ECLI:NL:TGZRZWO:2022:171 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3413

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:171
Datum uitspraak: 16-12-2022
Datum publicatie: 19-12-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3413
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: De klacht gaat over de verzuimbegeleiding door een bedrijfsarts. Het verwijt is dat de terugkoppelingen aan de werkgever niet overeenkomen met de gesprekken tussen klaagster en de bedrijfsarts. Ook zijn er klachten over dossiervoering en de overdracht van het dossier aan de opvolgend bedrijfsarts. Het college verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en legt geen maatregel op.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing van 16 december 2022 op de klacht van

A , wonende te B,

gemachtigde: C,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , bedrijfsarts,

werkzaam te E,

gemachtigde: K.S. Waldron, verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e (hierna ook: de bedrijfsarts)

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING


1.1
De klacht gaat over de verzuimbegeleiding door een bedrijfsarts. Het verwijt is dat de terugkoppelingen aan de werkgever niet overeenkomen met de gesprekken tussen klaagster en de bedrijfsarts. Ook zijn er klachten over dossiervoering en de overdracht van het dossier aan de opvolgend bedrijfsarts.   
 

1.2
Het college verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en legt geen maatregel op.

1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE

Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, binnengekomen op 1 september 2021;
  • de aanvulling namens klaagster, binnengekomen op 2 september 2021;
  • het aanvullend klaagschrift, binnengekomen op 15 november 2021;
  • het aanvullend klaagschrift, binnengekomen op 16 november 2021;
  • het verweerschrift;
  • de aanvullende stukken namens klaagster, binnengekomen op 11 maart 2022;
  • de nadere reactie van beklaagde, binnengekomen op 13 april 2022;
  • het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 2 mei 2022;
  • de aanvullende stukken namens beklaagde, binnengekomen op 11 mei 2022;
  • de aanvullende stukken namens klaagster, binnengekomen op 21 oktober 2022.

De zaak is op 8 november 2022 ter zitting behandeld. Gemachtigde van klaagster en beklaagde met diens gemachtigde zijn verschenen. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

3. UITLEG VAN DE BESLISSING  

3.1 Welke normen gelden bij de beoordeling?
Het college moet de vraag beantwoorden of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor bedrijfsartsen geldende beroepsnormen (bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen door de bedrijfsarts. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.


3.2 De feiten

Klaagster, geboren in 1979, is op 24 augustus 2020 uitgevallen voor haar werk bij F. (hierna: werkgever).

Beklaagde begeleidde klaagster als bedrijfsarts in de verzuimbegeleiding.

Op 16 september 2020 vond een telefonisch consult plaats. De bedrijfsarts stuurde op

19 september 2020 een terugkoppeling aan de werkgever. Daarin stond dat klaagster was uitgevallen met algemene medische klachten waarvoor zij behandeling/begeleiding ontving. Re-integratie was op dat moment nog niet aan de orde.

Op 4 november 2020 vond een telefonisch consult plaats. De bedrijfsarts schreef daarover in het dossier:

“Subjectief:             ztel:

                            gaat wel iets beter.

is nog wel verdrietig en wisselt goede met slechte dagen af

is ook bekend met syndroom van Tietze, hiervoor contact met HA

gehad, gaat nu weer beter

                            via HA >> verwezen naar G

                            nu nog gesprekken met POH

                            werk;

geen contact meer geweest

                            vervolg;

                            gaat iets beter, meer rust/stabiliteit in belastbaar

besproken dat geleidelijke werkhervatting (op arbeidstherapeutische   basis, bv 3 x 2 uur pw) m.i. nu mogelijk is, dit kan het verder

herstel ten goede komen.

wel belangrijk voor start re-integratie bespreken welke passende werkzaamheden wn zou kunnen verrichten

voortgang 1-2 wekelijks evalueren”

Op 4 november 2020 stuurde de bedrijfsarts ook een terugkoppeling aan werkgever.

