ECLI:NL:TGZRZWO:2022:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3148

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2022:1
Datum uitspraak: 07-01-2022
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): Z2021/3148
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts over onder meer tekortschietende paradontale behandeling en vervalsing van het patiëntendossier door achteraf aantekeningen toe te voegen. Tevens klacht dat klager zonder geldige reden uit de praktijk is uitgeschreven. Het college overweegt dat uit het dossier blijkt dat beklaagde oog heeft gehad voor tandvleesproblematiek. Het college acht het hoogste ongelukkig dat beklaagde achteraf aantekeningen aan het dossier heeft toegevoegd, maar gaat uit van onhandigheid, niet van boos opzet. Op basis van het dossier is aannemelijk dat klager zelf de behandelrelatie heeft beëindigd naar aanleiding van een hoogopgelopen geschil over de betalingstermijn van een rekening. Klachten ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 januari 2022 naar aanleiding van de op 25 mei 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , tandarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. H.J.E. van der Spoel, te Zwolle,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het aanvullend stuk van klager, gedateerd 8 november 2021;

- het aanvullend stuk van klager, gedateerd 11 november 2021;

- het aanvullend stuk van beklaagde, gedateerd 15 november 2021.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 26 november 2021, waar partijen zijn verschenen, beklaagde vergezeld van zijn gemachtigde.

De klacht is behandeld tezamen met een andere, met de klacht samenhangende zaak zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Die zaak is bekend onder dossiernummer Z2021-3149.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Voor zover hierna uit stukken wordt geciteerd, gebeurt dat zonder correctie van eventuele typefouten.

2.1     Klager is op 30 maart 2017 als patiënt bij de praktijk van beklaagde ingeschreven. Zijn eerste consult betrof een periodieke controle op 7 april 2017. In de uitnodigingsbrief d.d. 30 maart 2017 staat vermeld dat tijdens dit consult wordt uitgevoerd/gedeclareerd:

kennismaking – doornemen medische vragenlijst – periodieke controle - eventueel röntgenonderzoek - score van het tandvlees.” De aantekening over dit consult luidt: “DPSI score 3+ Mondhygiene besproken, meneer geeft aan dit niet nodig te vinden”.

Deze aantekening is op 4 mei 2021 door beklaagde aan het dossier toegevoegd. DPSI is de afkorting van Dutch Periodontal Screening Index, waarmee de conditie van het tandvlees wordt gemeten.

2.2     In de periode van 30 mei 2017 tot en met 23 juni 2020 is klager meermalen voor periodieke controles en (eenvoudige) gebitsreiniging bij beklaagde op consult geweest. De preventie-assistente heeft de gebitsreinigingen uitgevoerd. Op 1 maart 2019 is de conditie van het tandvlees gemeten waarbij de DPSI-score 3+ was, wat betekent dat er sprake is van een pocket van 4 tot 5 mm en opgetrokken tandvlees, hetgeen duidt op parodontitis. Bij het consult van 27 mei 2020 is door beklaagde op later datum aan het dossier toegevoegd dat de DPSI-score 3+ was.

2.3     Op 3 juli 2020 belt klager met de praktijk in verband met de ontvangst van een betalingsherinnering voor de factuur voor het consult van 23 juni 2020. Volgens het dossier heeft de praktijkmanager (tevens de echtgenote van beklaagde) klager toen uitgelegd dat er voor facturen een betalingstermijn van acht dagen geldt. Over dit gesprek staat voorts aangetekend:

“… Meneer is erg bepalend en dominant, accepteert niet de regels van de praktijk en wil met zijn dominerende houding standpunt innemen welke in strijd zijn met de regels. Meneer wil graag dat wij hem uitschrijven en verzoekt ons het dossier op te sturen. Meneer verteld dat dit op schrift moet.

2.4     Beklaagde heeft het dossier van klager op 17 september 2020 naar het archief verplaatst. Klager is daarna niet meer bij beklaagde op consult geweest.

