ECLI:NL:TGZRZWO:2022:157 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3401

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:157
Datum uitspraak: 25-11-2022
Datum publicatie: 01-12-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3401
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts over opgestelde verwijzing van de zoon van klager naar een jeugdhulpinstantie. Klager verwijt beklaagde dat zij een verwijsbrief heeft verstuurd die – zonder medeweten van klager – afwijkend was van de in overleg met klager opgestelde verwijsbrief, waarmee beklaagde het ouderlijk gezag van klager niet heeft gerespecteerd. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Beklaagde heeft wel met klager in de conceptfase overleg gevoerd. Maar het definitief vaststellen van de verwijsbrief behoort tot beklaagdes professionele verantwoordelijkheid. Daar hoeft klager het niet alle opzichten mee eens te zijn. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 25 november 2022 op de klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , arts, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde: mr. A.J. van der Kolk, Benthem Gratama Advocaten te Zwolle,
 

b e k l a a g d e

1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING


1.1
De klacht gaat over een door beklaagde opgestelde verwijzing van de zoon van klager naar een jeugdhulpinstantie. Klager verwijt beklaagde dat zij op 24 april 2020 een verwijsbrief heeft verstuurd die – zonder medeweten van klager – afwijkend was van de in overleg met klager opgestelde verwijsbrief van 22 april 2020, waarmee beklaagde het ouderlijk gezag van klager niet heeft gerespecteerd.

1.2

Naar het oordeel van het college heeft beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Beklaagde heeft wel met klager in de conceptfase overleg gevoerd. Maar het definitief vaststellen van de verwijsbrief behoort tot beklaagdes professionele verantwoordelijkheid. Daar hoeft klager het niet in alle opzichten mee eens te zijn. Dit betekent dat de klacht ongegrond is. Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure tot nu toe is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. DE PROCEDURE TOT NU TOE

2.1

Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 26 augustus 2021;
  • het verweerschrift, ontvangen op 22 oktober 2021;
  • de repliek van klager, ontvangen op 6 december 2021;
  • de brief van de secretaris van 21 december 2021, waarin klager gevraagd wordt aan te geven of hij (mede) namens zijn zoon klaagt of voor zichzelf;
  • de reactie van klager op de brief van 21 december 2021, ontvangen op 4 januari 2022;
  • de dupliek van beklaagde, ontvangen op 18 mei 2022;
  • het proces-verbaal van het op 16 augustus 2022 gehouden mondeling vooronderzoek;
  • de brief van de secretaris aan beklaagde met het verzoek om reactie op het proces-verbaal van mondeling vooronderzoek, verzonden op 23 augustus 2022;
  • de reactie van klager op het proces-verbaal van mondeling vooronderzoek, ontvangen bij e-mailbericht van 24 augustus 2022; 
  • de reactie van beklaagde op het proces-verbaal van mondeling vooronderzoek, ontvangen op 6 september 2022.

2.2

De secretaris van het college heeft klager en beklaagde de mogelijkheid geboden om in gesprek te gaan onder leiding van de secretaris (mondeling vooronderzoek). Beklaagde heeft hierop aangegeven geen mondeling vooronderzoek te wensen. Klager wilde wel graag gehoord worden. Hierop heeft er op 16 augustus 2022 een mondeling vooronderzoek plaatsgevonden, waaraan klager via een videoverbinding heeft deelgenomen. Partijen zijn daarna nog in de gelegenheid gesteld op het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek te reageren.  

2.3
Vervolgens is besloten dat het niet nodig was om de zaak op een zitting te behandelen. De zaak werd naar een college in raadkamer verwezen. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. 

3. UITLEG VAN DE BESLISSING  

3.1.1 Het toetsingskader
Het college moet beoordelen of beklaagde met inachtneming van de geldende beroepsnormen de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwaam handelende’ arts.

3.1.2

Voor de volledigheid wordt overwogen dat klager, na vragen daartoe van de secretaris, heeft aangegeven enkel voor zichzelf te klagen en niet (mede) namens zijn zoon. Dit betekent dat het college slechts kan oordelen over het handelen van beklaagde voor zover dat betrekking heeft op klager zelf. 

3.2 De feiten waarvan het college op basis van het dossier uitgaat

Beklaagde is werkzaam als jeugdarts bij de E te D. In die hoedanigheid was zij in 2020 op school betrokken bij klagers zoon F (destijds 15 jaar). Klager en de moeder van F zijn gescheiden en F woonde op dat moment permanent bij zijn moeder.

