ECLI:NL:TGZRZWO:2022:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3677

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:100
Datum uitspraak: 15-07-2022
Datum publicatie: 18-07-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3677
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klager is de vader van de, ten tijde van de indiening van de klacht, 17-jarige zoon.  Klager heeft aangegeven dat de zoon niet op de hoogte was van de inhoud van de klacht, dat hij de inhoud van de klacht niet heeft gelezen en erg beïnvloedbaar is. Eveneens is de zoon niet ter zitting verschenen. Uit artikel 7:447 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat de minderjarige patiënt die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, zelf bevoegd is een klacht in te dienen. Hiermee is de bevoegdheid van de wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige om als zodanig te klagen, vervallen. Nu eveneens niet is gebleken dat klager als gemachtigde van de zoon is opgetreden, omdat de zoon niet op de hoogte was van de inhoud van de klacht en het college bovendien niet is gebleken dat de zoon zelf klachten had over het optreden van beklaagde kan klager niet als rechtstreeks belanghebbende, noch als gemachtigde van de zoon  worden beschouwd. Op grond hiervan verklaart het college klager niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 15 juli 2022 naar aanleiding van de op 9 december 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. C.J. van den Ham, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlage;

- verklaring van E, de zoon van klager, d.d. 29 december 2021 dat hij toestemming geeft om de klacht die door klager is ingediend te onderzoeken door ons college;

- het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 14 juni 2022 waar klager en beklaagde, de laatste bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

2.1

Klager is de vader van E, geboren op 20 januari 2004. E woont bij zijn moeder, de ex-partner van klager. E is gediagnostiseerd met PDD-NOS.

2.2

Beklaagde is sinds 2018 als huisarts werkzaam bij huisartsenpraktijk F in D. E en zijn moeder staan sinds 2013 bij deze praktijk ingeschreven.

2.3

Op 21 juni 2021 is de moeder van E op het spreekuur bij beklaagde geweest. E was bij dit consult niet aanwezig. De moeder van E heeft tijdens dit consult aangegeven dat E met zijn vader op vakantie naar G zou gaan. Hiervoor was destijds een PCR-test noodzakelijk. Bij een PCR-test wordt materiaal uit de keel en neusholte afgenomen. De moeder van E heeft beklaagde verzocht om een verklaring op te stellen waaruit blijkt dat bij E alleen materiaal uit de keel afgenomen kon worden. De moeder van E baseerde haar verzoek op medische en psychische gronden. Beklaagde heeft daarop op 5 juli 2021 een Engelstalige verklaring geschreven waaruit blijkt dat bij een coronatest alleen materiaal uit de keel van E kan worden gehaald.

2.4

Klager was het niet eens met het feit dat beklaagde voornoemde verklaring had geschreven en heeft aan beklaagde per e-mail (onder andere) verzocht een consult te plannen met als doel het medisch dossier van E aan hem te geven. De assistente van beklaagde heeft aangegeven dat een consult alleen kon met toestemming van E.

2.5

Op 5 augustus 2021 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden op de praktijk van beklaagde. E was bij dit gesprek niet aanwezig.

2.6

Op 15 september 2021 heeft beklaagde per e-mail van klager een door E getekende machtiging ontvangen waaruit kon worden afgeleid dat E klager toestemming geeft zijn medisch dossier op te vragen. Op 20 september 2021 heeft de assistente van beklaagde het medisch dossier van E vanaf 2013 (het moment van inschrijving bij de praktijk) aan klager toegestuurd. Omdat klager hierop aangaf het gehele medische dossier van E te willen hebben, heeft de assistente deze informatie (van voor 2013) op 27 september 2021 aan klager verstuurd. Na deze datum is er geen contact meer geweest tussen partijen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat zij:

3. inschikkelijk is met betrekking tot de verzoeken van de moeder van E, die symptomen van Munchhausen by Proxy heeft, zonder dat ze E zelf ziet;

4. een verklaring afgeeft, waarin staat dat E alleen maar een PCR-test via de mond mag, zonder overleg met E en zonder hem te hebben gezien.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan.

4.1

Beklaagde kent E als een introverte jongeman die het tijdens consulten moeilijk vindt om in eigen woorden aan te geven wat zijn zorgvraag is. Ook kan hij lichamelijk onderzoek door beklaagde als belastend ervaren. Er is geen enkele aanleiding voor beklaagde om aan de goede verstandhouding tussen E en zijn moeder te twijfelen. Beklaagde handelt altijd in het belang van E en schikt zich niet naar de wensen van zijn moeder.

