ECLI:NL:TGZRZWO:2022:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/63
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2022:8 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-01-2022 |
Datum publicatie: | 24-01-2022 |
Zaaknummer(s): | Z2021/63 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verzekeringsarts betreffende de supervisie over een AIOS. Supervisie onvoldoende. Waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 20 januari 2022 naar aanleiding van de op 7 april 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door J.E. Eshuis,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , bedrijfs- en verzekeringsarts, (destijds) werkzaam te D,
bijgestaan door mr. M.J de Groot,
b e k l a a g d e
NaN. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlage;
- aanvulling van klager d.d. 29 oktober 2021.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 14 december 2021. Klaagster en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet ter zitting verschenen. Beklaagde en zijn gemachtigde zijn wel ter zitting verschenen.
De klacht tegen beklaagde is ter zitting tegelijkertijd behandeld met de klacht tegen
E, arts in opleiding tot verzekeringsarts. Die zaak is bekend onder nummer Z2021/62.
NaN. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Beklaagde is zelfstandig gevestigd als bedrijfs- en verzekeringsarts en was in deze casus werkzaam bij het UWV en de supervisor van de arts in opleiding tot verzekeringsarts (AIOS) E, verder de arts te noemen.
Klaagster, geboren in 1967, heeft in 2016 enkele maanden werkzaamheden verricht als jongerenbegeleidster gedurende 36 uur per week. Zij heeft zich op 15 juni 2016 vanuit de werkloosheidswet arbeidsongeschikt gemeld vanwege spanningsklachten. Op
17 september 2016 heeft klaagster een hartinfarct gehad. Klaagster is gedotterd en kreeg twee stents. Hierna had klaagster vermoeidheidsklachten.
De WIA-aanvraag van klaagster werd afgewezen per 13 juni 2018. Klaagster heeft tegen die beslissing bezwaar aangetekend dat ongegrond is verklaard. Het beroep tegen de beslissing is eveneens ongegrond verklaard. Het hoger beroep tegen die beslissing loopt nog.
Op 4 maart 2019 heeft klaagster zich vanuit de werkloosheidswet weer arbeidsongeschikt gemeld vanwege claudicatio intermittens waarvoor ze op 7 oktober 2019 is gedotterd. In december 2019 kreeg klaagster een tweede hartinfarct waarvoor ze weer is gedotterd en een stent kreeg.
Eind 2020 heeft klaagster zich voor onderzoeken en behandeladviezen tot F gewend.
In het kader van de WIA-beoordeling bij einde wachttijd had klaagster op 28 februari 2021 een telefonisch spreekuurcontact met de arts. Dat heeft geleid tot het Medisch Onderzoeksverslag WIA, gedateerd 11 maart 2021. Daarnaast heeft de arts een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
In het dossier van klaagster bevond zich medische informatie van F van 11 februari 2021 die door de gemachtigde van klaagster was ingediend in het kader van de lopende hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Uit deze informatie bleek dat bij F de diagnose CVS/ME was gesteld en dat klaagster adviezen had gekregen.
In het medisch onderzoeksverslag heeft de arts, voor zover hier van belang, onder het hoofdstuk ‘2.2 Onderzoeksgegevens’ en paragraaf ‘2.2.1. Dossiergegevens’ in van de overige tekst afwijkende lay-out, namelijk schuingedrukt, de volgende zinsnede opgenomen:
“F 11.02.2021 G cardioloog (Nb F is omstreden, naar H (echtgenoot van G) is onderzoek gaande)”
In hoofdstuk 4 ‘Beschouwing’, paragraaf 4.1 Overwegingen en functionele mogelijkheden’ heeft beklaagde geschreven:
“Na de vorige EWT beoordeling waarop bezwaar, beroep en hoger beroep ongegrond verklaard zijn, is de diagnose CVS gesteld (…).”
De conclusie van de arts was dat klaagster beperkingen had ten opzichte van normaal functioneren maar dat de prognose gunstig was bij adequate behandelingen. De arts heeft een aantal functies geduid en daarbij de urenbelasting aangegeven.
