ECLI:NL:TGZRZWO:2022:153 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle |2022/4164

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:153
Datum uitspraak: 18-11-2022
Datum publicatie: 21-11-2022
Zaaknummer(s): |2022/4164
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Klaagster was patiënte van de aangeklaagde tandarts. Nadat zij betrokken was geweest bij een ruzie waarbij ook de dochter van de tandarts betrokken was, heeft de tandarts per direct de behandelingsovereenkomst met haar beëindigd. Ook stuurde hij hierover een e-mail naar de moeder van klaagster. Klaagster verwijt de tandarts dat deze haar zorg heeft onthouden en de behandelingsovereenkomst niet op de juiste wijze heeft beëindigd. Ook verwijt klaagster de tandarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden door de inhoud van het e-mailbericht aan haar moeder. Het college verklaart de klacht geheel gegrond en legt hiervoor een berisping op.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 18 november 2022 naar aanleiding van de op 13 april 2022 bij het regionaal tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

bijgestaan door mr. F.J. Visser, jurist bij ARAG Rechtsbijstand,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , tandarts, (destijds) werkzaam te D,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- aanvullende stukken van klaagster, ingekomen op 23 september 2022.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 7 oktober 2022, waar de tandarts samen met zijn echtgenote is verschenen. Ook de gemachtigde van klaagster is verschenen. Klaagster was niet fysiek, maar via een digitale verbinding aanwezig.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1995, is patiënt geweest bij de praktijk van de aangeklaagde tandarts (hierna: de tandarts). De tandarts was haar ‘vaste’ tandarts. Klaagster heeft ruzie gehad met de vriend van de dochter van de tandarts. De dochter van de tandarts was ook bij deze ruzie betrokken. Tijdens deze ruzie is klaagsters gebit beschadigd geraakt. Ze maakte een afspraak met de collega van de tandarts om haar gebit te laten herstellen. Klaagster zou op 30 augustus 2019 door deze collega worden behandeld.

Op de genoemde datum was klaagster al aanwezig in de behandelkamer waar zij door de collega behandeld zou worden toen de aangeklaagde tandarts naar binnen kwam. De tandarts was er net via zijn dochter achter gekomen dat klaagster, die betrokken was bij de bewuste ruzie, in de praktijk aanwezig was. Hij besloot dat klaagster niet meer behandeld mocht worden in de praktijk, ook niet door zijn collega. Klaagster werd per direct als patiënt uitgeschreven, omdat er volgens de tandarts sprake was van een beschadigde tandarts-patiëntrelatie. Reden daarvoor was dat klaagster volgens de tandarts tijdens het maken van de afspraak met de tandarts had gelogen over wat er werkelijk was gebeurd.

Later die dag stuurde de tandarts vanuit zijn professionele e-mailaccount een e-mailbericht naar de moeder van klaagster waarin hij zijn beslissing om klaagster als patiënt uit te schrijven nader toelichtte. De tandarts beschreef hoe een en ander volgens zijn dochter was verlopen en dat hij dat aan klaagster had voorgehouden. Ook vermeldde hij dat klaagster ontkennend had gereageerd, maar dat hij haar niet geloofde. Daarnaast verzocht hij in dit e-mailbericht de moeder van klaagster ‘mee te willen denken over’ [red. een vergoeding van] de materiële schade die zijn dochter had opgelopen tijdens de ruzie. De moeder van klaagster, die ook patiënt was bij de praktijk, heeft zich laten uitschrijven.

Klaagster heeft, nadat zij op 30 augustus 2019 de praktijk verliet, geen contact meer met de tandarts gehad.   

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster stelt dat zij op 24 augustus 2019 zwaar mishandeld is door de ex-vriend van een vriendin van haar. De betreffende ex-vriend had op dat moment een relatie met de dochter van de tandarts. Onder meer klaagsters gebit was beschadigd geraakt, waarvoor zij een afspraak maakte bij de tandartsenpraktijk waar zij ingeschreven stond. Zij legde bij het maken van de afspraak uit niet door de tandarts te willen worden behandeld, vanwege de betrokkenheid van zijn dochter bij het voorval dat tot de gebitsbeschadiging had geleid. Afgesproken werd dat een collega haar zou behandelen. Toen klaagster op de dag van de afspraak in de behandelkamer aanwezig was, kwam de tandarts ineens naar binnen. Hij maakte haar allerlei verwijten en verbood zijn collega klaagster te behandelen. Klaagster werd de praktijk uitgestuurd en de behandelrelatie werd beëindigd.

Na dit incident heeft de tandarts zonder toestemming van klaagster vanuit zijn werkmailaccount een e-mailbericht gestuurd naar de moeder van klaagster. In dit bericht deelde hij persoonlijke informatie over klaagster en verstrekte hij onjuiste informatie over de mishandeling. Het e-mailadres van de moeder van klaagster heeft de tandarts vermoedelijk gehaald uit haar patiëntendossier, aangezien zij ook patiënt was bij de praktijk.

