ECLI:NL:TGZRZWO:2022:121 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3608

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:121
Datum uitspraak: 30-09-2022
Datum publicatie: 03-10-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3608
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een huisarts, inhoudende dat de huisarts onjuiste informatie heeft verstrekt aan de Raad voor de kinderbescherming, de richtlijnen van de KNMG heeft overschreden, klaagster onheus heeft bejegend en geen afschrift van het medisch dossier aan klaagster heeft doen toekomen. Het college oordeelt dat van ongeoorloofde feitelijke kwalificaties of ongeoorloofde uitspraken geen sprake is. Ook is er naar het oordeel van het college geen sprake van een schending van de KNMG-richtlijnen en kan het college niet beoordelen of de huisarts klaagster onheus heeft bejegend. De huisarts heeft met betrekking tot klachtonderdeel 4 adequaat gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 30 september 2022 naar aanleiding van de op 31 oktober 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door D. Benamari, verbonden aan stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het aanvullend verweerschrift;

- de aanvullende bewijsstukken, zijdens klaagster;

- het proces-verbaal van het op 24 juni 2022 gehouden gehoor in het kader van het  

   vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 9 september 2022, waar partijen zijn verschenen. Klaagster werd vergezeld door haar partner en beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is de moeder van D (hierna: de dochter) en gescheiden van de vader. De dochter stond sinds haar geboorte ingeschreven in de huisartsenpraktijk van beklaagde.

In verband met een conflictueuze relatie tussen de ouders heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) een raadsonderzoek gestart betreffende de gezag- en omgangsregeling tussen de ouders en de dochter, alsmede om de hoofdverblijfplaats van de dochter te bepalen. De Raad heeft contact gezocht met beklaagde om als informant in het raadsonderzoek op te treden.

Op 12 mei 2020 heeft er een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen beklaagde en de Raad. Aan de hand van het medisch dossier van de dochter heeft beklaagde telefonisch de vragen naar de dochter beantwoord. De informatie, zoals verstrekt door beklaagde, is opgenomen in het definitieve raadsonderzoek. Het raadsonderzoek geeft met betrekking tot de klacht van klaagster het volgende weer:

“[…]

Wat zijn de zorgen over [naam dochter] en haar opvoedingsomgeving?

Mevrouw C vertelt dat [naam dochter] last heeft van eczeem. Ook is er sprake geweest van een schimmelinfectie aan de schaamlippen. Moeder maakte zich hier veel zorgen over. Mevrouw C vertelt dat er sprake was van roodheid. Dit wordt wel vaker gezien bij kinderen van deze leeftijd en is door mevrouw C niet als bovengemiddeld opvallend beoordeeld.

Mevrouw C vertelt dat haar waarneemster na nieuwe zorg vanuit moeder toch besloten heeft een verwijzing af te geven voor de plaspoli van het ziekenhuis. Moeder gaf aan dat [naam dochter] vaak last heeft van natte onderbroeken. Vader was het niet eens met deze verwijzing, hij herkende de zorg van moeder niet. Mevrouw C heeft contact opgenomen met de kinderarts en gevraagd wat te doen. De kinderarts gaf aan dat een onderzoek op de plaspoli geen kwaad kan; een onderzoek kan uitsluitsel geven over wat er wel of niet aan de orde is. Zo heeft mevrouw C dit ook besproken met vader, waarna vader alsnog heeft ingestemd met de verwijzing.

Mevrouw C vertelt dat dit een patroon is dat zij bij herhaling heeft gezien in het contact tussen ouders. Moeder maakt zich zorgen over de gezondheid of het gedrag van [naam dochter] en zoekt daarvoor contact met de huisarts. Vader herkent de zorgen die moeder heeft niet. Vader wordt in zekere zin echter gedwongen om mee te bewegen, omdat “uitsluiten” vaak de enige mogelijkheid is om aan te tonen dat iets niet aan de orde is. Dit veroorzaakt op momenten moedeloosheid bij vader.

Mevrouw C merkt op dat moeder de oorzaak van de problemen in de gezondheid of het gedrag van [naam dochter] zoekt in [naam dochter] zelf. Zo heeft moeder bijvoorbeeld lange tijd gedacht dar er sprake was van een auditieve verwerkingsstoornis. Ook wilde moeder dat er gespecialiseerde GGZ zou worden ingezet om onderzoek te doen naar het gedrag van [naam dochter]. Vader wijt bestaande problemen aan de moeizaam verlopende communicatie tussen ouders.

