ECLI:NL:TGZRZWO:2022:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3668

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:103
Datum uitspraak: 15-07-2022
Datum publicatie: 18-07-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3668
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts. Klaagster heeft door de aangeklaagde tandarts een paar facings laten zetten waar klaagster ontevreden over was. Zij vond de kleur niet mooi. De facings zijn vervangen waarbij de geprepareerde tanden niet goed schoongemaakt zijn en er geen nieuwe afdrukken zijn gemaakt. De nieuwe facings pasten daardoor niet naadloos, met als gevolg dat er op de behandelde elementen nog een streep tand zichtbaar was met cementresten erop. Ook had klaagsters pijnklachten als gevolg van de niet juist geplaatste facings. Klaagster heeft zich bij een nieuwe tandartsenpraktijk laten inschrijven waar een en ander is hersteld. Klaagster verwijt de tandarts dat hij de facings niet goed heeft geplaatst. Dat verwijt verklaart het college gegrond. De overige verwijten, onder andere dat het behandeldossier onvolledig zou zijn en valse aantekeningen zou bevatten en dat de assistente van de praktijk zich negatief zou hebben uitgelaten over de nieuwe tandartsenpraktijk, zijn ongegrond. De tandarts krijgt voor het gegronde deel van de klacht een waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 15 juli 2022 naar aanleiding van de op 6 december 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , tandarts, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. H.J.E. van der Spoel, advocaat bij Nysingh Advocaten,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- usb-stick met beeldvormend materiaal van klaagster;

- aanvullende stukken van beklaagde.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de aan hen geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 3 juni 2022, waar de partijen zijn verschenen. Klaagster werd bijgestaan door haar echtgenoot en beklaagde door zijn advocaat.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde heeft een tandartspraktijk in B. Klaagster is van 17 mei 2016 tot

2 november 2020 patiënt van beklaagde geweest. Klaagster was ontevreden over een composietvulling die door haar vorige tandarts was aangebracht op element 22. Beklaagde besprak met haar de mogelijkheid om facings te plaatsen op onder andere element 22.

Op 26 juni 2020 heeft de preventieassistente een digitale afdruk gemaakt voor de facings en heeft klaagster aan de hand van een kleurenstaal gekozen voor de kleur B3 cervicaal met overloop naar B2 incisaal. Op 8 juli 2020 heeft beklaagde de facings geplaatst op elementen 11, 12, 21 en 22. Omdat klaagster ontevreden was over de kleur van de facings heeft beklaagde op 24 juli 2020 een nieuwe serie facings geplaatst. Klaagster had nu gekozen voor de kleur B2 cervicaal met overloop naar B1 incisaal.

Op 11 augustus 2020 belde klaagster naar de praktijk, omdat zij vermoedde dat er cementresten waren achtergebleven op de facings. Op 14 augustus 2020 beoordeelde beklaagde de facings bij klaagster in de praktijk. Volgens beklaagde waren er geen cementresten aanwezig. Wel heeft beklaagde de occlusie nog wat ingeslepen.

Op 1 september 2020 wendde klaagster zich weer tot praktijk. Ze had pijnklachten aan element 22. De preventieassistente door wie klaagster gezien werd, constateerde dat klaagsters tandvlees geïrriteerd was en verwijderde nog een restant cement van de achterzijde van element 22.

Klaagster gaf op 1 september 2020 ook aan niet tevreden te zijn over de facing op element 22, omdat er nog een onbedekt randje van de tand zichtbaar was. Beklaagde bood op 30 oktober 2020 aan zelf een nieuwe facing te maken die dan beter zou aansluiten op de tand. Klaagster wilde hier geen gebruik meer van maken, omdat zij vond dat de vertrouwensrelatie inmiddels verstoord was. Klaagster heeft zich op

2 november uitgeschreven uit de praktijk van beklaagde.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster heeft zich, nadat zij zich uitschreef uit de praktijk van beklaagde, ingeschreven bij een andere tandartsenpraktijk. Daar bleek uit licht- en röntgenfoto’s dat er nog veel cementresten aanwezig waren. De cementresten veroorzaakten tandvleesontstekingen en dus ook klachten. De cementresten zijn daar alsnog verwijderd. De opvolgend tandarts concludeerde dat de facings op elementen 12 en 22 niet goed geplaatst waren. De facings op de elementen zijn vervangen door kronen. Na het verwijderen van alle cementresten en het vervangen van de verkeerd geplaatste facings zijn de klachten bij klaagster verdwenen en was zij tevreden over het resultaat.