Daarin stond:

Het gaat iets beter met mw [achternaam klaagster, RTG], haar belastbaarheid neemt geleidelijk toe. Mw [achternaam klaagster, RTG] is nog beperkt belastbaar, met haar is besproken dat ze vanaf 09-11-2020 voor 3 x 2 uur per week op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden kan verrichten. Beperkingen/voorwaarden oa: niet werken onder tijds/werkdruk, geen piekbelasting.


Advies: met mw [achternaam klaagster, RTG] bespreken welke passende werkzaamheden zij zou kunnen verrichten. De voortgang 1-2 wekelijks evalueren en indien mogelijk arbeidsuren en arbeidsinhoud uitbreiden.


Retour iom werkgever/werknemer”

Op 5 november 2020 schreef de praktijkondersteuner van de huisarts (hierna: POH-GGZ) die klaagster begeleidde, dat klaagster aangemeld was bij de POH-GGZ in verband met spanningsklachten naar aanleiding van ontslag. Er was een vermoeden van depressie. Klaagster was doorverwezen naar de specialistische G en zou daar de tweede week van november 2020 starten. In de tussentijd waren er gesprekken met de POH-GGZ. Klaagster was nog steeds heel kwetsbaar. Klaagster e-mailde deze brief op 6 november 2020 naar de bedrijfsarts.

Op 5 november 2020 stuurde de toenmalige gemachtigde van klaagster, H, verbonden aan I, aan werkgever van klaagster een e-mail. Daarin stond onder meer dat er in het gesprek tussen klaagster en de bedrijfsarts op 4 november 2020 geen afspraak was gemaakt over een werkhervatting van klaagster bij werkgever, ook niet op arbeidstherapeutische basis. De toenmalige gemachtigde berichtte verder dat het gesprek met de bedrijfsarts was opgenomen, temeer omdat klaagster door haar huidige psychische gesteldheid een en ander niet direct kon bevatten.

Op 6 november 2020 e-mailde de toenmalige gemachtigde van klaagster de e-mail die hij aan werkgever stuurde naar de bedrijfsarts. Hij verzocht de bedrijfsarts daarvan nota te nemen. Ook schreef hij dat de bedrijfsarts tot op heden niet heeft willen reageren op herhaaldelijke telefonische oproepen van de behandelend psycholoog en verzocht hij de bedrijfsarts om zijn verslaglegging van het gesprek van 4 november 2020 naar waarheid te rectificeren.

Op 6 november 2020 reageerde de bedrijfsarts op die e-mail. Hij gaf aan nimmer door een psycholoog te zijn benaderd. Ook gaf hij aan dat het uiteraard geen probleem is dat een gesprek met hem wordt opgenomen en dat hij graag zo spoedig mogelijk een kopie van de geluidsopname van het telefoongesprek zou ontvangen. De bedrijfsarts schreef ook dat klaagster hem diezelfde dag een e-mail had gestuurd met informatie van haar POH-GGZ en dat hij naar aanleiding daarvan contact had met HR van werkgever en adviseerde om voorlopig de re-integratie-activiteiten stop te zetten.

Op 9 november 2020 stuurde de bedrijfsarts die terugkoppeling naar de werkgever: “Naar aanleiding van op 06-11-2020 ontvangen informatie is mijn advies om de mogelijk op te starten re-integratie-activiteiten voorlopig te stoppen.”

Op 13 november 2020 reageerde de toenmalige gemachtigde van klaagster op de e-mail van de bedrijfsarts van 6 november 2020. De toenmalige gemachtigde schreef onder meer dat hij kennis had genomen van de mededeling van de bedrijfsarts dat hij contact had gehad met HR van werkgever en had geadviseerd voorlopig de re-integratie-activiteiten stop te zetten. Ook schreef hij dat de bedrijfsarts nog geen rectificatie had verstrekt van de terugkoppeling van het consult van 4 november 2020.