Mevrouw C heeft de indruk dat de moeizame communicatie tussen ouders leidt tot problemen in het gedrag van [naam dochter]. Ze vertelt dat [naam dochter] duidelijke grenzen nodig heeft. Ook geeft mevrouw C aan dat de omgeving de belangrijkste invloedfactor is, waar naar moet worden gekeken alvorens er bijvoorbeeld inzet van de gespecialiseerde GGZ wordt ingezet.

Mevrouw C vertelt dat het voorkomt dat moeder zorgen over [naam dochter] wil bespreken zonder dat [naam dochter] aanwezig is, bijvoorbeeld aan de hand van een foto. Mevrouw C heeft aangegeven dat ze [naam dochter] moet zien om juiste conclusies te kunnen trekken.

Mevrouw C vertelt dat moeder haar regelmatig vraagt om stukken op te nemen in het dossier van [naam dochter]. Dit zijn bijvoorbeeld WhatsApp-gesprekken tussen ouders, maar ook door buren ondertekende papieren over de wijze waarop de overdracht van [naam dochter] van de ene naar de andere ouder verloopt. Moeder is van mening dat vader veel niet goed doet.

Mevrouw C heeft echter de indruk dat vader op het gebied van de gezondheid van [naam dochter] goede inschattingen maakt. Ook schat zij in dat vader hulpverlening voor [naam dochter] niet zal weigeren op een moment dat het daadwerkelijk noodzakelijk is deze in te zetten.”

Op 8 november 2020 heeft klaagster per e-mail vragen gesteld aan beklaagde over de informatie die zij aan de Raad had verstrekt. Naar aanleiding van deze e-mail is er op

24 november 2020 een gesprek geweest tussen partijen.

Op 30 maart 2021 heeft klaagster nogmaals per e-mail haar vragen voorgelegd aan beklaagde, nu zij van mening was dat haar vragen onvoldoende feitelijk waren beantwoord tijdens het gesprek van 24 november 2020. Beklaagde heeft op 6 mei 2021 op de e-mail van klaagster gereageerd.

Op 16 februari 2022 heeft klaagster verzocht het dossier van de dochter over te dragen aan de nieuwe huisarts. Tevens heeft klaagster via deze e-mail het volgende verzoek neergelegd bij beklaagde:

“[..]

Graag ontvang ik afschrift van het complete dossier, zoals dat aan de nieuwe huisarts zal worden verstrekt, alsmede alle loggegevens van het dossier en bevestiging van verstrekking van het dossier aan voornoemde huisarts.”

Op 28 februari 2022 heeft klaagster nogmaals verzocht om een afschrift van het dossier van de dochter. Beklaagde heeft op 3 maart 2022 gereageerd op dit verzoek. Abusievelijk is door de assistent van beklaagde gebruik gemaakt van een verkeerd e-mailadres van klaagster [e-mailadres klaagster, RTG].

Op 19 april 2022 heeft beklaagde, nadat zij middels onderhavige tuchtklacht op de hoogte was geraakt van het feit dat door de assistent een verkeerd e-mailadres was gebruikt, alsnog gereageerd op het verzoek van klaagster en melding gemaakt van het datalek.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven – dat zij:

3. onjuiste informatie heeft verstrekt aan de Raad voor de Kinderbescherming;

4. de richtlijnen van de KNMG zou hebben overschreden wegens het schenden van het beroepsgeheim door de privacy van klaagster niet te respecteren;

6. klaagster onheus heeft bejegend;

9. geen reactie aan klaagster heeft gegeven op haar verzoek het dossier van de dochter naar de nieuwe huisarts te sturen. Beklaagde heeft ook geen afschrift van het medisch dossier of de loggegevens aan klaagster doen toekomen en ook geen bevestiging van het voorgaande verzonden.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij de Raad voor de Kinderbescherming mondeling heeft geïnformeerd. De Raad heeft haar informatie op schrift gesteld, waarna beklaagde de tekst heeft geaccordeerd. Beklaagde geeft aan lering te hebben getrokken uit haar handelen en dat het in het kader van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, inhoudende als informant op te treden in het raadsonderzoek, beter was geweest de informatie schriftelijk aan voornoemde instantie te verschaffen en klaagster hierover vooraf in te lichten. Beklaagde stelt voorts met betrekking tot klachtonderdelen 2 en 3 gehandeld te hebben conform de KNMG-richtlijn Omgaan met medische gegevens, dat de KNMG-meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld niet van toepassing was en dat van onheuse bejegening geen sprake is geweest.

