ECLI:NL:TGZRZWO:2022:122 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3486

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:122
Datum uitspraak: 30-09-2022
Datum publicatie: 03-10-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3486
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psycholoog. Klager verblijft op een behandelafdeling in een tbs-kliniek. Beklaagde is als regiebehandelaar (bij de kliniek aangeduid als: behandelcoördinator) betrokken bij de behandeling van klager. Klager klaagt onder meer over de afdeling waar hij verblijft, de gestelde diagnose, zijn therapie, het gebrek aan een (passend) behandeldoel en de medicatie. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 30 september 2022 naar aanleiding van de op 21 september 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
 

A , verblijvende in de B te C,

k l a g e r

-tegen-

F , GZ-psycholoog, (destijds) werkzaam te C,

gemachtigde: mr. S. Dik, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,
 

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift met bijlagen;
  • de aanvullingen op het klaagschrift met bijlagen, binnengekomen op respectievelijk

7 december 2021, 8 december 2021 en 12 januari 2022;

  • het verweerschrift met bijlagen;
  • de brief van klager met bijlagen, binnengekomen op 2 maart 2022;
  • het proces-verbaal van het op 12 april 2022 gehouden mondeling vooronderzoek;
  • de tijdens het mondeling vooronderzoek overgelegde beslissing van het Centraal Tuchtcollege (CTG) van 8 april 2022 (C2021/1135);
  • de brief van klager met bijlagen, binnengekomen op 4 mei 2022;
  • de reactie van klager op het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek, binnengekomen op 16 mei 2022.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Aan klager is in 2017 de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging opgelegd. In het kader van deze tbs-oplegging verblijft klager sinds 11 december 2018 in de B. Daar is hij vanaf 20 december 2019 geplaatst op behandelafdeling ‘E’.  Vanaf dat moment is beklaagde als regiebehandelaar (bij de kliniek aangeduid als: behandelcoördinator) betrokken bij de behandeling van klager.

3.     HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat klager:

2. ten onrechte op de afdeling ‘E’ verblijft;

3. ten onrechte dubbel begeleid verlof heeft;

5. geen passende diagnose heeft;

8. geen passende therapie heeft;

12. geen, althans geen passend, behandeldoel heeft;

17. onjuiste medicatie krijgt;

23. ten onrechte geen second opinion krijgt;

30. wordt gediscrimineerd;

1. ten onrechte wordt gestoord tijdens bezoek;

10. geen passende vergoeding krijgt voor zijn voeding.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde stelt zich ten aanzien van de klachtonderdelen f en j op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat beklaagde ten aanzien van de gemaakte verwijten niet de verantwoordelijke is. Voor het overige stelt beklaagde zich op het standpunt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.

5.     DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Algemeen

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Ten aanzien van klachtonderdeel a 

5.2

Klager verwijt beklaagde dat hij ten onrechte op afdeling ‘E’ verblijft.

Volgens beklaagde is de plaatsing van klager op de behandelafdeling geen individuele beslissing van beklaagde geweest, maar een beslissing die in het multidisciplinair samengestelde team is genomen. Beklaagde is hierbij in zijn hoedanigheid van behandelcoördinator betrokken geweest en staat als regiebehandelaar volledig achter deze beslissing. De afdeling ‘E’ is optimaal ingericht op de problematiek van psychotische kwetsbaarheid waarvan bij klager sprake is.

Het college kan deze uitleg van beklaagde volgen. In de stukken ziet het college geen aanknopingspunten voor het oordeel dat klager gezien zijn problematiek op de verkeerde afdeling zit. De kliniek heeft klagers plaatsing bovendien nog in 2021 opnieuw beoordeeld.

Dat betekent dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3

Deze klacht gaat over het dubbel begeleid verlof. Klager meent dat hij recht heeft op enkel begeleid verlof.

Zoals beklaagde in zijn verweer heeft toegelicht, bestaat er geen wettelijk recht op verlof. Verlof is een resocialisatie-instrument en wordt op aanvraag van (de directeur van) de kliniek verleend door middel van een machtiging van de Minister. Deze aanvraag wordt voorbereid door het behandelteam en vervolgens achtereenvolgens beoordeeld door een interne en externe toetsingscommissie, waarna de Minister al dan niet een machtiging afgeeft.

In dit geval heeft het behandelteam, waar beklaagde onderdeel van uitmaakt, de optie van enkel begeleid verlof voorgelegd aan de interne toetsingscommissie. Deze vond de stap naar enkel begeleid verlof onverantwoord omdat er geen overeenstemming was over de risicofactoren en klager zich bovendien in het verleden herhaaldelijk aan het toezicht heeft onttrokken. Beklaagde heeft een en ander ook met klager besproken op

6 augustus 2021, zoals blijkt uit de verslaglegging die als productie 2 bij het verweerschrift is gevoegd.

Naar het oordeel van het college is sprake van een zorgvuldige afweging ten aanzien van het verlof. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door beklaagde is in zoverre dan ook niet gebleken.

Dat betekent dat ook klachtonderdeel b ongegrond is.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.4

Volgens klager is de bij hem gestelde diagnose van waanstoornis niet passend.

Deze diagnose is gesteld door het G na uitgebreid onderzoek. In principe mag beklaagde van deze diagnosestelling uitgaan. Niet gebleken is dat sprake was van een ondeugdelijk onderbouwde rapportage of een diagnose die niet is gebaseerd op de juiste onderzoeken. Evenmin kan uit het dossier worden afgeleid dat beklaagde op basis van later naar voren gekomen aanwijzingen c.q. omstandigheden de eerder gestelde diagnose opnieuw had moeten onderzoeken. Beklaagde mag de behandeling van klager dan ook hierop baseren. 