Eveneens op 13 november 2020 e-mailde de bedrijfsarts in reactie op het bericht van de toenmalige gemachtigde van klaagster, onder meer dat hij bereid was de terugkoppeling aan te passen indien uit de gemaakte opname van het telefonisch consult zou blijken dat zijn aantekeningen niet correct waren. De bedrijfsarts verzocht de toenmalige gemachtigde nogmaals een kopie van de opname naar hem te sturen. Daarnaast verzocht hij om aan te geven welke psycholoog wanneer herhaaldelijk contact met hem zou hebben gezocht.

Op 15 januari 2021 e-mailde de toenmalige gemachtigde van klaagster de bedrijfsarts dat de bedrijfsarts ondanks herhaalde verzoeken c.q. sommatie nog geen rectificatie had verstrekt en dat hem niets anders restte dan zich namens klaagster te wenden tot het Medisch Tuchtcollege.

Op 27 januari 2021 reageerde de bedrijfsarts op die e-mail. De bedrijfsarts schreef dat hij de gevraagde geluidsopname niet had ontvangen waardoor hij niet in de gelegenheid werd gesteld om na te gaan of er voor hem een reden was om over te gaan tot rectificatie. De bedrijfsarts merkte daarbij op dat hij in een eerder stadium had aangegeven zeker bereid te zijn de tekst van de terugkoppeling aan te passen indien zou blijken dat daartoe aanleiding bestond.

Na ontvangst van een brief van J (de opvolgende bedrijfsarts) van 10 februari 2021, met daarbij een getekende machtiging van klaagster, heeft de bedrijfsarts het medisch dossier van klaagster overgedragen.

3.3 De klacht en het verweer

Klaagster verwijt de bedrijfsarts:

3. dat hij een onjuiste verklaring/rapportage heeft verzonden naar aanleiding van het spreekuurcontact op 4 november 2020;

4. dat de bedrijfsarts deze niet heeft willen rectificeren ondanks herhaaldelijk verzoek;

6. dat het medisch dossier van klaagster en de terugkoppelingen aan werkgever van klaagster niet met elkaar overeenkomen en de bedrijfsarts het dossier achteraf heeft aangepast;

9. dat de terugkoppelingen en adviezen niet in overeenstemming zijn met wat is besproken in de spreekuurcontacten met klaagster;

13. dat het medisch dossier niet volledig is overgedragen aan de opvolgende bedrijfsarts. Het dossier bevat onjuistheden en was onvolledig. De probleemanalyse is niet meegestuurd naar de opvolgende bedrijfsarts.

Gemachtigde van klaagster heeft ter zitting verklaard dat klachtonderdeel 4 niet alleen ziet op de terugkoppeling aan werkgever van het consult van 4 november 2020, maar ook op de aantekening in het bedrijfsgeneeskundig dossier over het consult van

16 september 2020. Zo staat er in het dossier dat klaagster begrip had voor haar ontslag en dat zij het werk met veel plezier deed. Maar klaagster begreep haar ontslag helemaal niet en deed haar werk helemaal niet met plezier: zij kreeg er buikpijn van.

Met betrekking tot klachtonderdeel 5 geeft gemachtigde van klaagster aan dat in het dossier van de bedrijfsarts een aantekening staat over een telefonisch consult op

1 oktober 2020. Klaagster heeft op 1 oktober 2020 echter geen telefonisch contact gehad met de bedrijfsarts. Gemachtigde is daar absoluut zeker van, omdat klaagster die hele dag bij hem was en er bovendien geen opname is van een gesprek op 1 oktober 2020.

De bedrijfsarts geeft aan dat na het beluisteren van de geluidsopname van het consult op 4 november 2020 is vast komen te staan dat hij met klaagster heeft gesproken over het verrichten van arbeidstherapeutische werkzaamheden en dat hij dat advies zou uitbrengen aan werkgever. De bedrijfsarts heeft daarbij niet de ingangsdatum en het aantal uren met klaagster besproken. Dat doet hij normaal gesproken wel en had hij ook nu moeten doen. Nu de bedrijfsarts dat niet heeft gedaan, meent hij dat hij de terugkoppeling aan werkgever inhoudelijk op deze twee punten anders had moeten formuleren. Dat neemt echter niet weg dat er geen sprake is van een valse verslaglegging of onjuiste verklaring/rapportage: de strekking van de terugkoppeling zou namelijk hetzelfde zijn.

