ECLI:NL:TGZRZWO:2022:133 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4234

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:133
Datum uitspraak: 30-09-2022
Datum publicatie: 03-10-2022
Zaaknummer(s): Z2022/4234
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager, bekend met onder meer een bipolaire stoornis, is in de jaren 2013 en 2014 behandeld door de aangeklaagde huisarts. Hij verwijt de huisarts onder andere – kort samengevat – dat hij klager niet op tijd heeft doorverwezen naar een medisch specialist, niet op tijd de juiste medicatie heeft voorgeschreven, klager onheus heeft bejegend tijdens een of meer spreekuurcontacten en klager onnodig vaak liet langskomen. Het college ziet geen aanknopingspunten voor de verwijten in het dossier en verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 30 september 2022 naar aanleiding van de op 6 mei 2022 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, destijds werkzaam te B,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift;

- de brief van de secretaris aan klager van 7 juni 2022;

- het aanvullende klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 17 juni 2022;

- nog een aanvulling op het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 20 juni 2022;

- het verweerschrift met bijlagen;

- een brief van klager, ontvangen op 16 augustus 2022.

Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De huisarts is werkzaam geweest bij D, een gezondheidscentrum te B (hierna: het gezondheidscentrum). Klager is hier patiënt geweest. De klacht heeft betrekking op de zorgverlening in de periode 2013/2014. In deze periode heeft de huisarts klager vijf keer gesproken.

Op 20 september 2013 is telefonisch contact gezocht met klager, omdat de huisarts een kennismakingsgesprek met hem wilde. Klager was niet bereikbaar, de voicemail werd ingesproken. Op 1 oktober 2013 vond het kennismakingsgesprek plaats. Er werd gesproken over klagers bipolaire stoornis en de mogelijk uitlokkende momenten tijdens zijn werk. Volgens de journaalregels was er geen directe hulpvraag.

Het volgende consult/gesprek vond plaats op 5 maart 2014. Blijkens de journaalregels bleef het moeilijk om contact te maken met klager. Hij had recent de doktersdienst gebeld in verband met heel veel onrust en schetste volgens de huisarts een onrealistisch beeld van zichzelf. Klager voelde zich vies van binnen en wilde een bloedonderzoek. Ook is met klager gesproken over zijn bipolaire stoornis.

Op 14 maart 2014 zag de huisarts klager weer. In de journaalregels is genoteerd dat klager ‘toenemend verward en angstig’ was en ‘erg theatraal en onecht’. De huisarts schreef risperidon (een antipsychoticum) voor en verwees klager naar de psychiater voor verdere begeleiding. De verwijsbrief van 14 maart 2014 bevat de volgende tekst:

“(…) Bovengenoemde patiënt is bekend met een bipolaire stoornis. Na afbouw van alle medicatie is er de laatste twee weken toenemende onrust, vooral ’s nachts met verwardheid en “harde dromen”. In het verleden heeft hij naast seroxat ook Lithium en seroquel gebruikt. Hij geeft aan nare associaties met deze medicamenten te hebben.

Ik ben gestart met risperdal 2mg, om daarna in stapjes te verhogen.

Aanvankelijk was mijn intentie bij het verwijzen zijn wens om in gesprek te komen over zijn aandoening, de behandeling tot nu toe en de relatie met een traumatisch incident tijdens zijn werk voor [naam werkgever]. Nu er sprake is van een mogelijk recidief is er gelijk ook een vraag naar advies over de door mij gekozen medicatie. (…)”

Op 19 maart 2014 is het volgende consult gepland. Uit de journaalregels volgt dat het een stuk beter ging met klager. Hij had wel wat duizeligheidsklachten, maar was veel rustiger en voelde zich blij en opgewekt.

Op 2 april 2014 had klager volgens de journaalregels geen klachten meer. Dat was het laatste behandelcontact tussen klager en de huisarts.

Klager is in 2016 bij het gezondheidscentrum als vrijwilliger in de tuin gaan werken en was op andere manieren betrokken bij de praktijk. Problemen tussen klager en een andere medewerker hebben geleid tot diverse brieven van klager gericht aan onder andere de klachtencommissie van het gezondheidscentrum.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

3.1

Klager heeft tot eind 2021 aan geheugenverlies geleden. Toen pas herinnerde hij zich weer wat er allemaal was voorgevallen tussen hem en de huisarts in 2013 en 2014.

