ECLI:NL:TGZRSGR:2022:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/3304

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2022:4
Datum uitspraak: 11-01-2022
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): D2021/3304
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. De inspectie verwijt de klinisch psycholoog dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het downloaden, bekijken en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. Klacht gegrond, berisping. Uitgebreide motivatie opgelegde maatregel.

Datum uitspraak: 11 januari 2022

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD ,

gevestigd in Utrecht,

klaagster, hierna: de inspectie,

vertegenwoordigd door: H.L.G. Scheijven, senior inspecteur, en mr. M.E. Oosting, advocaat/senior juridisch adviseur, 

tegen:

A , klinisch psycholoog,

destijds werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mevrouw mr. D. Zwartjens, werkzaam te Utrecht.

NaN. Het verloop van de procedure

NaN. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 29 juli 2021;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • de brief van beklaagde met bijlagen, ontvangen op 16 november 2021.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

NaN. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 30 november 2021. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De inspectie en beklaagde hebben pleitnotities overgelegd. Namens beklaagde was voorafgaand aan de zitting verzocht om vertrouwelijke behandeling. Ter zitting is dat verzoek ingetrokken omdat er geen publiek was verschenen.

NaN. In deze zaak staat het handelen van beklaagde in zijn hoedanigheid van klinisch psycholoog ter beoordeling. De klacht van de inspectie tegen beklaagde is ook gericht tegen het handelen van beklaagde in zijn hoedanigheid van psychotherapeut. Die zaak is bekend onder dossiernummer D2021/3317. Deze klachten zijn gezamenlijk behandeld, zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

NaN. De feiten

NaN. Beklaagde was sinds juni 2006 als basispsycholoog werkzaam bij GGZ zorgaanbieder C (hierna de zorgaanbieder). Hij werkte daar - na tot klinisch psycholoog (geregistreerd vanaf 2018) en psychotherapeut (geregistreerd vanaf 2018) te zijn opgeleid - sinds enkele jaren als psychotherapeut in de functie van regiebehandelaar op de poliklinische afdeling. Beklaagde behandelde met name mannelijke cliënten met verslavingsproblematiek en aanverwante stoornissen zoals autisme, ADHD en borderline en ook cliënten met zedenproblematiek. In de afgelopen 16 jaar heeft hij geen minderjarige cliënten behandeld.

NaN. Eind januari 2019 meldde de buurman van beklaagde (en werkzaam als politieagent) bij Veilig Thuis dat beklaagde grensoverschrijdend gedrag had vertoond richting de 13-jarige dochter van de buurman en een ander minderjarig meisje, bestaande uit complimenteuze opmerkingen maken en wrijven over been of arm. Beklaagde ontkende dat hij aan billen van de meisjes had gezeten. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat er maar één meisje was en dat het een aanraking betrof zonder seksuele bedoeling. De buurman noch zijn dochter heeft aangifte gedaan en dit incident heeft geen verder (strafrechtelijk) vervolg gehad.

NaN. Beklaagde heeft zich in januari 2019 op eigen initiatief aangemeld bij D. Op 22 februari 2019 heeft hij een eerste gesprek gehad met zijn behandelaar en op 12 juni 2019 vond het intakegesprek plaats. Vanaf 3 juli 2019 is beklaagde bij D onder behandeling.

NaN. Veilig Thuis raakte door de melding van de buurman sinds maart 2019 betrokken bij het gezin van beklaagde. Beklaagde vertelde aan Veilig Thuis dat hij in de periode van 2016 tot en met 2018 in het bezit was geweest van kinderporno. Veilig Thuis meldde dit vervolgens bij de politie, waarna de zedenpolitie vanaf 3 juli 2019 hier onderzoek naar deed en bij beklaagde de computerapparatuur in beslag heeft genomen.

NaN. Beklaagde heeft op 15 juli 2019 de zorgaanbieder geïnformeerd over zijn handelen. De zorgaanbieder stelde vervolgens beklaagde op non-actief, waarna zijn dienstverband is beëindigd met een vaststellingsovereenkomst d.d. 31 juli 2019, per 1 november 2019.