De bedrijfsarts meent dat het onjuist zou zijn als hij de terugkoppeling onder dreiging van een tuchtklacht, aansprakelijkheidsstelling en/of anderszins en zonder voor hem (vooralsnog) goede gronden zou hebben aangepast en dat dit niet een handelwijze betreft die een redelijk bedrijfsarts betaamt. Hij betreurt het dat hem eerder een kopie van de geluidsopname is onthouden. Had hij direct na zijn verzoek daartoe op

6 november 2020 een kopie ontvangen, dan had hij zich eerder gerealiseerd dat hij de ingangsdatum en het aantal uren niet met klaagster had besproken en had hij werkgever daarover kunnen informeren.

De bedrijfsarts had voor het beluisteren van de geluidsopname geen reden om aan te nemen dat hij het aantal uren en de ingangsdatum niet met klaagster besproken zou hebben. In situaties als waarin klaagster verkeerde, bespreekt hij dit altijd met werknemer. De bedrijfsarts geeft aan dat hij mogelijk afgeleid was vanwege de grote aantallen telefonische consulten in de periode waarbij door de covid-pandemie nauwelijks fysieke consulten plaatsvonden.

Naar aanleiding van de informatie van de POH-GGZ van 5 november 2020, door de bedrijfsarts ontvangen op 6 november 2020, heeft hij diezelfde dag telefonisch contact opgenomen met werkgever en heeft hij geadviseerd de re-integratieactiviteiten vooralsnog niet op te starten dan wel te stoppen. Op 9 november 2020 heeft hij dat per e-mail aan werkgever teruggekoppeld.

De bedrijfsarts heeft geen wijzigingen in het dossier van klaagster aangebracht. Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen het medisch dossier van de bedrijfsarts en de terugkoppelingen aan de werkgever. Dat onderscheid is er omdat een werkgever over bepaalde zaken geïnformeerd dient te worden en dat gebeurt op basis van een terugkoppeling. Een medisch dossier wordt apart bijgehouden, omdat een werkgever geen recht heeft op inzage in de medische gegevens van een zieke werknemer.


Voor wat betreft hetgeen een bedrijfsarts al dan niet dient te noteren in het medisch dossier c.q. in de terugkoppeling naar werkgever verwijst de bedrijfsarts naar het KNMG-advies ‘Advies voor inrichting en overdracht van het bedrijfsgeneeskundige dossier’. Hij heeft naar eer en geweten notities gemaakt in het medisch dossier van klaagster en hij heeft naar aanleiding van de telefonische spreekuurcontacten steeds een korte weergave genoteerd van hetgeen is besproken. Van een bedrijfsarts wordt niet verlangd dat hij alles wat is besproken in exact dezelfde bewoordingen noteert, maar dat hij in eigen woorden notitie maakt van een en ander voor zover noodzakelijk voor een goede hulpverlening.

Op 1 oktober 2020 is telefonisch contact geweest tussen klaagster en de bedrijfsarts naar aanleiding van een vraag van werkgever. Daarvan heeft de bedrijfsarts notitie gemaakt in het medisch dossier van klaagster. De bedrijfsarts zou nooit op een willekeurige dag aantekeningen maken van een contact met een werknemer dat niet zou hebben plaatsgevonden.

De probleemanalyse was in bezit van werkgever en klaagster en hoeft dan niet ook overgedragen te worden aan de opvolgende bedrijfsarts. De werkgever van klaagster heeft gekozen voor een eigen regiemodel en daarom stuurt de bedrijfsarts adviezen en de probleemanalyse alleen naar de werkgever. De werkgever stuur deze door naar de werknemer. Het doorsturen van de probleemanalyse ligt op de weg van de werkgever.

