ECLI:NL:TGZRZWO:2022:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3255

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:3
Datum uitspraak: 07-01-2022
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3255
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Beklaagde heeft bij de behandeling van de dochter van klager in een schrikreactie haar hand/arm weggeslagen en heeft daarop direct meermalen zijn excuses aangeboden. Klacht gegrond, geen maatregel.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 januari 2022 naar aanleiding van de op 14 juli 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. C.W. Langereis, te Arnhem,

k l a g e r

-tegen-

C , tandarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, te Amsterdam,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlage;

- het verweerschrift met bijlagen.


Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 26 november 2021, waar zijn verschenen:

  • gemachtigde van klager;
  • beklaagde en mr. J.S.M. Brouwer.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het patiëntendossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1     De minderjarige dochter van klager, D, geboren in 2012 (hierna: dochter), is op 5 mei 2020 gevallen waardoor twee boventanden, de elementen 11 en 12, beschadigd zijn geraakt en zij haar linkerarm heeft gebroken. De dochter is toen gezien door een spoedtandarts, maar die heeft haar niet behandeld.

2.2     De dochter kwam op 6 mei 2020, in gezelschap van klager, bij beklaagde op consult. Haar lip was fors gezwollen en haar linkerarm zat in het gips. Beklaagde heeft een orthopantomogram (OPG) van de kaak gemaakt en een röntgenfoto van de lip. Element 12 was volledig afgebroken en element 11 had een distale hoekfractuur. Door de grootte van de zwelling was het niet mogelijk haar op dat moment te behandelen.

2.3     Op 13 mei 2020 was de zwelling afgenomen en heeft beklaagde meer onderzoek gedaan. In het patiëntendossier staat hierover: “…11 is te repareren, 12 is nu iets zichtbaar, kind heeft er geen pijn aan, wachten op verdere eruptie en dan proberen af te dekken, wortel is nog niet afgevormd dus kans dat element nog vitaal is.” 

2.4     Over het vervolgconsult op 20 mei 2020 heeft beklaagde in het dossier onder meer vermeld: “…Kind wilde geen verdoving, liep weg. na veel moeite weer in stoel gekregen met belofte alleen stukje aan 11 terug plakken zonder verdoving. geprobeerd te passen, kind trok tijdens het passen aan mijn hand en in reflex kind tik op de vingers gegeven. Vader werd erg kwaad. Ik heb me direct verontschuldigd. Door te verwijzen naar kindertandarts E.”

2.5     Na dit voorval heeft beklaagde de behandeling gestaakt en heeft klager bij de politie aangifte van eenvoudige mishandeling gedaan. Op 26 mei 2020 heeft de wijkagent met klager en beklaagde een bemiddelingsgesprek gevoerd, waarbij beklaagde zich nogmaals heeft verontschuldigd voor het gebeuren.

2.6     Klager heeft beklaagde aansprakelijk gesteld voor schade door mishandeling. De verzekeraar van beklaagde heeft de kwestie zonder erkenning van aansprakelijkheid geschikt.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven -:

Het slaan van zijn dochter tijdens een behandeling.

Klager heeft hierover aangevoerd:

De behandeling begon en mijn dochter was rustig. Ineens riep de tandarts “godverdomme” en sloeg hij mijn dochter met de platte hand hard op haar rechterarm. De tandarts en de assistenten die aanwezig waren schrokken van zijn reactie. Hij heeft meteen zijn excuses aangeboden, mijn dochter begon te huilen en de behandeling is toen gestopt. Sindsdien is mijn dochter bang voor de tandarts, heeft zij nachtmerries en plaste zij weer in haar broek in haar slaap. Ik vind dat een tandarts die kinderen slaat zijn vak niet meer zou mogen uitoefenen, in ieder geval mag hij geen kinderen meer behandelen.