NaN. Het strafrechtelijk onderzoek eindigde met een sepot onder voorwaarden, waaraan beklaagde zich diende te houden. Deze voorwaarden luidden onder meer dat hij zich gedurende een jaar diende te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, waaronder het volgen van een door de reclassering geïndiceerde behandeling. Daarnaast diende beklaagde inzicht te geven in zijn computergedrag en mee te werken aan (onverwachte) controle van zijn gegevensdragers.

NaN. De inspectie heeft ook onderzoek naar beklaagde gedaan. Zij heeft daarbij gesprekken met hem gevoerd op 31 oktober 2019 en 27 januari 2020. Voordat beklaagde zijn zienswijze op het concept-rapport gaf, luidde de conclusie van de inspectie (op 26 januari 2021) als volgt:

“De inspectie komt tot de conclusie dat zij het risico op herhaling van het nogmaals downloaden, bekijken en bezitten van kinderporno niet kan uitsluiten. De inspectie concludeert daarmee dat sprake is van een situatie die voor de veiligheid van patiënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen.”

Nadat in maart 2021 meer behandelinformatie aan de inspectie was gegeven en naar aanleiding van de zienswijze van beklaagde, heeft de inspectie haar definitieve conclusie aangepast en deze luidt nu als volgt in het eindrapport:

  •  

2.8

NaN. Op 15 november 2021 is het reclasseringstraject met beklaagde afgesloten. In het eindverslag van de reclassering is onder meer opgenomen dat beklaagde zich “voorbeeldig” aan alle afspraken heeft gehouden. De evaluatie concludeert voorts als volgt ten aanzien van het recidiverisico:

  •  

NaN. De klacht

De inspectie verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij gedurende een periode van twee jaar meerdere malen heeft gehandeld in strijd met de professionele standaard door het downloaden, bekijken en in bezit hebben van kinderpornografisch materiaal. De samenleving en cliënten moeten erop kunnen vertrouwen dat zorgverleners geen kinderpornografisch materiaal downloaden, in hun bezit hebben en thuis, al dan niet tijdens het verrichten van werkzaamheden voor de cliëntenzorg (zoals beklaagde deed rond het opstellen van rapportages), bekijken. Van iedere zorgverlener mag worden verlangd dat hij dit vertrouwen niet schaadt. De zorgverlener heeft met zijn handelen meegewerkt aan het in stand houden van de vraag naar kinderpornografisch materiaal. Dit gedrag is flagrant in strijd met de algemene zorgplicht die een ieder heeft ten aanzien van het welzijn en de gezondheid van zijn medemens, en in het bijzonder van minderjarigen. De inspectie verzoekt beklaagde een

maatregel, als bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Wet BIG, op te leggen die past bij de ernst van het normoverschrijdend gedrag. De inspectie is van mening dat een maatregel waarbij de zorgverlener als klinisch psycholoog en psychotherapeut de bevoegdheid wordt ontzegd individuele gezondheidszorg te verlenen aan minderjarigen, passend is.

NaN. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de feiten als zodanig niet bestreden maar voert – kort gezegd – aan dat hij een behandeling bij D heeft gevolgd en het reclasseringscontact met goed gevolg heeft afgesloten, waarna de kans op recidive wordt geschat op laag. Dit is het laagste niveau dat de reclassering kan geven. Verder heeft hij verklaard nooit minderjarigen te zullen behandelen. Voor zover nodig wordt op een en ander hieronder ingegaan.

NaN. De beoordeling

Ontvankelijkheid

NaN. Beklaagde heeft een klacht ingediend tegen het aanhangig maken van deze tuchtprocedure bij de Inspecteur-Generaal/klachtenfunctionaris van de inspectie vanwege – kort gezegd – de trage afhandeling en het feit dat met de klacht geen redelijk belang meer zou worden gediend. Op die klacht is nog niet beslist. Ofschoon beklaagde daaraan niet de consequentie heeft verbonden dat de inspectie niet-ontvankelijk zou zijn in haar klacht, zal het college dit betoog wel als zodanig opvatten. Het college verwerpt evenwel deze gedachte. De indiening van een klacht tegen het handelen van de inspectie maakt niet dat zij in deze tuchtprocedure niet-ontvankelijk zou zijn of dat deze zou moeten worden aangehouden.