Ten aanzien van klachtonderdeel 4 voert beklaagde aan, dat zij na ontvangst van het (overdrachts)verzoek en de ondertekende toestemmingsverklaring van klaagster het medisch dossier heeft overgedragen aan de opvolgend huisarts. Per abuis is de e-mail, waarin beklaagde uitlegt dat het niet langer mogelijk is een afschrift van de gegevens aan klaagster te doen toekomen, verzonden naar een incorrect e-mailadres van klaagster. Beklaagde heeft – na de abusievelijk verzonden e-mail – op 19 april 2022 alsnog een reactie gegeven op het verzoek van klaagster.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college ziet aanleiding klachtonderdelen 1 en 2 gezamenlijk te bespreken. Het college merkt op dat beklaagde als informant is opgetreden in een onderzoek van de Raad naar de gezag- en omgangsregeling van de ouders betreffende hun dochter. De informatie van beklaagde is door de Raad in eigen bewoordingen als samenvatting opgenomen in de definitieve rapportage, welke door beklaagde is geaccordeerd. Het college volgt het verwijt van klaagster - inhoudende dat beklaagde onjuiste informatie heeft verstrekt - niet. Naar het oordeel van het college brengt het feit dat bepaalde passages in de ogen van klaagster wellicht beter verwoord hadden kunnen worden niet met zich mee dat er sprake is van een tuchtrechtelijk verwijt. Het college oordeelt dat van ongeoorloofde feitelijke kwalificaties of ongeoorloofde uitlatingen van beklaagde geen sprake is. Het medisch dossier en hetgeen ter zitting is besproken geven hier ook geen blijk van. De gebruikte bewoordingen zijn voldoende feitelijk en niet suggestief.

Voorts stelt het college vast dat klaagster toestemming heeft gegeven aan beklaagde om als informant in het onderzoek van de Raad op te treden. Dat klaagster - zoals zij ter zitting aangaf - bij het geven van toestemming heeft kunnen aannemen dat de Raad voor de Kinderbescherming haar uitsluitend zou bevragen over de medische conditie van de dochter, acht het college niet aannemelijk. Klaagster was op de hoogte van het doel van de betrokkenheid van de Raad, te weten het opstellen van een advies over gezag en omgang. Dat de informatie dus ook over andere dan strikt medische zaken zou gaan, zoals bijvoorbeeld over de omgang van de ouders met de (medische situatie van de) dochter, lag dus in de lijn der verwachting. Nu op voorhand aan het toestemmingsvereiste is voldaan en het college van oordeel is dat geen sprake is van ongeoorloofde feitelijke kwalificaties, doet zich geen schending van de KNMG-richtlijnen voor. Op grond van het voorgaande zijn klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond.

5.3

Het college overweegt met betrekking tot klachtonderdelen 3 en 4 als volgt. Klaagster heeft het verwijt, inhoudende dat beklaagde haar onheus heeft bejegend, niet feitelijk onderbouwd en tevens wordt dit door beklaagde betwist. Ter zitting heeft klaagster het klachtonderdeel ook niet nader uiteen gezet. Het college kan, nu het geen getuige is geweest van de communicatie tussen partijen en aan het woord van klager en  beklaagde evenveel geloof wordt gehecht, de feiten niet vaststellen. Of beklaagde op dit aspect klachtwaardig heeft gehandeld valt voor het college derhalve niet te beoordelen. Het klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel 4 volgt het college - met inachtneming van het medisch dossier - het verweer van beklaagde. Daarbij neemt het college in aanmerking dat beklaagde, op het moment dat zij via deze tuchtklacht op de hoogte raakte van de abusievelijk verzonden e-mail, adequaat heeft gereageerd. Beklaagde heeft het datalek gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens en heeft klaagster hiervan op de hoogte gebracht. Het college is van oordeel dat het voorgaande geen tuchtrechtelijk verwijt met zich meebrengt.

Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat klachtonderdeel 4 ongegrond is.  

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht ongegrond.
 
Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist, M.D. Klein Leugemors, A.H.M. van den Nieuwenhof en J. Gietema, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.