2.5     Bij brief van 4 maart 2021 schrijft beklaagde aan de echtgenote van klager dat zij bij de praktijk wordt uitgeschreven “…vanwege wangedrag en persoonlijke aanvallen die van agressieve aard zijn, welke wij niet kunnen accepteren. Dit is helaas niet de eerste keer.” Deze brief bevat tevens een voorgedrukt verzoek voor de echtgenote van klager om een afschrift van haar dossier, zodat zij die kan overdragen aan haar nieuwe tandarts. Als reden van uitschrijving wordt genoemd: “Wangedrag en persoonlijke aanval, met name partner van mevrouw. Mevrouw lijkt ook dit niet te kunnen sturen. Partner is enkele maande geleden ook bij ons uitgeschreven vanwege agressief en ontoelaatbaar gedrag”. Tevens staat vermeld: “Het is voor u niet meer mogelijk om in de praktijk te worden behandeld. Voor pijnklachten en ongemakken mag u zich wenden tot de dienstdoende tandarts op F”.

2.6     Bij brief van 7 april 2021 verzoekt klager aan beklaagde de eventueel in het patiëntenbestand aanwezige röntgenfoto’s (digitaal of via een CD) door te sturen aan zijn nieuwe tandarts. Bij een tweede brief op die dag bevestigt klager de ontvangst van een kopie van zijn medische dossier en verzoekt hij beklaagde alle voor zijn behandeling eventueel relevante aantekeningen die er nog zouden zijn, alsnog aan hem toe te sturen.

2.7     Op 12 april 2021 staat in het dossier van klager aangetekend:

Zie dossier van partner, meneer is erg agressief . Tandarts heeft besloten vanwege ernstige dreigingen patiënt niet meer te behandelen. Nieuwe tandarts mailt met verzoek, echter is AVG dat patient dit zelf moet doen. Wij sturen patient zelf een verzoek uitschrijving toe en wachten af of meneer dit op eigen verzoek heeft gedaan. Is dit het geval dan zal aan patient zelf het dossier worden toegezonden en niet naar de heer E.”

Beklaagde heeft daarop aan klager de ontvangst van diens verzoek om uitschrijving en overdracht van het medisch dossier bevestigd. Hierbij is ook een passage ter invulling opgenomen met een standaardverzoek voor een afschrift van het dossier, zodat klager deze aan zijn nieuwe tandarts kan overdragen. 

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven –:

  1. dat hij is tekortgeschoten in diagnostiek door onvoldoende onderzoek te doen aan het gebit en tandvlees. Er is geen DPSI gemeten. Als beklaagde röntgenonderzoek had verricht, zou klager nu geen ontstekingen aan de wortelpunten hebben en botverlies door tandvleesproblemen;
  2. dat indien hij wel onderzoek heeft gedaan, beklaagde zijn bevindingen niet in het dossier heeft genoteerd;
  3. dat hij is tekortgeschoten in preventieve behandelingen, zo heeft hij geen advies voor mondhygiëne gegeven;
  4. dat hij klager zonder geldige reden uit de praktijk heeft uitgeschreven en zelfs geen spoedbehandelingen meer bij hem wilde uitvoeren. Klager erkent dat hij scherpe opmerkingen kan maken, maar dat is niet hetzelfde als agressie/geweld. Bovendien heeft beklaagde klager niet (herhaaldelijk) gewaarschuwd en heeft hij klager geen redelijke termijn voor overschrijving naar een andere tandarts gegeven. Klager ontkent dat hij zelf heeft aangegeven zich uit de praktijk te willen uitschrijven; de praktijkmanager gaf klager te kennen dat hij niet meer welkom was in de praktijk;
  5. dat hij onwaarheden over agressie en geweld door klager in het dossier heeft opgenomen. De opmerkingen zijn stigmatiserend en lijken opzettelijk kwetsend;
  6. de preventie-assistente die klager op 23 juni 2020 heeft behandeld, stond op de website abusievelijk als mondhygiëniste vermeld; zij was nog niet afgestudeerd;
  7. tot slot verzoekt klager aan het college om melding te doen bij de officier van justitie wegens het vervalsen van het dossier. Beklaagde heeft achteraf informatie toegevoegd om zijn verweer in deze procedure beter te doen uitkomen.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven –  het volgende aan.