Klaagster verwijt de tandarts – zakelijk weergegeven – dat hij:

3. heeft nagelaten/geweigerd zorg te verlenen;

4. zijn beroepsgeheim jegens klaagster heeft geschonden;

6. de behandelrelatie op onjuiste wijze heeft beëindigd.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

De tandarts heeft de klacht bestreden. Hij stelt – kort samengevat – dat de vertrouwensrelatie tandarts-patiënt door toedoen van klaagster is verstoord en dat behandeling in zijn praktijk daarom niet wenselijk was. Het verweer wordt voor zover nodig hierna verder besproken.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

De vraag is of de tandarts zich beroepsmatig heeft gedragen zoals van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is wat verwacht mag worden van een redelijk bekwaam handelende tandarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de tandarts geldende beroepsnormen en de stand van de wetenschap op het moment van het handelen

5.2 Klachtonderdelen 1 en 3

Beide klachtonderdelen hangen samen en zullen hier gezamenlijk worden behandeld. Het nalaten/weigeren om zorg te verlenen vloeit immers voort uit de plotselinge beëindiging van de behandelingsovereenkomst. Voor dit laatste heeft de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) de notitie ‘Het beëindigen of niet-aangaan van een behandelingsovereenkomst’ opgesteld. In deze notitie wordt onderscheid gemaakt tussen beëindiging met onmiddellijke ingang, wat alleen mag in ‘ernstige gevallen’, en beëindiging op basis van overige gewichtige redenen. Vast staat dat het hier gaat om de eerste categorie. De notitie bepaalt hiervoor het volgende:

“1 Beëindiging met onmiddellijke ingang; ernstige gevallen

Alleen in ernstige gevallen is een eenmalige onheuse bejegening reden voor beëindiging door de tandarts. Hieronder vallen grensoverschrijdend gedrag, lichamelijk geweld zoals slaan/spugen, dreigen met geweld om een behandeling af te dwingen.

- De tandarts doet aangifte van grensoverschrijdend gedrag bij de politie wanneer het gedrag zich laat kwalificeren als een strafbaar feit.

- De tandarts geeft mondeling te kennen de behandelingsovereenkomst per direct te beëindigen onder vermelding van reden en legt uit dat hij acute hulp blijft geven of zal organiseren.

- De tandarts stuurt een schriftelijke bevestiging van opzegging met daar in zijn motivatie en alternatieven van zorg.

- De tandarts zal medisch tandheelkundige noodzakelijke hulp voortzetten of zorgt in overleg met patiënt voor hulp door een andere tandarts en wel tot dat de patiënt een nieuwe tandarts heeft gevonden. Volgens de kwaliteitscriteria tandartsenzorg van de NPCF moet acute mondzorg voor mensen met veel last van (pijn)klachten binnen 24 uur beschikbaar zijn.”

Het college is van oordeel dat de tandarts de behandelingsovereenkomst niet per direct mocht beëindigen. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat klaagster zich tegenover de collega die haar zou behandelen dan wel de tandarts zelf schuldig heeft gemaakt aan een onheuse bejegening zoals bedoeld in de notitie. Er was dus geen geldige reden om de behandelrelatie per direct te beëindigen. Los daarvan valt op dat de tandarts ook het stappenplan uit de notitie niet heeft gevolgd. Zo is niet onderzocht of klaagster acute zorg nodig had en is daaromtrent ook niets met haar afgesproken. Ook is de beëindiging van de behandelingsovereenkomst niet schriftelijk bevestigd aan klaagster. Evenmin heeft de tandarts alternatieven van zorg genoemd en heeft de tandarts hulp voortgezet/ laten voortzetten zolang er nog geen nieuwe tandarts was gevonden. Een en ander betekent dat de tandarts verwijtbaar heeft gehandeld door de behandelingsovereenkomst per direct op onzorgvuldige wijze te beëindigen. Het feit dat – als gevolg van het voorgaande – aan klaagster geen tandheelkundige zorg is verleend terwijl haar gebit beschadigd was en zij dus wel zorg nodig had, is daardoor eveneens verwijtbaar.

Het eerste en derde klachtonderdeel zijn beide gegrond.

5.3 Klachtonderdeel 2

De tandarts heeft een derde – namelijk de moeder van klaagster – met een e-mail op de hoogte gesteld van de beëindiging van de behandelingsovereenkomst. De reden waarom hij dat heeft gedaan en wat daarover over en weer is gezegd in de behandelkamer heeft hij beschreven in deze e-mail. Door zo te handelen heeft de tandarts zijn beroepsgeheim jegens klaagster geschonden. Het gaat hier immers om vertrouwelijke informatie die alleen thuishoort binnen de behandelrelatie met klaagster. Ook dit klachtonderdeel is gegrond. 

5.4

De klacht is volledig gegrond. De vraag ligt voor welke maatregel er moet worden opgelegd. Hiervoor overweegt het college het volgende. De tandarts heeft zich naar klaagster toe in verschillende opzichten bepaald niet gedragen zoals dat van een redelijk bekwaam handelend tandarts mocht worden verwacht. Dat hij – zoals hijzelf ter zitting heeft gezegd – ‘in de emotie’ zat op 30 augustus 2019 en in een ‘split second’ moest handelen, doet daar niet aan af. Dit geldt te meer nu de tandarts sinds 30 augustus 2019 ruimschoots de tijd heeft gehad om tot inkeer te komen en spijt te betuigen jegens klaagster en hiervan niet is gebleken. Al met al is het college van oordeel dat de tandarts laakbaar heeft gehandeld. Bij dit laakbaar handelen past de maatregel van berisping. 

6. DE BESLISSING

Het college legt aan de tandarts een berisping op.

Aldus gegeven door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, W.P. Claus, lid-jurist, J.W. Prakken, Th.J.M. Hoppenreijs en M.E. Geertman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.