4.2

Omdat E bekend is met PDD-NOS, allergieën, prikkelbare luchtwegen en astma kon beklaagde het verzoek van moeder goed begrijpen. Beklaagde achtte de verklaring in het belang van E en ging ervan uit dat hij het eens was met het verzoek op grond van de wijze waarop consulten met E in het algemeen verliepen. Het ging slechts om een korte en algemene verklaring en het ging niet om een verrichting van een medische behandeling. Achteraf realiseert beklaagde zich dat het in het kader van patiëntenrechten de voorkeur had gehad nog bij E te verifiëren of hij het eens was met het verzoek om de verklaring. E heeft achteraf bij beklaagde niet aangegeven dat hij niet akkoord was met deze verklaring. Ook is niet gebleken dat hij of een derde nadeel heeft gehad van deze verklaring.

4.3

Voor wat betreft het afgeven van het medisch dossier aan klager is beklaagde van mening dat zij hierin juist heeft gehandeld. Klager was voor beklaagde een vreemde en het was niet duidelijk hoe de verhouding lag tussen E en klager. Er was geen sprake van een situatie waarbij beklaagde kon uitgaan van een veronderstelde toestemming van E. Beklaagde wenst tenslotte te benadrukken dat het volledige medische dossier van E aan klager is overgelegd na de toestemming van E. Er zijn geen aanpassingen gedaan in het medisch dossier.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Ontvankelijkheid

5.2

Allereerst dient het college te beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht. Beoordeeld dient te worden of klager rechtstreeks belanghebbende is in de zin van artikel 65 lid 1 sub a en b Wet BIG. Dit artikel bepaalt:

“Een zaak wordt in eerste aanleg bij het bevoegde regionale tuchtcollege aanhangig gemaakt door een schriftelijke klacht van:

5. Een rechtstreeks belanghebbende;

6. Degene die aan degene over wie wordt geklaagd, een opdracht heeft verstrekt;”

Ten tijde van het indienen van de klacht was E 17 jaar oud. Het college verwijst in dit kader naar de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag van 1 oktober 2013 (ECLI:NL:TGZCTG:2013:114):

“4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop. In artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG is vastgelegd dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Bij rechtstreeks belanghebbende dient uiteraard in de eerste plaats te worden gedacht aan de patiënt van een aan tuchtrechtspraak onderworpen beroepsbeoefenaar. Hierbij moet worden opgemerkt dat indien de patiënt een ander heeft gemachtigd om namens hem een klacht in te dienen, de patiënt zelf als de klager geldt.

Ook anderen dan de patiënt kunnen als rechtstreeks belanghebbenden worden aangemerkt, maar daarbij geldt steeds als uitgangspunt dat de patiënt die daartoe behoorlijk in staat is, zelf degene is die beslist over het al of niet indienen van een klacht met betrekking tot zijn behandeling. Is of was de patiënt daartoe zelf behoorlijk in staat en is aannemelijk dat de patiënt niet zelf wil of zou hebben willen klagen over zijn behandeling, dan ontbreekt in beginsel voldoende belang voor die anderen bij een klacht over de behandeling van de patiënt met als gevolg dat zij niet rechtstreeks belanghebbende in de zin van de wet zijn.

4.4 Tot die anderen behoren in de eerste plaats de naaste betrekkingen van de patiënt, waaronder zijn te verstaan zijn naaste bloed- en aanverwanten, zoals zijn ouders, kinderen en echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel. Hierbij moet in het bijzonder worden gedacht aan de situatie dat de patiënt zelf niet (meer) in staat is een klacht in te dienen, hetzij vanwege zijn overlijden, hetzij omdat hij niet (meer) in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen op dit punt behoorlijk waar te nemen, bijvoorbeeld als gevolg van zijn ziekte. De naaste betrekkingen van de patiënt kunnen in beginsel slechts met instemming van de patiënt over diens behandeling klagen en van die instemming zal moeten blijken, tenzij aannemelijk is dat de patiënt niet (meer) in staat is behoorlijk te beslissen over het al of niet geven van die instemming. In geval de patiënt is overleden zal de instemming van de patiënt met de klacht van een van zijn nabestaanden in de regel kunnen worden verondersteld, tenzij aannemelijk is dat de patiënt bij leven niet met de klacht zou hebben ingestemd.