Klager is tussen 7 april 2017 tot en met 27 mei 2020 halfjaarlijks op controle geweest. Beklaagde heeft bijzonderheden genoteerd, ook wanneer er geen bijzonderheden waren. Verder heeft hij driemaal een DPSI-score (3+) gemeten, wat voldoende is om het parodontium afdoende te controleren. Beklaagde heeft die bevinding bij het consult op

7 april 2017 op diezelfde dag in zijn persoonlijke werkaantekening genoteerd en op 4 mei 2021 aan het dossier toegevoegd. Hij heeft het dossier, nadat klager het had opgevraagd, bestudeerd en constateerde toen dat hij deze aantekening per ongeluk niet in het dossier had overgenomen.

Er was geen aanleiding om röntgenfoto’s te maken: er waren geen bijzonderheden, klager had geen pijnklachten (en dus geen ontstoken wortelpunten) en beklaagde wilde rekening houden met de financiële situatie van klager. Onzeker is dat klager ontstoken wortelpunten heeft, dat er naast de al door beklaagde genoteerde parodontitis meer tandvleesproblemen zijn, dat daar een causaal verband tussen bestaat en dat die ontsteking is ontstaan doordat beklaagde geen röntgenfoto’s heeft gemaakt. Beklaagde heeft klager uitgelegd dat er sprake was van parodontitis en botverlies en hem bij herhaling gewezen op de noodzaak van gebitsreiniging door de mondhygiëniste. Mede gelet op zijn financiële situatie wilde klager geen paradontale zorg. Beklaagde heeft hem via de preventie-assistente voldoende preventieve zorg geboden.

Beklaagde verstrekt altijd een volledig afschrift van het medisch dossier en niet pas nadat een klacht tegen hem is ingediend. Duidelijk is dat de nieuwe tandarts van klager dat heeft verteld. Dit is onderwerp van zaak 2020/228 die aanhangig is bij het college en ten gevolge van een fout in het softwaresysteem.

Klager heeft zelf – uit boosheid om de regels omtrent betalingstermijnen – op 3 juli 2020 telefonisch aangegeven dat hij zich wilde uitschrijven en verzocht om een afschrift van zijn medisch dossier. Beklaagde heeft wel de behandelrelatie van de partner van klager eenzijdig beëindigd, maar bij deze klacht heeft klager geen persoonlijk belang. Met de brief aan de partner bedoelde beklaagde aan te geven dat hij klager en de partner graag zou behandelen ingeval zij zich tot de spoedlijn zouden wenden en hij de dienstdoende spoedtandarts zou zijn.

Met de korte aantekening van beklaagde in het dossier van klager over diens agressie op 12 april 2021 (en de uitgebreide aantekening daarover in het dossier van de partner van klager) is voldaan aan de dossierplicht, de aantekeningen zijn conform de waarheid en relevant voor een opvolgend tandarts. 

Beklaagde vraagt aandacht voor het volgende: tussen beklaagde en de nieuwe tandarts van klager – alsmede tussen beklaagde en de echtgenote van de nieuwe tandarts (die ook tandarts is) - bestaat al jaren een moeizame samenwerking, die zich uit in een grote hoeveelheid (tucht)klachten bij diverse instanties tegen beklaagde. Opvallend is dat alleen door die tandarts, diens echtgenote en (ex-) patiënten van hen klachten tegen beklaagde worden ingediend. Hoewel het tuchtcollege de nieuwe tandarts en diens echtgenote heeft opgeroepen terughoudend te zijn met het indienen van klachten tegen beklaagde, doen zij dit niet. Het lijkt erop dat zij zelfs hun patiënten aanzetten tot het indienen van klachten tegen beklaagde.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1  

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdelen 1., 2., 3. en 7.