De bedrijfsarts geeft aan dat hij heeft geleerd van de situatie. Het was destijds een vreemde tijd met Covid. Een telefonisch contact is toch anders dan een fysiek consult waarbij op een gegeven moment de verzuimcoördinator aansluit. De bedrijfsarts neemt zijn ervaring mee als supervisor voor jonge artsen.

3.4 De overwegingen van het college

3.4.1

De bedrijfsarts heeft in de terugkoppeling aan werkgever naar aanleiding van het telefonisch consult met klaagster op 4 november 2020 ten onrechte vermeld dat hij met klaagster heeft besproken dat zij vanaf 09-11-2020 voor 3 x 2 uur per week op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden kan verrichten: de ingangsdatum en duur van de werkzaamheden zijn in dat gesprek niet met klaagster besproken. Het college oordeelt dat de terugkoppeling van de bedrijfsarts op deze twee punten onjuist is. Dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.4.2

De bedrijfsarts heeft klaagster meermalen verzocht om een kopie van de geluidsopname van het consult van 4 november 2020 om te kunnen nagaan of zijn terugkoppeling aan de werkgever correct is geweest. De bedrijfsarts heeft zich bereid verklaard de terugkoppeling aan te passen als uit de gemaakte opname zou blijken dat zijn aantekeningen niet correct zouden zijn. De toenmalige gemachtigde van klaagster heeft geen kopie van de opname aan de bedrijfsarts willen verstrekken. Omdat de bedrijfsarts niet de beschikking had over de geluidsopname terwijl hij zich bereid had verklaard de terugkoppeling aan te passen als uit de gemaakte opname zou blijken dat zijn aantekeningen niet correct zouden zijn, is het college van oordeel dat de weigering van de bedrijfsarts om zijn terugkoppeling aan te passen de bedrijfsarts niet valt te verwijten. Het college heeft er begrip voor dat de bedrijfsarts zijn terugkoppeling niet heeft aangepast enkel en alleen op basis van de dreiging met een tuchtklacht en aansprakelijkheidsstelling door de toenmalige gemachtigde van klaagster.

3.4.3.

Het college oordeelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de bedrijfsarts het dossier van klaagster achteraf zou hebben aangepast. Dat er verschil is tussen de aantekeningen in het medisch dossier en de terugkoppeling aan werkgever vloeit voort uit het medisch beroepsgeheim. Het beroepsgeheim verzet zich ertegen dat de bedrijfsarts medische gegevens van klaagster met de werkgever zou delen. Om die reden is er verschil in de terugkoppeling naar werkgever en de aantekeningen in het medisch dossier.

3.4.4

Artikel 7:454, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt onder andere dat een hulpverlener in het dossier aantekening houdt van de gegevens omtrent de gezondheid van de patiënt en de te diens aanzien uitgevoerde verrichtingen een en ander voor zover dat noodzakelijk is voor een goede hulpverlening aan de patiënt. Welke gegevens dat zijn, bepaalt de hulpverlener. Op de bedrijfsarts rust niet de verplichting om een volledige weergave van een gesprek in het dossier op te nemen. Gelet op de geluidsopname van het consult is het college van oordeel dat de bedrijfsarts met betrekking tot het consult van 16 september 2020 geen duidelijk onjuiste weergave in het dossier heeft opgenomen.

3.4.5

De bedrijfsarts heeft op 1 oktober 2020 van werkgever een e-mail ontvangen met daarin vragen over de situatie van klaagster. De bedrijfsarts antwoordt dezelfde dag:

“Heb mw [achternaam klaagster, RTG] vandaag nogmaals gesproken.

Mw [achternaam klaagster, RTG] heeft behandeling/begeleiding, een prognose is nog niet te geven.

Het is zeker zinvol om de voortgang 1-2 wekelijks te evalueren.

Bovenstaande is met mw [achternaam klaagster, RTG] besproken, zij kan zich hierin vinden.”