Klaagster verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat hij:

3. onvoldoende competent is voor het uitvoeren van een behandeling die bestaat uit het plaatsen van bruggen en kronen, in het bijzonder facings. Met name is beklaagde niet in staat om voldoende kritisch te zijn op zijn werk, waardoor hij zijn fouten ook niet goed kan herstellen;

4. onjuiste en zelfs valse aantekeningen heeft gemaakt in klaagsters dossier. Klaagster kan zich niet voorstellen dat beklaagde niet heeft gezien dat er cementresten aanwezig waren. Toch noteerde hij op 14 augustus 2020 in het dossier: “zaten geen lijmresten meer”;

6. gedurende de behandelrelatie veel te weinig aantekeningen en notities over de behandelingen bij klaagster heeft genoteerd in het dossier;

9. in ieder geval tot aan de indiening van het onderhavige klaagschrift nog steeds geen techniekbon heeft afgegeven aan klaagster. Daardoor weet klaagster nog steeds niet welk materiaal er is gebruikt, wat de batchnummers zijn, wie de facings vervaardigd heeft en tegen welke prijs;

13. het toestond dat zijn echtgenote – die ook in de praktijk werkzaam is – een zeer negatief en onjuist beeld heeft geschetst van de nieuwe tandartsenpraktijk waar klaagster is ingeschreven. Dit deed de echtgenote van beklaagde nadat zij vernam dat klaagster zich daar zou gaan inschrijven;

18. geen enkele verantwoordelijkheid neemt in het verhelpen van de schade en het oplossen van de problemen die het gevolg zijn van zijn handelen.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde heeft de hem gemaakte verwijten gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig wordt het standpunt van beklaagde hieronder, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen, nader uiteengezet.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er in algemene zin op dat het er bij het beoordelen van een tuchtklacht niet om gaat of het handelen waarop de klacht betrekking heeft beter had gekund. Het gaat om het beantwoorden van de vraag of de aangeklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment in de betreffende beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard.

5.2 Eerste klachtonderdeel

Het college gaat ervan uit dat klaagster met dit eerste – wat algemeen geformuleerde – klachtonderdeel bedoelt dat beklaagde in haar situatie niet heeft laten zien dat hij voldoende competent is om facings te plaatsen. Het gaat dan niet zozeer om het plaatsen van de eerste serie facings op 8 juli 2020, maar om het plaatsen van de tweede serie facings op 24 juli 2020. Tijdens deze procedure zijn door klaagster foto’s overgelegd, gemaakt door de opvolgend tandarts, die zijn gemaakt nadat beklaagde de tweede serie facings had geplaatst en voordat de opvolgend tandarts een en ander heeft hersteld. Beklaagde heeft ter zitting twijfels geuit ten aanzien van het moment waarop de foto’s zijn gemaakt; het zouden volgens hem foto’s kunnen zijn van na de behandeling door de opvolgend tandarts. Het college neemt echter op basis van een beschouwing van de foto’s, in vergelijking met andere foto’s en stukken uit het dossier, aan dat de door klaagster overgelegde foto’s de door beklaagde op 24 juli 2020 geplaatste facings in beeld brengen.

Op de betreffende foto’s van de opvolgend tandarts is duidelijk te zien dat bij de behandelde elementen onder de facings nog een onbedekte strook geprepareerde tand zichtbaar is met ook mogelijk achtergebleven cementresten erop. Hieruit kan worden afgeleid dat de facings niet goed pasten en de behandelde tanden niet goed zijn vrijgemaakt van cementresten en/of oude facingresten. Deze handelwijze voldoet niet aan wat van een redelijk bekwaam handelend tandarts verwacht mocht worden. Beklaagde heeft erkend dat hij tussen het plaatsen van de eerste en de tweede serie facings geen nieuwe afdrukken heeft gemaakt. Volgens hem was dat niet nodig, omdat er maar weinig tijd tussen het plaatsen van de eerste en de tweede serie facings zat. Beklaagde heeft ter zitting gezegd dat hij de eerste serie facings heeft verwijderd voorafgaand aan het plaatsen van de tweede serie. Beklaagde heeft geen rekening gehouden met het feit dat er bij het verwijderen van een facing vaak wat restmateriaal van de oude facing en mogelijk ook cement op de geprepareerde tand achterblijft. Dat maakt dat de ‘oude’ afdruk niet meer voldoet om de nieuwe facing naadloos op de tand te laten aansluiten. Daarnaast is het ook aannemelijk dat het tandvlees door de eerdere behandeling de betreffende tanden mogelijk minder goed bedekt. Een en ander maakt dat beklaagde een nieuwe afdruk had moeten maken voor het vervaardigen en plaatsen van de tweede serie facings. Het feit dat hij dit niet heeft gedaan, kan hem tuchtrechtelijk worden verweten. Het eerste klachtonderdeel is gegrond.