Het Medische Onderzoeksverslag van de arts is door haar ondertekend en medeondertekend door beklaagde als supervisor. Daarbij is vermeld: “Het Sociaal Medisch Oordeel is getoetst en akkoord bevonden door C, verzekeringsarts en bedrijfsarts.”
Beklaagde was niet de opleider van de arts. Hij was niet aanwezig bij het telefonisch spreekuur op 28 februari 2021 maar heeft alleen de rapportage gezien. Overleg tussen de arts en beklaagde heeft niet plaatsgevonden.
NaN. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat hij het onderzoeksverslag heeft geaccordeerd terwijl daarin staat vermeld “F 11.02.2021 G cardioloog (Nb F is omstreden, naar H (echtgenoot van G is onderzoek gaande)”.
NaN. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.
NaN. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2.
Het opnemen van de opmerking over F in het Medische Onderzoeksverslag van 11 maart 2021 ten behoeve van de einde wachttijd/WIA-beoordeling, is zonder enige toelichting waaruit blijkt waarom en in welke context beklaagde deze opmerking heeft gemaakt, tuchtrechtelijk verwijtbaar. Op deze wijze is de opmerking over de behandelaar van klaagster niet alleen ongepast maar ook ondermijnend voor de vertrouwensrelatie tussen die behandelaar en klaagster.
5.3
De registratie als verzekeringsarts staat in beginsel borg voor een zekere kwaliteit. Zolang die registratie niet heeft plaatsgevonden, kan de kwaliteit aannemelijk worden gemaakt door de rapporten van de AIOS te laten contrasigneren door een geregistreerd verzekeringsarts. Met het zetten van het contraseign geeft de verzekeringsarts aan dat de conclusies uit het medisch onderzoek tot stand zijn gekomen conform de te stellen kwaliteitseisen. Van de verzekeringsarts mag daarom verwacht worden dat hij zich ervan vergewist dat het onderzoek, de argumentatie en de conclusies ten aanzien van de belastbaarheid voor arbeid van de AIOS voldoende zijn om het zetten van een contraseign te rechtvaardigen.
Beklaagde was als supervisor daarom medeverantwoordelijk voor de inhoud van het door de arts opgestelde Medisch Onderzoeksrapport. Dat de arts mogelijk ‘bekwaam’ werd bevonden voor het dragen van gedeeltelijke eindverantwoordelijkheid doet daaraan niet af.
Het nagenoeg ongelezen of slechts screenend scannen van een dergelijke rapportage als supervisor volstaat niet, al begrijpt het college van beklaagde dat hij van het UWV slechts ongeveer tien minuten tijd krijgt om een dergelijk rapport in het kader van de supervisie te beoordelen. Dat zijn omstandigheden waaronder een degelijk doornemen van een dergelijk rapport niet mogelijk is, maar waarin het rapport, in totaal 8 pagina’s toch wel zodanig gelezen moet kunnen worden dat een dergelijke opmerking, die ook in andere lay-out (schuinschrift) was opgenomen, had moeten opvallen. Dat beklaagde het rapport digitaal heeft ondertekend doet, anders dan door klaagster is gesteld, aan de geldigheid daarvan niet af. De klacht zal dan ook gegrond worden verklaard.
5.4
Nu de klacht gegrond wordt verklaard zal het college een maatregel opleggen. Daarbij weegt het college mee dat beklaagde heeft onderkend voor het rapport (mede) verantwoordelijk te zijn en inmiddels tracht daar meer aandacht aan te besteden. Ook houdt het college rekening met de beperkte tijd waarbinnen beklaagde dergelijke rapporten moet beoordelen. Dat leidt ertoe dat het college een waarschuwing passend vindt.
NaN. DE BESLISSING
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt de maatregel van waarschuwing op.
Aldus gegeven door E.W. de Groot, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist, P.E. Rodenburg en P. Eken en J.H.J.M. Uijen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk
in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.