ECLI:NL:TGZRZWO:2022:160 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3711

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:160
Datum uitspraak: 25-11-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3711
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige in tbs-instelling. De klacht heeft onder andere betrekking op de aanvraag van een EVBG-status, een longstay-aanvraag en de plaatsing op een bepaalde afdeling. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 25 november 2022 naar aanleiding van de op 13 december 2021 bij het regionaal tuchtcollege te Amsterdam ingekomen (en vervolgens naar het regionaal tuchtcollege te Zwolle doorgestuurde) klacht van
 

A , wonende te B,

k l a g e r 

-tegen-

C , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te B, bijgestaan door mr. R.J. Peet, jurist bij VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlage;

- de voortgangsrapportage en aanvraag longstaystatus, ontvangen op 3 mei 2022;

- het proces-verbaal van het op 7 juli 2022 gehouden mondeling vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is eerder veroordeeld tot tbs met dwangverpleging. In verband hiermee heeft hij in verschillende klinieken verbleven. Op 12 augustus 2020 is hij, na een behandelimpasse, vanuit D met een EVBG-status (Extreem Vlucht- en Beheers Gevaarlijk) overgeplaatst naar een intensive care unit (ICU) binnen E. Het doel van plaatsing bij E was het instellen op medicatie, al dan niet onder dwang.

Aanvankelijk is klager geplaatst op afdeling ICU-A. Daar is hij ingesteld op een sub-therapeutische dosering antipsychotica (aripiprazol, 1dd5mg). De medicatie, in combinatie met het verblijf op een kleinschalige afdeling, leidde tot een afname van het probleemgedrag. In verband hiermee is de eerder afgegeven EVBG-status op

29 september 2020 beëindigd. Klager is op enig moment betrokken geraakt bij een incident, waarbij hij slachtoffer is geworden van duwen en trekken door een medepatiënt. Besloten werd dat beide patiënten niet langer op dezelfde afdeling konden blijven. Omdat de medepatiënt gezien zijn problematiek niet kon worden overgeplaatst naar een andere afdeling en het wel mogelijk was om klager zonder onderbreking van zijn behandeling over te plaatsen, is klager op 10 november 2020 overgeplaatst van ICU-A naar ICU-B.

Klager is vervolgens met ingang van 30 december 2020 geplaatst op de behandelafdeling F, waar een minder strak kader geldt dan op de ICU. Hier zijn de achterdocht/het wantrouwen richting het behandelteam en de grensoverschrijdende gedragingen van klager weer toegenomen. Ondanks een verhoging van de medicatie (tot 1dd15 mg vanaf februari 2021) was sprake van een terugval.

Een en ander heeft ertoe geleid dat klager met ingang van 26 november 2021 weer op de ICU is geplaatst.

Op 2 december 2021 is een longstay-aanvraag gedaan.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager maakt beklaagde een reeks verwijten. Samengevat (op basis van het klaagschrift en de daarop tijdens het mondeling vooronderzoek gegeven toelichting) begrijpt het college dat klager beklaagde het volgende verwijt:

3. de aanvraag van een EVBG-status;

4. de plaatsing op de ICU;

6. de longstay-aanvraag;

9. de overplaatsing van ICU-A naar ICU-B;

13. de verhoging van klagers medicatie;

18. afzondering in verband met het aantreffen van drugs;

24. het afdelingsarrest en de afdelingsbeslissing in verband met het aantreffen van een usb-stick met porno;

31. het verspreiden van onwaarheden over klager;

1. het niet nakomen van beloftes.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde is van mening dat hij in tuchtrechtelijke zin niet tekort is geschoten en dat hij in de zorgverlening aan klager heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam handelend zorgverlener zou moeten handelen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 Algemeen

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2     Klachtonderdeel a

Dit klachtonderdeel betreft de aanvraag van een EVBG-status.

Klager had al een EVBG-status toen hij bij E kwam. Daar is beklaagde niet bij betrokken geweest. Deze EVBG-status is met ingang van 29 september 2020 beëindigd. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat er daarna opnieuw een EVBG-status is aangevraagd. Enkel is in het besluit tot ICU-plaatsing van 26 november 2021 meegedeeld: “een EVBG-status wordt aangevraagd”. Van een daadwerkelijke aanvraag lijkt het echter niet te zijn gekomen. Hiervoor vindt het college in ieder geval geen aanknopingspunten in het dossier en ook beklaagde stelt in verweer dat hem geen nieuwe EVBG-aanvraag bekend is.

Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.

5.3     Klachtonderdeel b

Dit klachtonderdeel gaat over de plaatsing op de ICU. Hiertoe is besloten bij besluit van de directeur van 26 november 2021, na beoordeling door de interne toetsingscommissie. De interne toetsingscommissie betreft een multidisciplinaire commissie waar ook beklaagde deel van uitmaakt.

In het verslag van de interne toetsingscommissie (zoals aangehaald in het verweerschrift) is onder meer het volgende overwogen:

“Betrokkene is enkel functioneel in contact en weigert behandelcontacten en veel groepsmomenten, waardoor het behandelteam nauwelijks een inschatting kan maken over zijn beleving, functioneren, alsmede eventuele consequenties die zijn gedragingen hebben op zijn plaats en veiligheid binnen het cluster waar hij verblijft. Daarnaast wordt hij verdacht van het ontwrichten van het afdelingsmilieu door het opzettelijk wegmaken van spullen (w.o. een mes en biljartbal), het beïnvloeden van medepatiënten door het geven van adviezen welke potentieel schadelijk zijn voor het behandelresultaat, het verspreiden van leugens/beschuldigingen over het behandelteam en het binnensmokkelen van drugs. Ook wordt er een toename van wantrouwen/achterdocht jegens het behandelteam waargenomen.
 

(…)

Gesteld kan worden dat betrokkene zich enkel enigszins staande kan houden binnen het milieu van een icu-afdeling. Zelf bij minimale stresserende omstandigheden, zoals overplaatsing naar een andere afdeling of instelling, of bij afschalen van intensief extern risicomanagement, blijkt de kans op destabilisatie zeer groot, zelfs binnen de huidige context. Het is daarom de verwachting dat betrokkene verder zal terugvallen op het moment dat hij geplaatst zal worden op reguliere tbs-afdeling waarmee risico’s op recidive ook zullen toenemen

(…)


Ook binnen de huidige context is het niet gelukt om een duurzame behandelrelatie op te bouwen met patiënt en voeren antisociale gedragingen en achterdocht de boventoon. Patiënt heeft een omgeving nodig waarin hij actief begrensd wordt, strakke, duidelijke regels aanwezig zijn en iedere stap die hij zet gecontroleerd en begeleid wordt.”

Klager wordt te ontregelend geacht voor de afdeling waar hij op dat moment verblijft en een ICU-status wordt geïndiceerd geacht.

De overwegingen van de interne toetsingscommissie getuigen naar het oordeel van het college van een navolgbare beoordeling. Het college ziet hierin dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat beklaagde in dit verband tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat klager er zelf anders over denkt, maakt nog niet dat de beoordeling van de commissie niet deugt.

Ook klachtonderdeel b is ongegrond.

5.4     Klachtonderdeel c

Klager verwijt beklaagde dat voor hem een longstay-aanvraag is gedaan. Deze aanvraag dateert van 2 december 2021.

Het college heeft kennisgenomen van het verslag van de zorgconferentie d.d. 16 juni 2020. Daarin is onder meer als beleid geformuleerd dat de LFPZ (Langdurige Forensisch

Psychiatrische Zorg) aanvraag gedaan zou kunnen worden in dien de dwangbehandeling niet het gewenste resultaat zou hebben. Beklaagde is bij die conferentie niet betrokken geweest. De aanvraag voor de longstay d.d. 2 december 2021 is niet mede door beklaagde ondertekend. Uit de klacht blijkt niet wat klager beklaagde op dit punt nu precies verwijt. Het klachtonderdeel is ongegrond.

5.5 Klachtonderdeel d

Dit betreft de overplaatsing van ICU-A naar ICU-B nadat klager was aangevallen door een medepatiënt. Klager vindt het gek dat hij degene is die is overgeplaatst terwijl hij niet de dader was. 

Uit het dossier leidt het college af dat niet in geschil is dat klager bij het betreffende incident het slachtoffer was en niet de dader. Het college begrijpt echter ook dat klager en de medepatiënt niet langer op dezelfde afdeling konden blijven en dat de medepatiënt gezien zijn problematiek niet kon worden overgeplaatst naar een andere afdeling. Voor klager was het wel mogelijk om te worden overgeplaatst zonder onderbreking van zijn behandeling, zodat daarvoor is gekozen.