5.3 Tweede en derde klachtonderdeel

Het tweede en derde klachtonderdeel zien op het behandeldossier en kunnen gezamenlijk worden behandeld. Volgens klaagster bevat het dossier enerzijds ‘valse’ aantekeningen en anderzijds te weinig aantekeningen. Voor het verwijt dat er ‘valse’ aantekeningen zijn gemaakt, dient vast te staan dat de betreffende aantekeningen opzettelijk onjuist zijn. Dit wordt betwist door beklaagde en kan evenmin op andere wijze worden vastgesteld door het college. Dit verwijt is dus ongegrond. Wat betreft de onvolledigheid van het dossier merkt het college op dat de verslaglegging in het dossier inderdaad summier is. Het dossier bevat echter naar het oordeel van het college niet dermate weinig aantekeningen dat er sprake is een tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortschieten. Het voorgaande betekent dat het tweede en derde klachtonderdeel beide ongegrond zijn.

5.4 Vierde klachtonderdeel

Beklaagde heeft tijdens de procedure de gevraagde techniekbon alsnog verstrekt. Hoewel het beter was geweest deze te verstrekken zodra er voor het eerst om gevraagd werd, voert het te ver om beklaagde hiervan een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Het vierde klachtonderdeel is ook ongegrond.

5.5 Vijfde klachtonderdeel

Het vijfde klachtonderdeel heeft betrekking op de negatieve wijze waarop de echtgenote van beklaagde zich tegen klaagster zou hebben uitgelaten over de opvolgend tandarts. Het college kan niet vaststellen wat er precies is gezegd, nu de lezingen hierover verschillen. Hierdoor kan het college ook niet vaststellen of er sprake is van uitlatingen die beklaagde dienen te worden aangerekend, noch dat deze vervolgens tot een tuchtrechtelijk verwijt zouden moeten leiden. Dit maakt dat ook het vijfde klachtonderdeel ongegrond is.

5.6 Zesde klachtonderdeel

Ten slotte het zesde klachtonderdeel: beklaagde zou onvoldoende verantwoordelijkheid nemen voor het verhelpen van schade en het oplossen van problemen. Ter zitting is dit klachtonderdeel onderbouwd met de stelling dat beklaagde, nadat hij was aangesproken op de problemen die er waren met de tweede facings, er snel voor koos om het contact verder via zijn aansprakelijkheidsverzekering te laten verlopen.

Het college ziet in deze onderbouwing geen aanknopingspunt voor een tuchtrechtelijk verwijt. Het staat beklaagde vrij om op het moment waarop hij dat zelf verstandig vindt zijn aansprakelijkheidsverzekeraar in te schakelen. Dit betekent dat ook het laatste klachtonderdeel ongegrond is.

5.6 Maatregel

Uit het voorgaande blijkt dat alleen het eerste klachtonderdeel gegrond is, de rest is ongegrond. De vraag ligt voor welke maatregel passend is. Het college is van oordeel dat volstaan kan worden met een waarschuwing als zakelijke terechtwijzing. Met deze maatregel wil het college tot uitdrukking brengen dat beklaagde onjuist handelde bij het plaatsen van de nieuwe facings, zonder de ernst van het tuchtrechtelijke verwijt extra te benadrukken.

6. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart het eerste klachtonderdeel gegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond,
  • legt aan beklaagde een waarschuwing op.

Aldus gegeven door W.P. Claus, voorzitter, M. Mostert, lid-jurist, J.W. Prakken en J. Dam en P. de Haan, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.