ECLI:NL:TGZRZWO:2022:132 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 177/2020-Z2021/2227
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2022:132 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-10-2022 |
Datum publicatie: | 11-10-2022 |
Zaaknummer(s): | 177/2020-Z2021/2227 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen GZ-psycholoog ongegrond. De klacht gaat over een rapportage waar de GZ-psycholoog aan meegewerkt heeft. Klager is onderzocht en wilde daar niet aan meewerken. Er is een rapportage uitgebracht. Klager vindt dat de rapportage niet goed is opgesteld en de GZ-psycholoog daarbij niet volgens de richtlijnen heeft gehandeld. Het college verklaart de klacht ongegrond. De GZ-psycholoog heeft zorgvuldig gehandeld tijden |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE
Beslissing van 10 oktober 2022 op de klacht van
A , verblijvende B te C,
gemachtigde klager: mr. P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam,
k l a g e r
-tegen-
D
, GZ-psycholoog,
verbonden aan E te F,
bijgestaan door mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA rechtsbijstand,
b e k l a a g d e (hierna ook: de GZ-psycholoog)
1. KERN VAN DE ZAAK EN DE BESLISSING
1.1
De klacht gaat over een rapportage waar de GZ-psycholoog aan meegewerkt heeft. Klager
is onderzocht in E en daar is een rapportage van gemaakt. Klager vindt dat de rapportage
niet goed is opgesteld en de GZ-psycholoog daarbij niet volgens de richtlijnen heeft
gehandeld.
1.2
Het college verklaart de klacht ongegrond. De GZ-psycholoog heeft zorgvuldig gehandeld
tijdens het onderzoek en de rapportage voldoet wel aan de eisen die daaraan worden
gesteld.
1.3
Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het
college de beslissing uit.
2. DE PROCEDURE
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen en gelezen:
- het klaagschrift met de bijlagen, binnengekomen op 19 oktober 2020;
- de aanvullende klaagschriften binnengekomen op 1 december 2020, 24 december 2020 en 8 januari 2021;
- het verweerschrift;
- de brieven van klager binnengekomen op 11 mei 2021 en 17 juni 2021 (met bijlagen);
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 13 juli 2021.
2.2
De zaak is na het vooronderzoek naar een college in raadkamer verwezen (zonder verdere zitting).
Het college in raadkamer heeft de zaak verwezen voor een (openbare) behandeling ter zitting. De zitting is twee keer verplaatst omdat één van de partijen niet kon komen.
De zaak is op 30 augustus 2022 behandeld op een openbare zitting. Klager was aanwezig. De GZ-psycholoog was aanwezig met zijn gemachtigde. De advocaat van klager heeft het college een bericht gestuurd dat hij niet aanwezig kon zijn.
Klager heeft ook een klacht ingediend tegen de psychiater die betrokken was bij het onderzoek en de rapportage over klager. Die zaak is bekend onder zaaknummer Z2022/2231. De zaken zijn gelijktijdig behandeld op zitting. In die zaak is uitspraak gedaan op dezelfde dag.
3. UITLEG VAN DE BESLISSING
3.1 Welke normen gelden bij de beoordeling?
Het college moet de vraag beantwoorden of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend
die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame beroepsuitoefening’.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen
(bijvoorbeeld richtlijnen en protocollen) en de stand van de wetenschap op het moment
van het handelen door de GZ-psycholoog. Verder geldt als norm dat zorgverleners alleen
tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn op hun eigen handelen.
Daarnaast zijn er eisen die volgens vaste jurisprudentie aan een rapportage worden
gesteld:
1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de GZ-psycholoog uit het oogpunt van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de GZ-psycholoog in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
3.2 De feiten
De rechtbank I heeft E gevraagd onderzoek te doen naar klager omdat hij werd verdacht van poging tot moord. De GZ-psycholoog is verbonden aan E.
Van 4 oktober 2018 tot en met 15 november 2018 verbleef klager voor dit onderzoek in E.
Onder andere de GZ-psycholoog, een psychiater en een milieuonderzoeker hebben samen onderzoek gedaan naar klager in die periode. Op 2 januari 2019 is de Pro Justitia rapportage van dat onderzoek uitgebracht.
De hele rapportage bevindt zich in de stukken, waarbij op verschillende plekken in het klaagschrift delen van de rapportage zitten.
3.3 De klacht en het verweer
Klager verwijt de GZ-psycholoog dat de rapportage niet goed is opgesteld. Klager vindt
dat de GZ-psycholoog zich niet aan de geldende gedragscodes heeft gehouden en niet
volgens de richtlijnen heeft gehandeld. Klager heeft daarbij, op de zitting, de volgende
punten naar voren gebracht:
1. De GZ-psycholoog schreef in de brief aan het gerechtshof G dat hij niet gebonden
is aan GGZ-richtlijnen. Dat klopt niet;
2. Klager heeft zeker geen twaalf uur met de GZ-psycholoog gesproken;
3. Klager heeft onvoldoende tijd en mogelijkheden gekregen om het rapport in te zien;
4. De PCL-R test is niet goed uitgevoerd. Klager is niet onderzocht voor deze test.
De personen die een PCL-R test uitvoeren moeten daar bevoegd voor zijn;
5. De milieu-onderzoeker heeft de referenten die zijn gesproken geen gespreksverslagen
gestuurd om na te kijken.