Tijdens het eerste gesprek, dat volgens klager plaatsvond op 13 september 2014, was al duidelijk dat klager een recept en een doorverwijsbrief moest krijgen omdat hij ziek was. De huisarts zou een en ander naar klagers huis sturen. Dat gebeurde na veel zeuren pas op 14 maart 2014. Klager informeerde bij de praktijk en toen werd hem verteld dat hij daarvoor opnieuw gezien moest worden door de huisarts. Tijdens het tweede consult gedroeg de huisarts zich afstandelijk en hij zei niets of mompelde onverstaanbaar voor klager. Uiteindelijk kreeg klager het verkeerde recept. Hij werd duizelig van de pillen en wendde zich tot zijn apotheek om hiernaar te vragen. Tijdens het derde consult werd de huisarts heel boos. Hij zei dat klager naar hem had moeten gaan en niet naar de apotheek. Klager slikte nog zo’n twee jaar de voorgeschreven medicatie, en voelde zich hierdoor ‘vermoord’. Hij leefde voor zijn gevoel niet meer, zo sterk was de werking van de medicatie. Tijdens het vierde consult wilde de huisarts weer niets zeggen. Klager wilde zijn eigen medicatie krijgen en niet de medicatie die de huisarts hem voorschreef. De huisarts was echter niet te vermurwen. Klager vond het nu wel genoeg en stond op en wilde weglopen. Bij het verlaten van de kamer ging de huisarts in de weg staan, duwde klager met zijn lichaam en gaf hem een klap in de nek. Na een periode van 21 maanden kreeg klager via het ziekenhuis andere medicatie. Toen leefde hij weer helemaal op.

In 2016 werd klager actief bij het gezondheidscentrum, in de zin dat hij hier vrijwilligerswerk ging doen. Het contact tussen hem en iemand anders die daar ook werkte, verliep problematisch. Vanuit het gezondheidscentrum kreeg klager niet de hulp die hij wilde. Ook brieven schrijven naar de geschillencommissie leverde klager niets op. Na veel narigheid is klager maar gestopt met zijn vrijwilligerswerk bij de praktijk.

3.2 De klachtonderdelen

Klager verwijt de huisarts – zakelijk weergegeven – dat:

3. hij klager niet op tijd heeft doorverwezen naar een medisch specialist en de verwijsbrief niet op tijd heeft klaargemaakt;

4. hij niet op tijd de juiste medicatie heeft voorgeschreven;

6. hij klager onheus heeft bejegend tijdens een of meer spreekuurcontacten, geen verwijsbrief en recept wilde meegeven en klager onnodig vaak liet langskomen;

9. de geschillencommissie geen klacht van klager in behandeling heeft genomen tegen een medewerker van het gezondheidscentrum. Klager houdt de huisarts verantwoordelijk voor het handelen van de geschillencommissie.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

De huisarts heeft de hem gemaakte verwijten gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig wordt het standpunt van de huisarts hieronder, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen, nader uiteengezet.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er in algemene zin op dat het er bij het beoordelen van een tuchtklacht niet om gaat of het handelen waarop de klacht betrekking heeft beter had gekund. Het gaat om het beantwoorden van de vraag of de aangeklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment in de betreffende beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard.

5.2 Eerste, tweede en derde klachtonderdeel

Deze drie klachtonderdelen hebben betrekking op het medisch handelen van de huisarts en op hetgeen volgens klager tijdens de consulten is voorgevallen. Zij kunnen gezamenlijk worden behandeld. Klager vindt dat hij eerder verwezen had moeten worden naar een medisch specialist en dat de verwijsbrief eerder gereed had moeten zijn. Ook had hij de juiste medicatie eerder van de huisarts moeten krijgen. Voorts moest hij onnodig vaak op consult komen en is hij ook niet tevreden over de wijze waarop hij werd bejegend door de huisarts tijdens deze consulten. Als onderbouwing voor deze klachtonderdelen geeft klager een beschrijving van hoe de consulten zijn verlopen die geen steun vindt in de journaalregels. De beschrijving van de huisarts van hoe een en ander is verlopen, vindt wel steun in de journaalregels. Het college hecht veel waarde aan de journaalregels, nu die de enige ‘bewijsbron’ zijn van wat er is voorgevallen. Aangezien klager niet heeft aangetoond dat de journaalregels onjuistheden bevatten, zal het ervoor worden gehouden dat een en ander zo is verlopen zoals daarin is beschreven. Zoals vermeld, blijkt de juistheid van de eerste drie klachtonderdelen niet uit de journaalregels. De eerste drie klachtonderdelen zullen daarom kennelijk ongegrond worden verklaard.

5.3 Vierde klachtonderdeel

Dit laatste klachtonderdeel heeft betrekking op het handelen van de ‘geschillencommissie’. Klager houdt de huisarts verantwoordelijk voor het handelen van deze commissie. De huisarts heeft toegelicht dat het gezondheidscentrum een eigen klachtencommissie heeft en dat de huisarts daar nooit lid van is geweest. De klachtencommissie heeft klager wel naar aanleiding van zijn brieven uitgenodigd voor een gesprek. Klager heeft daar geen gebruik van gemaakt. De huisarts stelt hier in het geheel niet bij betrokken te zijn geweest. Nu klager niet het tegendeel heeft aangetoond, kan alleen al hierdoor de huisarts geen verwijt worden gemaakt ter zake van het handelen van de klachtencommissie. Dit staat los van de vraag of door of namens de klachtencommissie verwijtbaar is gehandeld.

5.4

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, J.H.J.M. Uijen en M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.