5.2

Beklaagde heeft aangevoerd dat hij wel degelijk aandacht had voor de tandvleesproblematiek. Volgens beklaagde is dit een standaardonderdeel van de periodieke controle. Alleen heeft hij dit bij klager niet steeds volledig in het dossier aangetekend. Achteraf heeft hij het dossier aangevuld op basis van de gemaakte aantekeningen. Het college constateert dat uit het (niet-aangevulde) dossier zoals beklaagde dat aan klager heeft verstrekt, blijkt dat er in ieder geval op 1 maart 2019 een DPSI-meting is gedaan (score 3+). Tevens blijkt dat periodieke controles op 7 april 2017, 5 oktober 2017, 3 april 2018, 19 september 2018, 18 februari 2019, 3 september 2019 en 27 mei 2020 zijn uitgevoerd. Verder blijkt uit het dossier dat er gebitsreinigingen zijn verricht. Op basis van het dossier, zoals overgelegd door klager, kan het college niet vaststellen dat beklaagde te weinig oog heeft gehad voor de staat van het gebit en tandvlees dan wel ten onrechte heeft nagelaten röntgenfoto’s te maken op momenten waarop dat nodig zou zijn.

Tevens acht het college aannemelijk dat in de praktijk van beklaagde het meten van DPSI-scores gebruikelijk was en dat daarover met de patiënten werd gesproken. In de parallel dienende klacht van de partner van klager tegen beklaagde is namelijk gebleken dat ook de partner met tandvleesproblemen kampte. In dat dossier is daarvan regelmatig aantekening gemaakt. Voorts is door de praktijk van beklaagde een offerte gemaakt om de tandvlees-problemen te behandelen. Uit het dossier van de partner blijkt dat klager de praktijk op 15 januari 2020 heeft gebeld om aan te geven dat klager en zijn partner niet akkoord waren met de offerte ad euro 700,--. De conclusie van het college luidt dat beklaagde er beter aan had gedaan om meteen bij of na de behandelingen complete dossieraantekeningen te maken en niet pas naderhand bij het nogmaals doornemen van het medisch dossier. Dit geldt ook voor aantekeningen over de gestelde financiële beperkingen van klager voor zover die van invloed waren op zijn keuzes voor mondhygiëne. Thans kunnen deze financiële beperkingen slechts indirect blijken door het afwijzen van de offerte voor mondhygiëne van de partner, de aantekening in het dossier van klager van 15 juli 2020 dat er een beschikking van de rechtbank in het dossier is opgenomen inzake onderbewindstelling en het meningsverschil over de termijn van betaling van een nota, dat de aanleiding was voor de beëindiging van de relatie. Het college kan echter niet vaststellen dat de door beklaagde gegeven zorg over het geheel genomen onvoldoende was. Het college kan derhalve evenmin vaststellen dat de klachten die klager thans stelt te hebben, het gevolg zijn van tekortschietende zorg door beklaagde. Vast staat overigens dat klager vóór de beëindiging van de behandelrelatie tevreden was met de verleende zorg. Ook ter zitting heeft hij dat aangegeven. Omdat hij naar eigen zeggen bij zijn vorige tandarts wel werd behandeld door een mondhygiënist vanwege tandvleesproblemen, acht het college het niet aannemelijk dat klager zich niet van die problematiek bewust was.

5.3

Als gezegd, had beklaagde er beter aan gedaan om volledige dossieraantekeningen te maken. Omdat de verleende zorg op basis van het oorspronkelijke (aan klager overgelegde) dossier wel in voldoende mate te reconstrueren is, acht het college het handelen van beklaagde niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het later toevoegen van twee DPSI-metingen aan het dossier op basis van werkaantekeningen zonder dat uitdrukkelijk aan te geven, acht het college hoogst ongelukkig. Het college wil echter in dit geval aannemen dat sprake is van onhandigheid en niet van boos opzet, nu beklaagde aan klager eerder een niet-aangevulde versie had doen toekomen. Voorzienbaar was dat de verschillen tussen beide versies meteen zouden opvallen, hetgeen ook is gebeurd. Het college wijst beklaagde er echter wel met nadruk op dat deze handelwijze niet voor herhaling vatbaar is.

5.4

Het college oordeelt dat de klachtonderdelen 1., 2., en 3. ongegrond zijn. Klachtonderdeel 7. behoeft in deze uitspraak geen bespreking of beslissing, nu de Wet BIG hetgeen klager op dit punt aan het college verzoekt, niet als afdoeningsmodaliteit kent.

