ECLI:NL:TGZRZWO:2022:115 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/0050

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:115
Datum uitspraak: 22-08-2022
Datum publicatie: 25-08-2022
Zaaknummer(s): Z2021/0050
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen GZ-psycholoog kennelijk ongegrond. Klager kwam in aanmerking voor resocialisatie, maar is na signalen die op mogelijke risico’s duidden, weer teruggeplaatst van de resocialisatie afdeling naar de behandelafdeling. Het college kan zich voorstellen dat dit voor klager teleurstellend is geweest. Daar staat tegenover dat het de taak van een behandelaar - zoals beklaagde – is om gebleken risico’s die in de weg staan aan resocialisatie bespreekbaar te maken, om cliënten inzicht daarin te bieden en om deze handvatten te geven om met risico’s om te gaan.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 22 augustus 2022 naar aanleiding van de op 18 februari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
 

A , thans verblijvende in B,

k l a g e r

-tegen-

C , GZ-psycholoog, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde: mr. M. van Eerden, verbonden aan de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift;

- de aanvulling op het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- het medisch dossier;

- het proces-verbaal van vooronderzoek, gehouden op 3 maart 2022.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde is als gz-psycholoog werkzaam in FPC  F te D. In de periode van augustus 2019 tot februari 2020 zag zij klager wekelijks in het kader van incidentenanalyses en het actualiseren van de delictscenario-procedure. Van juni 2020 tot medio oktober 2020 had zij met klager wekelijkse gesprekken in het kader van terugvalpreventie en ondersteuning. Van eind oktober tot begin januari 2021 werden de wekelijkse gesprekken gecontinueerd, toen gericht op ondersteuning na terugplaatsing in de kliniek.

Klager verbleef tot 26 januari 2020 op een intramurale behandelafdeling van de F.

Op 26 januari 2020 startte klager zijn verblijf op de resocialisatie-afdeling. Eind september 2020 kreeg klager een conflict met zijn werkbegeleidster. Op 5 oktober 2020 zei klager tijdens een behandelplanbespreking dat hij weinig controle ervoer over zijn handelen en niet goed wist wat hij zou doen als hij de werkbegeleidster zou tegen komen. Op 13 oktober 2020 werd besloten klager terug te plaatsen naar de behandelafdeling.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde dat zij haar rol als gz-psycholoog heeft verwaarloosd. Klager is in zijn ogen ten onrechte teruggeplaatst van de resocialisatie afdeling naar de behandelafdeling. Dat was volgens hem niet nodig geweest. Klager wilde vertellen wat hem bezig hield, maar beklaagde zei iedere keer dat klager haar in een hoek duwde waar zij niet heen wilde. Maar ook klager voelde zich in een hoek geduwd. Beklaagde was de enige met wie klager op dat moment nog sprak en met wie hij zijn angsten kon bespreken om zijn spanningen te laten afvloeien. Hij ervoer veel onduidelijkheid en zag daardoor alles erg donker in. Klager had van beklaagde een andere professionele houding verwacht.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij met haar handelen binnen een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Klager was teruggeplaatst naar de kliniek en ervoer dat als onrecht. Hij toonde zich externaliserend en zocht naar bevestiging van zijn disfunctionele gedachten. Dit zorgde voor meer spanning en verharding hetgeen zich liet zien in niet-helpende gedachten en gedrag. Beklaagde vond de gesprekken op deze manier ook niet helpend. Elke poging van beklaagde om klager te laten kijken hoe hij zichzelf staande kon houden, en welk gedrag constructiever zou zijn voor hemzelf en zijn behandeling, strandde. Voortkomend uit zijn persoonlijkheidsproblematiek vatte klager dit aldus op dat hij niet gehoord werd. Hij werd daardoor boos. Klager liet zich niet begrenzen en leefde zijn spanningen uit op beklaagde. Beklaagde twijfelde of zij het contact moest stopzetten, maar anderzijds wilde ze betrokken blijven en hem niet afwijzen. Beklaagde heeft de casus ook met collega’s besproken. Uiteindelijk heeft klager zelf de samenwerking met beklaagde beëindigd. 

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college acht de klacht ongegrond. Klager kwam in aanmerking voor resocialisatie, maar is na signalen die op mogelijke risico’s duidden, weer teruggeplaatst van de resocialisatie afdeling naar de behandelafdeling. Het college kan zich voorstellen dat dit voor klager teleurstellend is geweest. Daar staat tegenover dat het de taak van een behandelaar - zoals beklaagde – is om gebleken risico’s die in de weg staan aan resocialisatie bespreekbaar te maken, om cliënten inzicht daarin te bieden en om deze handvatten te geven om met risico’s om te gaan. Uit het handelen van beklaagde kan het college niet anders dan afleiden dan dat zij dit heeft geprobeerd. Ondanks klagers boosheid en verwijten heeft zij de gesprekken voortgezet om hem een gesprekspartner te blijven bieden. Dat klager het gevoel had geen baat te hebben bij de gesprekken met beklaagde en daarin teleurgesteld was, maakt nog niet dat beklaagde onprofessioneel of verwijtbaar heeft gehandeld.  

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, en G.G.A. Schuitemaker en S.M. Pol, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van P. van der Stroom, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
 

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
 

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.