ECLI:NL:TGZRZWO:2022:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/62

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:7
Datum uitspraak: 20-01-2022
Datum publicatie: 24-01-2022
Zaaknummer(s): Z2021/62
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts in opleiding tot verzekeringsarts betreffende de rapportage en de bejegening. Klacht gegrond, waarschuwing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 20 januari 2022 naar aanleiding van de op 7 april 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door J,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , arts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door E,

b e k l a a g d e

NaN. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- aanvulling van klager d.d. 29 oktober 2021.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 14 december 2021. Klaagster en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet ter zitting verschenen. Beklaagde en haar gemachtigde zijn wel ter zitting verschenen.

De klacht tegen beklaagde is ter zitting tegelijkertijd behandeld met de klacht tegen haar supervisor. Die zaak is bekend onder nummer Z2021/63.

NaN. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde was destijds werkzaam bij het UWV en in het derde jaar van haar opleiding tot verzekeringsarts.

Klaagster, geboren in 1967, heeft in 2016 enkele maanden werkzaamheden verricht als jongerenbegeleidster gedurende 36 uur per week. Zij heeft zich op 15 juni 2016 vanuit de werkloosheidswet arbeidsongeschikt gemeld vanwege spanningsklachten. Op 17 september 2016 heeft klaagster een hartinfarct gehad. Klaagster is gedotterd en kreeg twee stents. Hierna had klaagster vermoeidheidsklachten.

De WIA-aanvraag van klaagster werd afgewezen per 13 juni 2018. Klaagster heeft tegen die beslissing bezwaar aangetekend dat ongegrond is verklaard. Het beroep tegen de beslissing is eveneens ongegrond verklaard. Het hoger beroep tegen die beslissing loopt nog.

Op 4 maart 2019 heeft klaagster zich vanuit de werkloosheidswet weer arbeidsongeschikt gemeld vanwege claudicatio intermittens waarvoor ze op 7 oktober 2019 is gedotterd. In december 2019 kreeg klaagster een tweede hartinfarct waarvoor ze weer is gedotterd en een stent kreeg.

Eind 2020 heeft klaagster zich voor onderzoeken en behandeladviezen tot F gewend.

In het kader van de WIA-beoordeling bij einde wachttijd had klaagster op 28 februari 2021 een telefonisch spreekuurcontact met beklaagde. Dat heeft geleid tot het Medisch Onderzoeksverslag WIA, gedateerd 11 maart 2021. Daarnaast heeft beklaagde een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.

In het dossier van klaagster bevond zich medische informatie van F van 11 februari 2021 die door de gemachtigde van klaagster was ingediend in het kader van de lopende hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Uit deze informatie bleek dat bij F de diagnose CVS/ME was gesteld en dat klaagster adviezen had gekregen.

In het medisch onderzoeksverslag heeft beklaagde, voor zover hier van belang, onder het hoofdstuk ‘2.2 Onderzoeksgegevens’ en paragraaf ‘2.2.1. Dossiergegevens’ in van de overige tekst afwijkende lay-out, namelijk schuingedrukt, de volgende zinsnede opgenomen:

 “F 11.02.2021 G (Nb F is omstreden, naar H (echtgenoot van G is onderzoek gaande)”

In hoofdstuk 4 ‘Beschouwing’, paragraaf 4.1 Overwegingen en functionele mogelijkheden’ heeft beklaagde geschreven:

“Na de vorige EWT beoordeling waarop bezwaar, beroep en hoger beroep ongegrond verklaard zijn, is de diagnose CVS gesteld (…).”

De conclusie van beklaagde was dat klaagster beperkingen had ten opzichte van normaal functioneren maar dat de prognose gunstig was bij adequate behandelingen. Beklaagde heeft een aantal functies geduid en daarbij de urenbelasting aangegeven.

Het Medische Onderzoeksverslag van beklaagde is door haar ondertekend en medeondertekend door I, geregistreerd bedrijfs- en verzekeringsarts, als supervisor. Daarbij is vermeld: “Het Sociaal Medisch Oordeel is getoetst en akkoord bevonden door I, verzekeringsarts en bedrijfsarts.”

I was niet de opleider van beklaagde. Hij was niet aanwezig bij het telefonisch spreekuur op 28 februari 2021 maar heeft alleen de rapportage gezien. Overleg tussen beklaagde en I heeft niet plaatsgevonden.

NaN. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij:

  • de zinsnede“F 11.02.2021 G (Nb F is omstreden, naar H (echtgenoot van G is onderzoek gaande)” in het rapport heeft opgenomen;
  • dat het opnemen van die zinsnede volstrekt ongepast is en een ernstige vertrouwensbreuk heeft teweeggebracht tussen klaagster en haar behandelaar bij F;
  • klaagster volledig op het verkeerde been heeft gezet door aan te geven dat de lopende procedure bij de CRvB door klaagster verloren zou zijn.

NaN. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

NaN. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

NaN.  

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klachtonderdelen 1 en 2 zullen gelet op de nauwe samenhang gezamenlijk worden besproken. Het opnemen van de opmerking over F in het Medisch Onderzoeksverslag van 11 maart 2021 ten behoeve van de einde wachttijd/WIA-beoordeling is, zonder enige toelichting waaruit blijkt waarom en in welke context beklaagde deze opmerking heeft gemaakt, tuchtrechtelijk verwijtbaar. Een dergelijke opmerking over een behandelaar van een patiënt is namelijk niet alleen ongepast maar ondermijnt ook de vertrouwensrelatie tussen die behandelaar en de patiënt. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn daarom gegrond.

5.3

Ter zake van klachtonderdeel 3 wordt het volgende overwogen. Uit het Medisch Onderzoeksverslag van 11 maart 2021 zoals hiervoor onder de feiten weergegeven blijkt dat beklaagde in ieder geval in dat rapport heeft genoteerd dat de eerdere beroepsprocedure van klaagster bij de CRvB heeft verloren, terwijl die opmerking evident onjuist is. Het doen van een dergelijke evident onjuiste uitlating in een rapport    - en volgens klaagster ook tijdens het telefonisch spreekuurcontact dat daaraan voorafging - heeft klaagster als intimiderend kunnen ervaren. Een dergelijke handelwijze is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook dit klachtonderdeel wordt gegrond verklaard.

5.4

Nu de klacht gegrond wordt verklaard zal het college een maatregel opleggen. Daarbij weegt het college mee dat beklaagde tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat haar opmerking over de behandelaar van klaagster ‘stom’ was en ook dat zij nog in opleiding was. Dat leidt ertoe dat het college een waarschuwing een passende maatregel acht.

NaN. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gegeven door E.W. de Groot, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist, P.E. Rodenburg en P. Eken en J.H.J.M. Uijen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  • Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
    - het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
    - als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  • Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  • Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.