ECLI:NL:TGZRZWO:2022:136 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3705

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:136
Datum uitspraak: 25-10-2022
Datum publicatie: 27-10-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3705
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Beklaagde heeft bij klaagster een kies verwijderd. Door een collega van beklaagde is vervolgens een implantaat geplaatst. Bij de beoordeling van het implantaat wordt een deukje in het tandvlees geconstateerd en de collega van beklaagde heeft aangegeven dat dit kon worden verholpen door de Roll-methode techniek. Klaagster heeft toestemming voor deze operatie gegeven. Tijdens de behandeling, die werd uitgevoerd door beklaagde, bleek dat het weefsel te dun was voor de beoogde Roll-methode en werd een palatinale graft uitgevoerd. Klaagster verwijt beklaagde dat zij de kies heeft verwijderd zonder diagnose, het implantaat niet correct heeft geplaatst, de operatie waarbij een palatinale graft werd uitgevoerd heeft uitgevoerd zonder “informed consent” en dat zij deze operatie ook niet correct heeft uitgevoerd. Klachten ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 25 oktober 2022 naar aanleiding van de op 10 december 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. S. Coerts, verbonden aan OMVR advocaten te Harderwijk,

k l a a g s t e r

-tegen-

F , tandarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen, binnengekomen op 10 december 2021;

- het verweerschrift met bijlagen;

- een brief met bijlage van de advocaat van klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 16 september 2022. Klaagster is niet verschenen. Zij werd vertegenwoordigd door haar echtgenoot de heer D, bijgestaan door mr. Coerts. Beklaagde is verschenen en werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. Leemans.

Klager heeft ook een klacht ingediend tegen een andere tandarts. Die zaak is bekend onder zaaknummer Z2021/3704. De zaken zijn gelijktijdig behandeld op zitting. In beide zaken wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1.

Klaagster is jarenlang patiënt geweest bij E waar beklaagde en de eveneens aangeklaagde tandarts C werkzaam zijn. Vanwege het feit dat klaagster last heeft van paniekaanvallen zijn met haar aanvullende afspraken gemaakt in de zin dat zij voorafgaand aan elke behandeling nauwkeurige uitleg krijgt over wat deze inhoudt, om op die manier spanning te voorkomen.

2.2.

Element 25 gaf regelmatig klachten. Op 6 november 2019 kwam klaagster met pijnklachten bij beklaagde en is er een foto gemaakt. Hierbij werden geen verdiepte pockets of een breuk gezien. Met klaagster werd besproken dat, indien de klachten zouden toenemen, mogelijk een extractie van dit element nodig zou zijn.

2.3.

Op 9 december 2019 kwam klaagster onaangekondigd naar de praktijk en gaf aan dat ze nog veel klachten had aan element 25. Hierop is onderzoek verricht door beklaagde. Er bleek geen sprake te zijn van een pocket of fistel. Met klaagster is besproken dat het element mogelijk verloren was en dat extractie zou moeten volgen, maar dat het nog even wachten was op een juiste diagnose.

2.4.

Op 20 januari 2020 had klaagster zoveel pijn aan element 25 dat zij absoluut wilde dat de kies werd getrokken. Hierbij gaf klaagster aan dat zij nadien een implantaat wilde, zoals zij ook al eerder had gehad. Element 25 is vervolgens verwijderd door beklaagde.

2.5.

Op 24 juni 2020 heeft C het implantaat geplaatst. F heeft daarbij geassisteerd.

2.6.

Op 10 november 2020 is het implantaat beoordeeld door C. Tijdens dit consult bleek er een ‘deukje’ in het tandvlees te zitten. C gaf aan dat dit kon worden verholpen door een operatie waarbij door middel van de Roll-methode techniek de buccale gingiva contour zou worden gecreëerd. Klaagster heeft toestemming voor deze operatie gegeven.

2.7.