De GZ-psycholoog geeft aan dat de rapportage is opgesteld conform de NIFP-richtlijn ‘Ambulant forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht’. Naast de informatie uit de gesprekken met klager was er milieu-informatie, de collaterale informatie, eerdere rapportages en informatie van behandelaars. Al deze informatie is volgens de GZ-psycholoog zorgvuldig gewogen, zoals mag worden verwacht van NRGD-geregistreerde rapporteurs. De GZ-psycholoog is van mening dat de rapportage voldoet aan alle criteria waaraan een rapportage volgens vaste jurisprudentie moeten voldoen.
3.4 De overwegingen van het college
Het college oordeelt dat de GZ-psycholoog volgens de geldende richtlijnen heeft gewerkt
en zorgvuldig heeft gehandeld. De rapportage van de GZ-psycholoog voldoet aan de gestelde
eisen.
Het college gaat hieronder eerst in op de punten die klager ter zitting heeft benoemd.
Daarna legt het college uit waarom de rapportage aan de eisen voldoet.
3.4.1 Richtlijnen (punt 1 en 5)
Klager verwijt de GZ-psycholoog dat de milieu-onderzoeker de gespreksverslagen niet
aan de referenten heeft gestuurd om deze te controleren. De referenten hebben gesproken
met de milieu-onderzoeker en niet met de GZ-psycholoog. De GZ-psycholoog is niet verantwoordelijk
voor het ter controle sturen van gespreksverslagen door iemand anders. De GZ-psycholoog
mag ervan uitgaan dat de milieu-onderzoeker werkt zoals in E is afgesproken en heeft
ter zitting ook verteld dat de milieu-onderzoeker werkt volgens het beleid van E.
De GZ-psycholoog was deel van een onderzoeksteam met onder meer een psychiater, een
milieuonderzoeker en een groepsleider. Klager heeft zijn medewerking aan het onderzoek
voor een groot deel geweigerd, hij was een zogenoemde weigerende observandus. In E-beleid
staat dat er bij een weigerende observandus voor de individuele onderzoekers een inspanningsverplichting
geldt om het onderzoek vorm te geven. Klager moest daarbij minimaal één keer per week
bezocht worden. Dat is ook gebeurd tijdens de onderzoeksperiode van zes weken. Klager
spreekt dit tegen maar uit de rapportage blijkt dat hij minimaal één keer per week
is bezocht door de GZ-psycholoog.
Dat de GZ-psycholoog in een brief aan het gerechtshof schrijft dat de GGZ-richtlijnen
niet van toepassing zijn maakt nog niet dat hij zich niet aan de specifieke richtlijnen
heeft gehouden die voor hem gelden bij dit specifieke onderzoek in E. De GZ-psycholoog
heeft in zijn verweer aangegeven te hebben gewerkt volgens de NIFP-richtlijn ‘Ambulant
forensisch psychologisch onderzoek en rapportage in het strafrecht’. Het NIFP is het
Nederlands Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie. De genoemde richtlijn
is in grote lijnen ook van toepassing op het klinisch forensisch psychologisch onderzoek.
De GZ-psycholoog is ook een NRGD-geregistreerde rapporteur (Nederlands register gerechtelijk
deskundigen). Het college is van oordeel dat niet gebleken is dat de GZ-psycholoog
zich niet of onvoldoende aan de geldende richtlijnen van het NIFP en het NRGD heeft
gehouden.
3.4.2 Duur van het onderzoek en gespreksmomenten (punt 2)
De GZ-psycholoog heeft klager op verschillende momenten gesproken. Op pagina 14 van het rapport vertelt de GZ-psycholoog hoe het eerste gesprek is gegaan. In de derde week dat klager in E was bezochten de GZ-psycholoog en de psychiater klager samen. In de vierde week hebben de psychiater en de GZ-psycholoog een deel van het onderzoek aan klager voorgelegd. Klager heeft een stukje daarvan gelezen en in het rapport staat dat klager daarna een monoloog van een uur hield. De GZ-psycholoog bezocht klager in week 5 twee keer. De GZ-psycholoog schrijft op pagina 16 van zijn rapport dat hij klager ongeveer drie uur heeft gesproken. Het klopt dus dat klager de GZ-psycholoog geen twaalf uur heeft gesproken, maar dat hoeft ook niet. Het college is van oordeel dat het aannemelijk is dat de GZ-psycholoog in de drie uur dat hij klager heeft gesproken voldoende informatie heeft kunnen krijgen en ook heeft gekregen. Naast de informatie uit de gesprekken had de GZ-psycholoog nog meer informatie die hij mocht en kon gebruiken voor zijn onderzoek.
