviseerd hem dwangmedicatie te geven. Het college is van oordeel dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en verklaart de klacht kennelijk ongegrond. 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 24 juni 2022 naar aanleiding van de op 17 augustus 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van
 

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C , psychiater, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de brief van de gemachtigde van beklaagde van 27 oktober 2021;

- het proces-verbaal van het op 10 februari 2022 gehouden mondeling vooronderzoek.

Met ingang van 1 april 2022 zijn de regionale tuchtcolleges te Groningen en Zwolle samengevoegd tot één regionaal tuchtcollege te Zwolle. De bevoegdheid tot behandeling van deze zaak, die aanhangig was bij het regionaal tuchtcollege te Groningen, is per deze datum overgegaan op het regionaal tuchtcollege te Zwolle.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is eerder veroordeeld tot tbs met dwangverpleging. In verband hiermee heeft hij in verschillende klinieken verbleven. In september 2019 is hij van FPC E overgeplaatst naar F. Omdat het niet lukte om een behandeling op te starten en/of een samenwerkingsrelatie met klager tot stand te laten komen, wilde de kliniek graag onderzoeken of het instellen met medicatie zou kunnen helpen om met klager tot een samenwerking te komen. Gezien de eerdere mislukte behandelpogingen en het als groot ingeschatte recidivegevaar dreigde LFPZ-plaatsing (Langdurig Forensisch Psychiatrische Zorg). Om dit beeld te toetsen werd er op 16 juni 2020 een zorgconferentie georganiseerd. Voor deze zorgconferentie werden – naast klagers advocaat en behandelaren – meerdere deskundigen uitgenodigd. Een van hen was beklaagde, als psychiater en directeur van E.

Tijdens de zorgconferentie, die via Skype plaatsvond, en waar klager voor een deel ook bij aanwezig was, is onder andere gesproken over het feit dat klager door zijn gedrag de behandeling belemmert en over de vraag of antipsychotische medicatie nodig of nuttig zou zijn. Eveneens kwam aan de orde of hiervoor een dwangprocedure zou kunnen worden gestart, mocht klager de medicatie niet willen innemen.

De deelnemers aan de zorgconferentie waren het erover eens dat medicatie overwogen moet worden, desnoods onder dwang. Geconcludeerd is dat dwangmedicatie iets is dat uitgeprobeerd moet worden en dat hiermee mogelijk een LFPZ-plaatsing afgewend kan worden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij tijdens de zorgconferentie van 16 juni 2020 heeft gezegd dat klager dwangmedicatie moet krijgen.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij samen met de andere deelnemers aan de zorgconferentie heeft overwogen op welke wijze de behandelimpasse doorbroken zou kunnen worden. Volgens beklaagde heeft hij dat op een integere en zorgvuldige wijze gedaan en is uit niets gebleken dat hij daarbij op enige wijze de grenzen van zorgvuldigheid zou hebben overschreden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is volgens beklaagde geen sprake.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college stelt vast dat klager eerder klachten tegen beklaagde heeft ingediend, waaronder een klacht die gaat over het onder druk zetten van klager om medicatie te gebruiken, maar dat hij nog niet eerder heeft geklaagd over beklaagdes handelen tijdens de zorgconferentie van 16 juni 2020.

Dit betekent dat de klacht inhoudelijk zal worden beoordeeld.

5.2

Het college wijst erop, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3

Zoals blijkt uit het verslag van de zorgconferentie van 16 juni 2020 zijn tijdens die conferentie geen daadwerkelijke besluiten genomen, maar enkel overwegingen gedeeld.
Daarbij blijken niet expliciet de overwegingen van beklaagde, maar wel dat de deelnemers (onder wie beklaagde) gezamenlijk geconcludeerd hebben dat dwangmedicatie iets is om uit te proberen om de behandelimpasse te doorbreken. Door medicatie kan klager mogelijk milder en minder achterdochtig gestemd worden, waardoor er ruimte komt om iets op te bouwen.

Het college kan deze redenering volgen en ziet hierin geen aanknopingspunt voor een tuchtrechtelijk verwijt aan beklaagde.

De klacht is daarmee kennelijk ongegrond.

5.4

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, A.J.K. Hondius en H.J. Kolthof, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.