NaN. Voor zover beklaagde dit stelt, doet ook het feit dat de inspectie twee jaar na dato pas een tuchtrechtelijke procedure is gestart, aan de ontvankelijkheid van de inspectie in haar klacht niet af. De wettelijke termijn is immers 10 jaar.

De klacht

NaN. Niet in geschil is dat beklaagde zich in zijn privétijd schuldig heeft gemaakt aan het downloaden, bekijken en in bezit hebben van kinderporno. Van belang is op te merken dat de inspectie het incident genoemd in r.o. 2.2 niet aan de klacht ten grondslag heeft gelegd.

NaN. Allereerst is de vraag aan de orde of deze gedragingen, die in privétijd plaatsvonden, onder de zogenoemde tweede tuchtnorm vallen en als zodanig tuchtrechtelijk kunnen worden getoetst. Het college beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.

5.5       De tweede tuchtnorm is in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet BIG als volgt omschreven: “Degene die in een der in het tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, is onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van (…) enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.”

NaN. De wetgever heeft in de periode waarin de Wet BIG tot stand kwam als uitgangspunt genomen dat handelingen in de privésfeer in beginsel niet onder het tuchtrecht vallen (MvT, Kamerstukken II 1985/1986, w.o. 19 522, nummer 3, pag. 74), tenzij het handelen niet los van de hoedanigheid kan worden gezien. Dit uitgangspunt is blijkens de (vaste) rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege als volgt genuanceerd: voor toepassing van de tweede tuchtnorm moet het handelen – in de privésfeer – van de BIG-geregistreerde voldoende weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg (zie onder meer CTG 12 februari 2015, ECLI:NL:TGZCTG:2015:56 en RTG Amsterdam 29 januari 2016, ECLI:NL:TGZRAMS:2016:14). De sindsdien uitgezette lijn in de tuchtrechtspraak, is een weergave van de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen dat bepaalde vormen van (strafbaar) privégedrag niet samengaan met de hoedanigheid van een BIG-geregistreerd hulpverlener.

NaN. Ten aanzien van specifiek het downloaden, bekijken en in bezit hebben van kinderporno heeft het Centraal Tuchtcollege eerder geoordeeld dat de tweede tuchtnorm geschaad is in een geval van een kinderarts en een verpleegkundige (zie CTG 5 december 2017, ECLI:NL:TGZCTG:2017:326 en CTG 9 juni 2015, ECLI:NL:TGZCTG:2015:181). Het college verenigt zich met dat oordeel ook in deze zaak. Het downloaden, bekijken en in bezit hebben van kinderporno – ten behoeve waarvan kinderen seksueel worden misbruikt en geëxploiteerd met alle ingrijpende (psychische en lichamelijke) gevolgen van dien – staat immers lijnrecht tegenover de algemene zorgplicht die iedereen, dus ook een klinisch psycholoog/psychotherapeut, ten aanzien van het welzijn en de gezondheid van kinderen in acht dient te nemen. Het (strafbaar) handelen van beklaagde, ook al is dit in de privésfeer geschied, gaat op geen enkele wijze samen met de hoedanigheid van een BIG-geregistreerd hulpverlener. Als klinisch psycholoog/psychotherapeut van volwassen patiënten kan en zal beklaagde bovendien zijn geconfronteerd met enerzijds de psychische gevolgen van misbruik in de kindertijd van zijn cliënten en anderzijds met cliënten die kinderen hebben misbruikt of zelf kinderporno hebben gemaakt of gedownload en bekeken. Dat laatste is ook het geval geweest, omdat beklaagde heeft aangegeven door twee cliënten op ideeën te zijn gebracht. Met zijn gedragingen heeft beklaagde het in hem als zorgverlener gestelde vertrouwen van de samenleving, en in het bijzonder van zijn patiënten en naasten, ernstig geschaad. Zijn gedragingen, ook al vonden ze niet plaats in de uitoefening van zijn hoedanigheid van klinisch psycholoog/psychotherapeut, kunnen derhalve niet los worden gezien van die hoedanigheid en zijn als zodanig tuchtrechtelijk toetsbaar, en evident in strijd met de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG). Onderliggend telt ook mee dat met downloaden van kinderporno (al betreft het slechts een gering aantal afbeeldingen) het abjecte, zieke systeem van het plaatsen (uploaden) van kinderporno en het downloaden daarvan in stand wordt gehouden.