3.4.3 Inzagerecht (punt 3)
Het college volgt klager niet in zijn stelling dat hij onvoldoende inzage heeft gehad
in de rapportage. Het college is wel verbaasd dat de GZ-psycholoog de vragen daarover
van het college ter zitting niet kon beantwoorden. De GZ-psycholoog kon ter zitting
niet vertellen welke (deel)rapportages klager wanneer ter inzage zijn gegeven terwijl
uit het klaagschrift blijkt dat dit één van de kernklachten van klager is.
Het college leidt uit de rapportage af dat in week 4 een deel van de rapportage aan
hem ter inzage is gegeven (pagina 14). Op pagina 16 schrijft de GZ-psycholoog dat
het conceptrapport op 14 november 2018 ter inzage is aangeboden. Klager wilde ook
inzage in het eindrapport en daarvoor is een afspraak gemaakt op 28 december 2018.
Op pagina 7 staat dat klager de dag van de afspraak voor afstand van het vervoer naar
E heeft getekend. E heeft daaruit geconcludeerd dat klager geen gebruik heeft willen
maken van het inzagerecht.
De GZ-psycholoog heeft, samen met de psychiater en de milieuonderzoeker, op 8 juli 2019 een brief gestuurd naar het gerechtshof G. Daarin worden vragen beantwoord die de advocaat van klager aan de milieuonderzoeker had gesteld. In die brief (Bijlage 1, bij het stuk van klager van 28 april 2020) staat dat klager in de week van 3 november 2018 hoofdstukken 6, 8 en 9, zijn uitgereikt. De hoofdstukken 3, 4 en 5 zijn op 13 en 14 november 2018 aan klager ter inzage gegeven. In dezelfde brief staat ook dat klager voor afstand van vervoer naar E heeft getekend waardoor de afspraak om de eindrapportage te bespreken niet door is gegaan. Het college gaat uit van de informatie uit het rapport en de brief omdat die precies hetzelfde is. Klager heeft dus op drie verschillende momenten delen van de rapportage en later ook de eindrapportage mogen inzien. Daarmee heeft klager naar het oordeel van het college voldoende inzagemogelijkheden gekregen in de rapportage.
3.4.4 PCL-R test (punt 4)
Klager geeft aan dat hij niet geïnterviewd is voor deze test. Hij is, zo stelt hij,
geen psychopaat en de uitslagen van de PCL-R test zijn onjuist.
Het college volgt klager hier niet in. Een PCL-R test mag uitgevoerd worden zonder
iemand zelf te interviewen. De GZ-psycholoog heeft klager ongeveer drie uur zelf gesproken,
had informatie van de psychiater en de milieu-onderzoeker en andere gegevens uit het
dossier. Die staan vermeld op pagina 4 van de rapportage. Daarmee had de GZ-psycholoog
voldoende informatie om de PCL-R uit te voeren en de scores op te nemen in de rapportage.
Dat de milieu-onderzoeker geen BIG-registratie heeft maakt niet dat de GZ-psycholoog
van die informatie geen gebruik mag maken. Dat de GZ-psycholoog niet bevoegd is om
een PCL-R test te doen is niet gebleken en niet aannemelijk geworden.
3.4.5. Eisen aan de rapportage
De GZ-psycholoog heeft in hoofdstuk 4 uitgebreid beschreven hoe het contact met klager is gegaan. De omstandigheden, bijvoorbeeld dat klager niet wilde meewerken, zijn ook beschreven. De bevindingen zijn onderbouwd in onder meer hoofdstuk 6 en 7 beschreven.
In het begin van het rapport wordt uitleg gegeven over de onderzoeksopzet bij een
weigerende observandus. De opbouw van het rapport is logisch en er staan geen tegenstrijdigheden
in. De bronnen staan vermeld op pagina 4. De GZ-psycholoog is betrokken bij de hoofdstukken
3, 4, 6 en 7. Sommige van deze hoofdstukken heeft de GZ-psycholoog samen met de psychiater
geschreven. Dat hij daarbij buiten zijn vakgebied van GZ-psycholoog onderzoek heeft
gedaan blijkt niet. Het onderzoek is vakkundig en zorgvuldig uitgevoerd.
De conclusie van het rapport, waar klager het niet mee eens is, wordt terughoudend
getoetst. Het college is van oordeel dat de GZ-psycholoog na de gesprekken met klager
en de verdere informatie in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat sprake
is van ernstige persoonlijkheidsstoornis en dat hij een terbeschikkingstelling (TBS)
met bevel tot verpleging van overheidswege kon adviseren.
De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van de GZ-psycholoog gaat niet zo ver dat hij ook voor de hoofdstukken waarbij hij niet betrokken is geweest, zoals hoofdstuk 8, tuchtrechtelijk verantwoordelijk is. Dat de GZ-psycholoog niet bij hoofdstuk 8 betrokken is blijkt uit de ondertekening door de GZ-psycholoog aan het einde van hoofdstuk 7.
3.4.6 Conclusie
De klacht is ongegrond.
4. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door W.P. Claus, voorzitter, R. van der Ree en L.P.T. Raijmakers, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring
kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.