Ook klachtonderdeel c is ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

5.5

Klager verwijt beklaagde dat hij geen passende therapie heeft.

Dit verwijt heeft klager ook in de eerdere procedure (die onherroepelijk is geworden met eerdergenoemde beslissing van het CTG van 8 april 2022) aan beklaagde gemaakt. Omdat de klacht nu echter – anders dan in de eerdere procedure – expliciet lijkt te gaan over de vaktherapie emotieregulatie/dramatherapie, die van 7 juli 2021 tot 23 augustus 2021 is gegeven, zal het college dit klachtonderdeel wel inhoudelijk beoordelen.

Uit de “Eindevaluatie behandelmodule Vaktherapie Emotieregulatie”, die klager als bijlage bij zijn klaagschrift heeft gevoegd, blijkt dat de therapie is stopgezet omdat klager geen ziektebesef toont en niet snapt dat het doel emotieregulatie bij hem past. Door de behandelaar is geadviseerd om dezelfde doelen en module door te zetten in een andere vorm van therapie, die minder met verbeelding werkt.

Het college leidt hieruit en uit de toelichting van beklaagde in het verweerschrift af dat door beklaagde en het behandelteam telkens wordt gezocht naar een vorm van therapie die past bij klagers problematiek, ondanks klagers gebrek aan ziektebesef en -inzicht. Dat therapeutische interventies tot nu toe geen effect blijken te hebben, betekent niet dat door beklaagde op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld.

Daarom is ook klachtonderdeel d ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e

5.6

Klager meent dat hij geen, althans geen passend, behandeldoel heeft. Het college volgt klager hierin niet.

In het behandelplan van 25 juni 2021, dat als productie 3 bij het verweerschrift is gevoegd, zijn door beklaagde diverse behandeldoelen vastgelegd. Met beklaagde is het college van oordeel dat de gestelde doelen gangbaar en concreet zijn en passend bij c.q. afgestemd op het ziektebeeld van klager.

Ook klachtonderdeel e is ongegrond.

Ten aanzien van de klachtonderdelen f en j

5.7

Dit betreft de medicatie van klager en de vergoeding voor voeding.

Zoals beklaagde in zijn verweer heeft toegelicht, is hij niet degene die ten aanzien hiervan verantwoordelijk is; hij heeft als behandelcoördinator geen bevoegdheid om medicatie voor te schrijven en hij gaat niet over de vergoeding voor voeding.

Over deze zaken kan dan ook niet tegen beklaagde worden geklaagd, zodat klager in deze klachtonderdelen niet-ontvankelijk is.

Ten aanzien van klachtonderdeel g

5.8

Klager verwijt beklaagde dat hij ten onrechte geen second opinion krijgt.

Zoals beklaagde heeft toegelicht, zijn bij klager in de loop der jaren meerdere onderzoeken uitgevoerd door van elkaar onafhankelijke deskundigen, voor het laatst in januari 2019. Deze onderzoeken beschrijven allemaal eenzelfde beeld bij klager en de diagnostiek komt in de kern overeen. Er is dan ook sprake van een langdurig patroon. Voor het behandelteam is er geen reden om te twijfelen aan de eerdere onderzoeken.

Volgens beklaagde is klager vooral bezig met het ter discussie stellen van de behandelnoodzaak, onder andere door de diagnostiek te betwisten, en helpt het klager niet om hierin mee te gaan. Klager belemmert hiermee juist de voortgang van het traject.

Het college begrijpt de door beklaagde gegeven uitleg. Ook hier is het college niet gebleken van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

Ten aanzien van klachtonderdeel h

5.9

Klager verwijt beklaagde dat hij wordt gediscrimineerd.

Volgens klager wordt hij gediscrimineerd in verband met zijn “absurde diagnose”, de verkeerde medicatie en vanwege kleurverschil. Ook heeft hij benoemd dat hij wordt behandeld als een minderjarig kind.

Voor zover klager bedoelt dat de diagnose op zichzelf discriminerend is, overweegt het college dat over die diagnose hiervoor, bij de bespreking van klachtonderdeel c, al is geoordeeld. Daarnaast kan het college op grond van het dossier op geen enkele manier vaststellen dat beklaagde zich discriminerend richting klager heeft gedragen.

Klachtonderdeel h is daarom ook ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel i

5.10

Tot slot verwijt klager beklaagde dat hij wordt gestoord tijdens bezoek. Volgens klager is hij op 29 augustus 2021 tijdens bezoek van zijn familie gestoord door een medewerkster en was dit in opdracht van onder andere beklaagde.

Over dit concrete bezoek ziet het college geen vermelding in het dossier. Het college kan dan ook niet vaststellen hoe dit bezoek feitelijk gegaan is en wat beklaagdes eventuele rol daarin is geweest.

Wel heeft beklaagde in zijn algemeenheid over bezoeken toegelicht dat het beleid met betrekking tot het observeren van patiënten tijdens bezoek sinds enige tijd is aangescherpt en dat niet valt uit te sluiten dat klager dit heeft gemerkt.

Het college kan op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van beklaagde vaststellen. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Conclusie

5.11

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart klager ten aanzien van de klachtonderdelen f en j kennelijk niet-ontvankelijk;
  • verklaart de klachtonderdelen a, b, c, d, e, g, h en i kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, S.L.M. Jorna en N.J. Kroon, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.                                                                                      

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.