Ter zitting heeft gemachtigde van klager verklaard dat klager zo verontwaardigd is over wat er is gebeurd, dat hij de data niet duidelijk in zijn klaagschrift heeft vermeld. Klager begrijpt dat de data die in het patiëntendossier staan, de juiste zijn. Voor klager is het van belang dat beklaagde leert van deze klacht dat hij zijn patiënten niet mag slaan, ook niet in een reflex, dat hij leert dat een reflex onzorgvuldig is en een zorgvuldig tandarts niet past. Een dergelijke gedraging behoort niet voor te komen, bij beklaagde noch bij andere tandartsen. Het staat voor klager vast dat de gedraging van beklaagde dusdanig fout is dat het college zich hierover moet uitspreken.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert het volgende aan:

Op 13 mei 2020 heeft beklaagde het behandelplan met klager en zijn dochter besproken, heeft hij uitgelegd wat er zou gebeuren en dat een verdoving nodig was. Klager stemde in met het plan. Beklaagde heeft bij de behandeling op 20 mei 2020 aan de dochter uitgelegd wat hij ging doen. De dochter weigerde een verdoving en liep uit de behandelruimte weg. Na een gesprek met de assistente kwam zij terug, maar beklaagde mocht toen niet in haar mond kijken en weer liep zij de kamer uit. Beklaagde stelde klager een verwijzing naar een kinderkliniek voor, maar klager wilde dat niet. Na opnieuw praten door de assistente en beklaagde, kwam de dochter toch weer in de stoel terug en mocht beklaagde een stukje tand passen om te kijken of dat terug te plaatsen was. Tijdens het passen trok de dochter onverwacht met haar rechterhand aan de hand van beklaagde, waardoor beklaagde schrok en in een reflex met zijn linkerhand een tik op haar hand gaf. De dochter schrok daarvan en klager werd boos. Beklaagde was ook geschrokken van zijn reflex en heeft direct uitgebreid zijn verontschuldigingen aangeboden.

Naar aanleiding van klagers gesprek bij de politie heeft de wijkagent een bemiddelingsgesprek met klager en beklaagde gevoerd. Beklaagde bood nogmaals excuses aan en legde uit dat het niet zijn bedoeling was geweest om de dochter te slaan of schrik aan te jagen. Klager volhardde echter dat er sprake was van kindermishandeling en stond er op alsnog aangifte te doen.

Beklaagde herhaalt in zijn verweerschrift dat hij zijn handelen betreurt. Natuurlijk had hij geen tik mogen geven. Achteraf had hij er beter aan gedaan de dochter, meteen nadat zij de tweede keer uit de stoel was weggelopen, door te verwijzen naar een kinderkliniek.

Ter zitting herhaalde beklaagde dat hij – ondanks dat hij een zeer ervaren tandarts is – van deze ervaring toch weer heeft geleerd. Beklaagde verklaarde dat hij nooit eerder een dergelijke schrikreactie heeft gehad en bood nogmaals zijn excuses aan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1  

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Vast staat dat beklaagde bij de behandeling van de dochter van klager haar hand/arm heeft weggeslagen. Beklaagde heeft daarop direct zijn excuses aangeboden. Ook in het gesprek met de wijkagent en ter zitting heeft beklaagde zijn spijt betuigd.

5.3

Het college oordeelt dat beklaagde de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening heeft overschreden en dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Het wegslaan van de hand en/of arm van een patiënt past niet binnen de norm van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, ook niet als dat gebeurt in een reflex als het gevolg van een beweging van de patiënt zelf. Daarbij neemt het college in aanmerking dat beklaagde hierop extra alert had kunnen en moeten zijn, vanwege de jeugdige leeftijd van de dochter van klager en haar eerdere onwil aan de behandeling mee te werken. De klacht zal dan ook gegrond worden verklaard.

5.4

Beklaagde heeft naar het oordeel van het college voldoende blijk gegeven van het besef dat het een professioneel handelend tandarts niet past om de hand en/of arm van de patiënt weg te slaan, ook niet als dat gebeurt in een schrikreactie. Daarbij komt dat beklaagde zich realiseert dat hij er beter aan had gedaan de dochter van klager meteen nadat zij voor een tweede maal uit de stoel was weggelopen naar een kinderkliniek door te verwijzen. Het college oordeelt dat van het opleggen van een maatregel geen aanvullend leereffect zou uitgaan en zal dan ook geen maatregel opleggen.

5.5

De slotsom is dat de klacht gegrond is, maar niet leidt tot het opleggen van een maatregel.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht gegrond en legt beklaagde terzake geen maatregel op.
 

Aldus gegeven door W.J.B. Cornelissen, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist, J.W. Prakken,
J. Dam en M.E. Geertman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van Y.M.C. Bouman, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.