In verband met multidimensionale problematiek heeft beklaagde op 22 april 2020 voor F een verwijsbrief opgesteld voor een begeleidingstraject bij G. Deze verwijsbrief heeft beklaagde diezelfde dag via de e-mail voorgelegd aan klager, met daarbij het volgende begeleidende schrijven:

“Dag meneer A,

In maart hebben wij telefonisch contact gehad mbt uw zoon F. Er is inmiddels samen met school, maatschappelijk werkster H en leerplicht een groot overleg geweest aangaande de problemen die spelen rondom F en er is een plan opgesteld. Ik van H teruggehoord dat u achter een verwijzing staat van F naar verdere hulpverlening en dat u hierin als ouder betrokken zal worden. Ik zou F willen verwijzen naar G. In deze mail voeg ik de verwijsbrief zodat u deze in kan zien en op de hoogte bent. Deze stuur ik ook aan F’s moeder. Indien jullie beiden akkoord geven stuur ik het door. De wens is uitgesproken eea zo snel mogelijk in gang te zetten dus het lijkt mij mooi deze week, voor de meivakantie, rond te hebben.

Ik hoor graag van u.”

Na overleg met klager heeft beklaagde op 24 april 2020 een gewijzigde versie van de verwijsbrief naar G gestuurd. Deze gewijzigde verwijsbrief bevat ten opzichte van de brief van 22 april 2020 een aantal toevoegingen. Deze toevoegingen zijn niet meer aan klager voorgelegd voordat de verwijsbrief verstuurd is. Klager is pas later, toen het traject bij G al van start was gegaan, van de gewijzigde brief op de hoogte geraakt.

3.3 De overwegingen van het college

3.3.1

Klager verwijt beklaagde dat de gewijzigde versie van de verwijsbrief niet aan hem is voorgelegd voor akkoord voordat deze brief naar de jeugdhulpinstantie is verstuurd. Hij kan zich in de toevoegingen niet vinden en weet niet van welke bron deze afkomstig zijn. Met name de laatste alinea die is toegevoegd kan klager niet plaatsen. Deze luidt als volgt:

“F zich moeilijk laat coachen, begeleiden en begrenzen door ouders en door hen moeilijk is mee te nemen in wat zij belangrijk of goed voor hem vinden. Zowel de aanpak van vader als de aanpak van moeder leveren niet op wat ze graag zouden zien. Dat geeft beide ouders een machteloos gevoel in het contact met hun zoon. Elk van de ouders wil weten wat F van hen nodig heeft en hoe zij dit elk in hun eigen huis vorm kunnen geven.”

Klager staat niet achter deze tekst en met deze toevoeging is volgens klager richting gegeven aan het traject bij G. Volgens klager heeft dit, ook omdat hij niet op de hoogte was van de gewijzigde verwijsbrief, geleid tot miscommunicatie over wat er noodzakelijk was en is dat er mede debet aan geweest dat het hulptraject uiteindelijk niet is geslaagd.

3.3.2

Klager ging ervan uit dat de verwijsbrief pas zou worden doorgestuurd na zijn akkoord met de inhoud daarvan. Dit leidt hij af uit de begeleidende e-mail van 22 april 2020, waarin beklaagde heeft aangegeven: “Indien jullie beiden akkoord geven stuur ik het door”. Volgens beklaagde bedoelde ze daarmee echter niet zozeer een akkoord van de ouders met de exacte inhoud van de verwijsbrief maar een akkoord met het inzetten van het traject bij G. Het college kan deze uitleg van beklaagde volgen. De tekst van de

e-mail is in ieder geval ook op die manier te lezen en daar komt bij dat nadien ook nog e-mailcorrespondentie heeft plaatsgevonden, waarbij klager zelf heeft aangegeven dat er wat hem betreft geen overleg meer nodig was. Er was dan ook geen akkoord van klager nodig om de verwijzing door te sturen. Ook op basis van de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ is zo’n akkoord niet vereist.

Wat betreft de in de versie van 24 april 2020 toegevoegde laatste alinea, heeft beklaagde in haar brief van 6 september 2022 toegelicht dat de hierin opgenomen informatie afkomstig is van de maatschappelijk werker en niet, zoals door klager aangenomen, van de moeder van F. Dat beklaagde zich voor haar conclusie mede heeft gebaseerd op informatie van een medehulpverlener is toegestaan. Naar het oordeel van het college wordt met deze toevoeging nog eens goed de context van de verwijzing weergegeven. Anders dan klager, leest het college hierin geen beschuldigende of diskwalificerende informatie. De aanname van klager dat de hulpverleners van G hierdoor op het verkeerde been zouden zijn gezet, wordt door het college dan ook niet gevolgd.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat het traject uiteindelijk niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, acht het college spijtig, maar maakt deze conclusie niet anders.

4.  DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, B.R. Schudel en L.G. Jak, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.