Ook maakte de bedrijfsarts op 1 oktober 2020 een aantekening in het dossier van klaagster:

“ztel;

is niet uit dienst gegaan.

is geen wezenlijke verandering in de situatie: blijft vermoeid/lusteloos.

behandeling:

nog obv POH

komende week afspraak met HA om vervolg te bespreken.

c/ geen wezenlijke verandering

b/ nog AO

advies: voortgang 1-2 wekelijks evalueren (wg/wn)”

In beginsel gaat het college uit van de juistheid van het medisch dossier. Dit is alleen anders als aannemelijk is gemaakt dat het medisch dossier en de daarin gemaakte aantekeningen onjuist zijn. De enkele stelling van de gemachtigde van klaagster dat hij zeker weet dat er geen consult was op 1 oktober 2020, omdat klaagster die hele dag bij hem was, en er bovendien geen opname is van een gesprek op 1 oktober 2020, is daarvoor onvoldoende.  

3.4.6

Onder 3.4.1 heeft het college geoordeeld dat de terugkoppeling van de bedrijfsarts naar aanleiding van het telefonisch consult op 4 november 2020, op twee punten onjuist is. Verder is het college van onjuistheden of onvolledigheden niet gebleken. Het college is van oordeel dat de probleemanalyse geen onderdeel uitmaakt van het medisch dossier, en daarom niet hoort bij de aan de opvolgend bedrijfsarts over te dragen stukken.

3.4.7

Het college merkt ten slotte nog op dat in zijn algemeenheid in de verzuimbegeleiding de verplichting geldt om de werknemer en werkgever gelijktijdig en identiek te informeren. Omdat dit geen onderdeel is van de klacht, volstaat het college met deze opmerking.

3.5. Conclusie

De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5 ongegrond zijn. Klachtonderdeel 1 is gegrond omdat de terugkoppeling van de bedrijfsarts naar aanleiding van het consult van 4 november 2020 voor wat betreft de datum en de uren onjuist is. Het college is van oordeel dat bij deze onzorgvuldigheid in beginsel een tuchtrechtelijke maatregel kan worden opgelegd. Het college ziet echter in de omstandigheden van dit geval aanleiding om geen maatregel op te leggen.

Die omstandigheden zijn de volgende. De bedrijfsarts heeft direct nadat hem bekend was geworden dat er een geluidsopname beschikbaar was, gevraagd om een kopie daarvan. Hij heeft zich destijds bereid verklaard om de terugkoppeling aan te passen indien uit de geluidsopname zou blijken dat zijn aantekeningen onjuist zouden zijn. Desondanks is de geluidsopname hem herhaaldelijk onthouden. Nadat de bedrijfsarts pas in de tuchtprocedure, de beschikking over de geluidsopname heeft gekregen, heeft hij erkend dat de terugkoppeling aan werkgever wat betreft de datum en de uren niet correct was. Dat heeft hij ook in deze procedure aangegeven. Het college weegt mee dat ten tijde van het consult op 4 november 2020 een gedeeltelijke lockdown was afgekondigd vanwege Covid-19. Dat de bedrijfsarts in deze bijzondere periode met bijna uitsluitend telefonische consulten en een aangepaste werkwijze in het dossier en de terugkoppeling aan werkgever een aantekening maakt van informatie die hij in dergelijke situaties altijd bespreekt en deze specifieke situatie is vergeten te bespreken, is een voorstelbare vergissing. De bedrijfsarts heeft geleerd van deze situatie en neemt zijn ervaring mee als supervisor voor jonge artsen. Het doel van het tuchtrecht – de verbetering van de individuele gezondheidszorg – is daarmee bereikt. Daarom ziet het college geen aanleiding om aan de bedrijfsarts een maatregel op te leggen. Het college volstaat met de gegrondverklaring.

4.     DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;
  • verklaart klachtonderdelen 2, 3, 4 en 5 ongegrond;
  • legt geen maatregel op.
     

Aldus gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist, C.W.M. Hosmus,
H.A.M. Veneman en B.R. Schudel, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van
J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.