De klachtonderdelen 4. en 5.

5.5

Wat betreft de beëindiging van de zorgrelatie en de wijze waarop dit in het dossier werd genoteerd, oordeelt het college als volgt. Uit de dossieraantekening van 3 juli 2020 blijkt dat klager naar aanleiding van een hoogopgelopen geschil over de betalingstermijn van een rekening zelf heeft gezegd dat hij de relatie wilde beëindigen. Het college kan bij gebreke aan andere bewijsbronnen niet vaststellen dat de dossieraantekening d.d. 3 juli 2020 onjuist is. De aantekening dat klager “erg bepalend en dominant” is, is als zodanig niet onnodig stigmatiserend of kwetsend, zeker nu klager zelf aangeeft dat hij mensen altijd recht in hun gezicht vertelt wat hij van hen vindt en daarbij soms “scherpe en wat bijdehante” opmerkingen kan maken, maar daar niets kwaads mee bedoelt. Het college merkt op dat de impact van klagers woorden op anderen mogelijk anders is dan klager bedoelt, maar dat maakt de aantekening dat hij “bepalend en dominant” was nog niet onjuist of klachtwaardig. Hetzelfde geldt voor de aantekening d.d. 12 april 2021. Deze had feitelijk betrekking op een incident dat op 4 maart 2021 zou hebben plaatsgevonden rond een voor de partner te maken afspraak. Klager zou zich met het gesprek hebben bemoeid en de echtgenote van beklaagde een asociaal kutwijf hebben genoemd. Dat klager deze woorden heeft gebezigd, heeft hij niet met zoveel woorden ontkend. Het college kan dan ook niet aannemen dat het dossier op dit punt onjuist is of onnodig grievend. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

Klachtonderdeel 6.

5.6

Klager stelt zich op het standpunt dat D die bij hem op 23 juni 2020 mondhygiëne heeft gedaan, op de site van de praktijk vermeld stond als mondhygiëniste, terwijl zij dat op dat moment nog niet was. Beklaagde heeft aangevoerd dat de medewerkers slechts met hun voornaam op de site stonden. Klager is volgens beklaagde op 23 juni 2020 inderdaad door een D behandeld, die geen mondhygiëniste was. De D die op de website als zodanig was vermeld, zou dat wel zijn geweest. Het college overweegt dat klager niet stelt dat hij ten tijde van de behandeling in de veronderstelling verkeerde dat hij door een mondhygiëniste zou worden behandeld. Integendeel, klager heeft aangevoerd dat dat juist niet het geval was. Wat er van de vermeldingen op de website ook zij, klager is geen belanghebbende bij dit klachtonderdeel, nu de mogelijke verwarring die uit de site zou kunnen voortvloeien voor hem als patiënt niet aan de orde was. Hij is slechts voor gebitsreiniging op de praktijk geweest, niet voor een behandeling door een mondhygiëniste. Een zodanige behandeling is hem ook niet in rekening gebracht. In dit klachtonderdeel kan klager derhalve niet worden ontvangen.

Tot slot

5.7

Beklaagde heeft tijdens deze procedure veel aandacht besteed aan de aanhoudend moeizame relatie met een collega-tandarts, die achter de frequente klachten van overgestapte patiënten tegen beklaagde zou zitten. Beklaagde heeft zijn frustratie daarover geuit. Hij heeft een beroep gedaan op het college daaraan een einde te maken. Het college heeft kennisgenomen van hetgeen beklaagde over dit conflict naar voren heeft gebracht. Het college kan hierover in de context van deze tuchtzaak geen uitspraken doen. Het college verstaat dit onderdeel van het verweer aldus dat beklaagde hiermee zijn wanhoop wil uitdrukken, maar beschouwt dit niet als verzoek waarop het college in deze zaak dient te beslissen.

5.8

Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen ongegrond zijn. Beslist wordt derhalve als volgt.

6. DE BESLISSING

Het college:

         - verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 6;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, S. Boersma, lid-jurist, J.W. Prakken,
J. Dam en M.E. Geertman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van Y.M.C. Bouman, secretaris                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.