Op 25 november 2020 heeft beklaagde de operatie uitgevoerd. Zij werd hierbij geassisteerd door C. Tijdens de behandeling bleek dat het weefsel te dun was voor de beoogde Roll-methode. Daarom werd in plaats daarvan een palatinale graft uitgevoerd. Het donormateriaal is buccaal submucosaal ingebracht, waarna de gingiva-vormer is geplaatst en de wond is gehecht.

2.8.

Vanwege het gewijzigde plan van aanpak liep de behandeling uit en is klaagster door de tandartsassistente geïnformeerd over het verloop van de behandeling en is advies gegeven over pijnstilling. Daarnaast werd een controle voor een week later afgesproken.

2.9.

Klaagster heeft een second opinion bij aan andere tandarts gevraagd. Na de second opinion heeft klaagster de geplande controleafspraak afgezegd. Zij had geen vertrouwen meer in beklaagde en C en heeft zich bij een andere praktijk ingeschreven. Klaagster ervaart geen (pijn)klachten aan het implantaat, maar heeft nog wel last van haar gehemelte.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij:

3. op 20 januari 2020 element 25 heeft verwijderd zonder diagnose;

4. op 24 juni 2020 tezamen met collega C het implantaat niet correct heeft geplaatst;

6. op 25 november 2020 een operatie heeft uitgevoerd zonder informed consent;

9. op 25 november 2020 de bindweefseltransplantatie niet correct heeft uitgevoerd omdat het gehemelte van klaagster tot op heden gevoelloos en soms pijnlijk is.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat de tegen haar ingediende klachten ongegrond zijn en verzoekt het college voor zover klachtonderdeel 3 gegrond is haar geen maatregel op te leggen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1.

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.

5.2.

Uit de overgelegde patiëntenkaart van klaagster kan worden afgeleid dat element 25 al vanaf 2012 problemen gaf. Zo is een twee-kanalige wortelkanaalbehandeling gestart op 21 mei 2012 en afgemaakt op 11 juni 2012. Er zijn diverse onderzoeken verricht waarbij onder andere in 2015 bleek dat het element klachten gaf bij percussie. Ook is klaagster voor verdere behandeling naar G verwezen. De pijnklachten bleven echter bestaan, zoals is gebleken uit het feit dat klaagster in november en december 2019 en januari 2020 naar de praktijk is gekomen met klachten aan het element 25. Op grond van het bovenstaande is het college van oordeel dat er gegronde redenen waren om op 20 januari 2020 tot extractie van element 25 over te gaan. Niet kan worden gezegd dat de kies is verwijderd enkel omdat klaagster dit wenste, zoals klaagster stelt. Dat pas na het trekken van de kies kon worden vastgesteld dat de klachten werden veroorzaakt door een interne breuk in de kies, maakt het oordeel van het college niet anders. Vaststaat immers dat het element al lange tijd klachten veroorzaakte. Bovendien kunnen dergelijke (interne) breuken niet altijd op een foto worden gezien. Aldus is het eerste klachtonderdeel ongegrond.

5.3.

Ter zitting is komen vast te staan dat beklaagde het plaatsen van het implantaat op 24 juni 2020 niet zelf heeft uitgevoerd, maar dat zij bij deze ingreep alleen heeft geassisteerd. Zoals hiervoor onder 5.1. al is aangegeven, zijn zorgverleners alleen tuchtrechtelijk aanspreekbaar op hun eigen handelen in relatie tot de patiënt. Niet is gebleken dat bij deze behandeling iets is gedaan of nagelaten wat beklaagde is aan te rekenen. Daarom is ook klachtonderdeel 2 ongegrond.

5.4.

Het derde klachtonderdeel betreft de informatievoorziening aan klaagster en - in het verlengde daarvan - het informed consent voor de behandeling op 25 november 2020.