4.5 Daarnaast zijn als rechtstreeks belanghebbenden aan te merken de wettelijke vertegenwoordigers van de patiënt, zoals de ouders of voogd van een minderjarige patiënt, of, bij een meerderjarige patiënt, zijn curator in geval van curatele of zijn mentor in geval van mentorschap. Deze wettelijke vertegenwoordigers kunnen slechts in hun hoedanigheid een klacht indienen. Uit artikel 7:447 lid 3 Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat de minderjarige patiënt die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, zelf bevoegd is een klacht in te dienen, zodat daarmee de bevoegdheid van de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige om als zodanig te klagen, is vervallen. Tot aan het bereiken van die leeftijd wordt hij vanwege zijn jeugdige leeftijd in beginsel geacht niet in staat te zijn tot een behoorlijke waarneming van zijn belangen op dit punt en zijn daarom in beginsel alleen zijn wettelijke vertegenwoordigers daartoe bevoegd zonder dat van de instemming van de patiënt behoeft te blijken.

Een wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige patiënt die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt of een wettelijk vertegenwoordiger van een meerderjarige patiënt, zoals de eerdergenoemde curator of mentor, die met betrekking tot diens behandeling een klacht indient zonder dat blijkt van instemming van de patiënt met de klacht, zal aannemelijk moeten maken dat de patiënt niet in staat is om ten aanzien van het al of niet indienen van een klacht behoorlijk zijn belangen waar te nemen. In het geval van curatele of mentorschap zal daarbij van belang zijn op welke grond(en) de curatele is uitgesproken respectievelijk het mentorschap is ingesteld.

4.6. In het licht van de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval is het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat klager niet als rechtstreeks belanghebbende beschouwd kan worden. Hierbij neemt het Centraal Tuchtcollege in aanmerking dat de zoon van klager ten tijde van het aangaan van de behandelingsovereenkomst de leeftijd van 16 jaren al had bereikt en dat tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep klager heeft bevestigd dat zijn zoon de gestelde diagnose niet bestrijdt of bezwaarlijk vindt. Hij deelt dus niet het standpunt dat aan de klacht van zijn vader ten grondslag ligt. Dat de zoon, desalniettemin niet tot een behoorlijke waarneming van zijn belangen in staat zou zijn, is gesteld noch gebleken.”

5.3

Niet gesteld of gebleken is dat E niet tot een behoorlijke waarneming van zijn belangen in staat was of is. Klager heeft een verklaring in het geding gebracht waarin staat dat E toestemming geeft om de klacht door ons college te onderzoeken. Door deze verklaring in het geding te brengen, stelt klager zich juist op het standpunt dat E tot die waarneming in staat is. E is inmiddels 18 jaar. Niet gesteld of gebleken is dat hij onder curatele is gesteld of dat voor hem een mentor is benoemd. Ook hieruit leidt het college af dat E ook na het bereiken van zijn achttiende verjaardag tot die waarneming in staat is.

5.4

Uit het klaagschrift blijkt dat E niet op de hoogte was van de indiening van de klacht door klager. Klager vermeldt immers in het klaagschrift:

“Mijn zoon en zijn moeder weten niet dat ik deze klacht indien naar zijn huisarts.”

Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager desgevraagd verklaard dat E de inhoud van het klaagschrift niet heeft gelezen. E is niet op de zitting verschenen, omdat klager hem hiermee niet wilde belasten. Klager heeft verklaard dat E zeer beïnvloedbaar is.

5.5

Het college komt tot het oordeel dat klager niet-ontvankelijk is in zijn klacht.  

Toen klager de klacht indiende was E 17 jaar oud en was hij niet op de hoogte van de klacht. Uit artikel 7:447 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat de minderjarige patiënt die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, zelf bevoegd is een klacht in te dienen, zodat de bevoegdheid van de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige om als zodanig te klagen, is vervallen. Klager had dan ook geen zelfstandig klachtrecht.

Niet gebleken is dat klager als gemachtigde van E is opgetreden. In dat geval had E de inhoud van de klacht moeten kennen en klager als gemachtigde moeten aanwijzen. Klager had in dat geval namens E de klacht moeten indienen. E was dan de klager geweest.

Het is het college niet gebleken dat E klachten heeft over het optreden van beklaagde. Beklaagde heeft geen klachten van E ontvangen.

Klager kan daarom op grond van het bovenstaande niet als rechtstreeks belanghebbende, noch als gemachtigde van E worden beschouwd.     

6. DE BESLISSING

Het college verklaart klager niet-ontvankelijk.

Aldus gegeven door A.H. Margadant, voorzitter, J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, lid-jurist, A.D.J. van Empel en C.B.M. Dechesne en G.S.H. Vegt, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. de Groot, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

  secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

6. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
 

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.