Het college ziet hierin geen aanknopingspunten voor het oordeel dat tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Daar komt bij dat uit het dossier niet blijkt wat de eventuele rol van beklaagde bij de overplaatsing is geweest. Ook om die reden kan het college geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen vaststellen.

Ook klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

5.6     Klachtonderdeel e

Dit gaat over de verhoging van klagers medicatie. Uit de toelichting die klager tijdens het mondeling vooronderzoek heeft gegeven, blijkt dat hij beklaagde niet zozeer de verhoging zelf verwijt, maar het feit dat hij heeft gezegd dat wanneer klager die medicatie niet zou slikken er plaatsing op de longstay dreigde.

In het dossier zit een “Overzicht van de voortgangsrapportage”. Door beklaagde is hierin op 2 februari 2021 genoteerd dat klager akkoord is gegaan met een verhoging van de aripiprazol naar 15 mg/24h. Op 9 februari 2021 is er weer contact geweest tussen klager en beklaagde. Van dit contact is door beklaagde genoteerd dat klager tevreden is over de verhoging van de dosering en dat hij akkoord is met het voortzetten van de dosering. Uit de notities in de opvolgende maanden blijkt niet van ontevredenheid van klager met de voorgeschreven medicatie dan wel moeilijkheden in de gesprekken hierover. Pas op

9 november 2021 heeft klager in een gesprek met de behandelend psychiater aangegeven dat hij de dosering graag wil verlagen. Dat beklaagde zou hebben gedreigd met plaatsing op de longstay om klager zijn medicijnen te laten slikken, kan het college op basis van de stukken niet vaststellen.

Daarom is ook klachtonderdeel e ongegrond.

5.7     Klachtonderdelen f, g en h

Klager verwijt beklaagde afzondering en het opleggen van een afdelingsarrest in verband met het aantreffen van drugs en een usb-stick met porno. Ook verwijt hij beklaagde dat hij onwaarheden over klager verspreidt. Klager heeft hiervan in zijn klaagschrift en tijdens het mondeling vooronderzoek als voorbeelden gegeven dat beklaagde hem beschuldigt van het binnensmokkelen van spullen, het wegmaken van een mes en biljartbal, het verrichten van vernielingen en het verspreiden van leugens. Klager zou groepsontwrichtend zijn en een gevaar en risico vormen.

Uit de stukken leidt het college af dat deze verwijten betrekking hebben op de periode juni-augustus 2021. Het afdelingsarrest vanwege het aantreffen van een usb-stick met porno is op 30 juni 2021 door het afdelingshoofd aan klager opgelegd. Het college begrijpt dat klager vervolgens vanwege een drugsvondst op zijn kamer op kamerafzondering is geplaatst, waarna deze afzondering met ingang van 8 juli 2021 is omgezet in een afdelingsarrest, in combinatie met een 4,5 uurs programma.

In de voortgangsrapportage heeft beklaagde hierover op 15 juli 2021 het volgende genoteerd:

“Recent is er een toename zichtbaar van antisociale gedragingen en oppositioneel gedrag bij patiënt. Zo is er een USB-stick met pornografisch materiaal en 22 gram wiet gevonden op zijn kamer. Daar patiënt zelf geen drugs gebruikt, is het vermoeden dat hij dit voor de handel in zijn beheer heeft. Waarschijnlijke handel in drugs is zeer ondermijnend voor een therapeutisch milieu met kwetsbare patiënten. Sinds de recente ontwikkelingen rondom contrabande en drugs, en de hierdoor oplopende spanningen en stress, is patiënt slechts functioneel in contact, is er sprake van een continue stroom aan geschreven klachten en benoemt hij niets te willen of te gaan doen. Patiënt maakt het onmogelijk om een constructieve werkrelatie aan te gaan en maakt vaak geen gebruik van de aan hem aangeboden momenten, waardoor het behandelteam nauwelijks een inschatting kan maken over zijn beleving, functioneren alsmede eventuele consequenties die zijn gedragingen hebben op zijn plaats/veiligheid binnen het cluster waar hij verblijft. Deelname aan de aangeboden afdelingsmomenten en contact met het behandelteam is dan ook noodzakelijk om een goede inschatting te kunnen maken of opheffen van de vrijheidsbeperkende maatregelen veilig is.”