Uitgangspunt is dat een patiënt toestemming geeft voor het uitvoeren van een medische behandeling, zoals ook opgenomen in artikel 7:450 BW. Artikel 7:448 BW bepaalt dat de arts, alvorens toestemming te vragen, de patiënt eerst dient te informeren over een voorgestelde behandeling. Duidelijk moet zijn wat de aard en het doel zijn van de behandeling, wat de diagnose en de prognose zijn voor de patiënt, welke risico’s aan de behandeling verbonden zijn en welke alternatieven mogelijk zijn. De arts mag de behandeling pas starten als de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven. De informatieplicht van de arts en het toestemmingsvereiste vormen samen het informed consent. De informatieverplichting van artikel 7:448 BW is voor tandartsen nader uitgewerkt in artikel 11 en 12 van de Gedragsregels voor Tandartsen.

5.5.

Niet in geschil is dat klaagster op 10 november 2020 akkoord is gegaan met een (esthetische) operatie waarbij het geconstateerde ‘deukje’ in het tandvlees zou worden opgevuld. Tijdens het consult op 10 november 2020 is aan klaagster uitgelegd dat de operatie zou worden uitgevoerd met de zogenaamde Roll-methode. Klaagster is dus in die zin geïnformeerd over de behandeling en heeft toestemming gegeven de operatie uit te voeren.

5.6.

Tijdens de operatie bleek dat het weefsel te dun was voor de beoogde Roll-methode en dat, om het gewenste resultaat te bereiken, over moest worden gegaan tot een palatinale graft. Onweersproken is komen vast te staan dat beklaagde tijdens de operatie aan klaagster heeft verteld dat er onvoldoende weefsel kon worden geoogst met de Roll-methode en dat het weefsel nu met een snee uit het gehemelte zou worden gehaald. Beklaagde heeft aangegeven dat de chirurgische setting zich op dat moment niet leende voor een uitgebreide uitleg.

5.7.

Zoals hiervoor is aangegeven is klaagster op 10 november 2020 geïnformeerd over en akkoord gegaan met de operatie om het ‘deukje’ in haar tandvlees te verhelpen. Aldus lag aan de behandeling informed consent ten grondslag. De operatie is uiteindelijk op een (iets) andere wijze uitgevoerd omdat de techniek van eerste keuze niet mogelijk bleek. Kennelijk is beklaagde ervan uitgegaan dat deze andere aanpak door het eerdere informed consent werd gedekt. Onder de gegeven omstandigheden heeft het college hier begrip voor. De gebruikte techniek ligt in het verlengde van wat met de Roll-techniek zou worden uitgevoerd en heeft tot hetzelfde resultaat geleid. Daarbij liet de chirurgische setting verdere informatieverstrekking niet of amper toe. Wel is klaagster in heel algemene zin geïnformeerd over de gewijzigde aanpak. Naar het oordeel van het college zou het afbreken van de behandeling om meer informatie te geven en opnieuw informed consent te vragen voor de patiënt nogal belastend zijn geweest. Tenslotte is klaagster achteraf wel volledig geïnformeerd, al had het de voorkeur verdiend dat niet de tandartsassistente, maar beklaagde zelf dit had gedaan, mede geletop de bijzondere afspraken die waren gemaakt op het punt van de informatieverstrekking aan klaagster. Al met al heeft beklaagde, door te handelen zoals zij heeft gedaan, de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening niet overschreden. Het derde klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

5.8.

Wat betreft het vierde klachtonderdeel is naar het oordeel van het college niet komen vast te staan dat de bindweefseloperatie niet correct is uitgevoerd. Dat klaagster aangeeft dat de plek in het gehemelte nog gevoelloos en soms pijnlijk is, betekent niet dat de operatie niet correct is uitgevoerd. Het dossier bevat hiervoor verder ook geen aanwijzingen. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

6. SLOTSOM

De conclusie is dat beklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Haar kan dan ook niet worden verweten dat zij heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. De klacht zal daarom in al haar onderdelen ongegrond worden verklaard.

7. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, J.W. Prakken, J. Dam en M.E. Geertman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H.D. de Groot, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

7. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.