In het evaluatieverslag van beklaagde van 17 augustus 2021 valt het volgende te lezen:


“Ook in de beschreven periode blijkt het onmogelijk om een constructieve samenwerkingsrelatie aan te gaan met betrokkene en consensus te bereiken over zijn behandeling/. Betrokkene is enkel functioneel in contact en weigert behandelcontacten en veel groepsmomenten, waardoor het behandelteam nauwelijks een inschatting kan maken over zijn beleving, functioneren, alsmede eventuele consequenties die zijn gedragingen hebben op zijn plaats en veiligheid binnen het cluster waarin hij verblijft. Daarnaast wordt hij verdacht van het ontwrichten van het afdelingsmilieu door het opzettelijk wegmaken van spullen (w.o. een mes en biljartbal), het beïnvloeden van medepatiënten door het geven van adviezen welke potentieel schadelijk zijn voor het behandelresultaat, het verspreiden van leugens/beschuldigingen over het behandelteam en het binnensmokkelen van drugs. Verder is er sprake van een toename van wantrouwen/achterdocht jegens het behandelteam. Zo is hij in de veronderstelling dat men eropuit is om hem schade te berokkenen en uit is op wraak vanwege de klachten die hij indient. Gesteld kan worden dat betrokkene zich enkel enigszins staande kan houden binnen het milieu van een icu-afdeling. Zelf bij minimale stresserende omstandigheden, zoals overplaatsing naar een andere afdeling of instelling, of bij afschalen van intensief extern risicomanagement, blijft de kans op destabilisatie zeer groot, zelfs binnen de huidige context. Het is daarom de verwachting dat betrokkene verder zal terugvallen op het moment dat hij geplaatst zal worden op reguliere afdeling, waarmee de risico’s op recidive ook zullen toenemen. Geconcludeerd kan worden dat, zelfs bij het licht afschalen van toezicht en intensieve zorg, achterdocht en grensoverschrijdende gedragingen zowel in handelen, schrift (in de vorm van klachten), als in het contact, toenemen. Er is een herhaling is te zien van hoe zijn verblijf in vorige klinieken is verlopen en de delictdynamiek van patiënt nog immer actueel is en daarmee ook het recidive gevaar. Het huidige beleid wordt dan ook voortgezet.”

Op grond van de beschikbare stukken, zoals hierboven aangehaald, kan het college niet vaststellen dat beklaagde betrokken is geweest bij de besluiten om klager in afzondering te plaatsen en een afdelingsarrest op te leggen. Evenmin blijkt uit de stukken dat beklaagde klager valselijk heeft beschuldigd. Beklaagde maakt in zijn notities weliswaar melding van de verdenkingen die er op dat moment tegen klager bestaan en de constateringen over het gedrag van klager, maar niet blijkt dat dit (enkel) beklaagdes bevindingen zijn. Ook kan het college niet vaststellen dat de beschuldigingen (over o.a. het wegmaken van spullen en het verspreiden van leugens) vals zijn of bewust zonder redelijke grond zijn opgeschreven.

Dat betekent dat ook deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

5.8     Klachtonderdeel i

Klager verwijt beklaagde tot slot het niet nakomen van beloftes. In zijn klaagschrift geeft klager hiervan als concreet voorbeeld dat beklaagde op 24 augustus 2021 tegen klager gezegd zou hebben dat hij over 14 dagen weer langs zou komen om te kijken of zijn celdeur niet meer dicht hoefde. Vervolgens heeft beklaagde niets meer laten horen, aldus klager. Volgens klager zijn er zo tal van voorbeelden waarbij sprake is van valse hoop en aan het lijntje houden.

Het dossier bevat voor de datum 24 augustus 2021 geen aanknopingspunt om aan te nemen dat beklaagde op die dag enige belofte heeft gedaan. Door de algemene strekking van dit klachtonderdeel kan het college ook overigens niet vaststellen of het verwijt van klager feitelijk terecht is. Daarmee mist dit verwijt feitelijke grondslag.

Ook klachtonderdeel i is ongegrond.

5.9     Conclusie

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, G.C. van der Weerd en J. Mulder, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.