De op te leggen maatregel

5.8       Het college constateert dat beklaagde de verweten gedragingen volledig heeft erkend, dat hij openheid van zaken heeft gegeven, dat hij zich aan de afspraken met de reclassering heeft gehouden en zich onder professionele behandeling heeft laten stellen en nog blijft stellen. Tijdens zijn verhoren bij de inspectie en ter zitting heeft hij blijk ervan gegeven zich te realiseren dat hij met zijn handelen (ver) over de maatschappelijke en tuchtrechtelijke schreef is gegaan. Hij heeft uit eigen beweging zijn downloaden en bekijken van kinderporno naar voren gebracht in de gesprekken met Veilig Thuis. Op zijn computer zijn 13 kinderpornografische afbeeldingen en 3 hantai-tekeningen door de politie gevonden. Het college hecht eraan op te merken dat bij beklaagde geen pedofiele aard is geconstateerd en hij niet eerder voor dergelijk of ander tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is veroordeeld. Bovendien is hij (direct) op non-actief gesteld door de zorgaanbieder en inmiddels zo’n twee-en-een-half jaar niet meer werkzaam als klinisch psycholoog/psychotherapeut, gedurende welke periode hij werkloos thuis heeft gezeten. Ten slotte slaat het college acht op het voorwaardelijk sepot van het Openbaar Ministerie en het feit dat beklaagde aan alle daarbij gestelde voorwaarden heeft voldaan.

5.9       Het college is van oordeel dat alles afwegende de maatregel van berisping op zijn plaats is. Het college realiseert zich dat in de hiervoor in r.o. 5.7 genoemde zaken de door de inspectie verzochte maatregel waarbij de bevoegdheid wordt ontzegd individuele gezondheidszorg te verlenen aan minderjarigen, is opgelegd. Kenmerkend verschil met deze zaak is echter dat de beklaagden in die zaken zorg verleenden aan kinderen, wat het handelen – zo blijkt ook uit die uitspraken – des te verwerpelijker maakte. Bovendien heeft beklaagde in deze zaak nadrukkelijk toegezegd om geen minderjarigen te behandelen, wat hij ook al jarenlang niet heeft gedaan. Het risico op recidive is voorts laag (lager kan het niet worden geschat door de reclassering) tot zeer laag, aldus zijn behandelaren. De inspectie stelt het recidiverisico toch niet uit te kunnen sluiten vanwege de in haar ogen enigszins wisselende verklaringen van beklaagde en het feit dat hij niet onmiddellijk zijn behandelinformatie heeft gegeven. De inspectie heeft desgevraagd ter zitting verduidelijkt dat het haar daarbij gaat om het recidiverisico op het downloaden en bekijken van kinderporno. De inspectie heeft niet het oog op het risico dat beklaagde een minderjarige zou betasten of anderszins zou misbruiken in het kader van de zorgverlening. Dit is logischerwijs echter wel het risico waarop de gevraagde maatregel in de eerste plaats ziet. Het voorkomen van toekomstig werken met minderjarigen en tegelijkertijd downloaden, bekijken en in bezit hebben van kinderporno, hoe verwerpelijk ook, is eerder een afgeleid belang bij de verzochte maatregel. Daar staat tegenover dat de impact op beklaagde van de gevraagde maatregel zonder twijfel groot is. Onbestreden voert hij immers aan dat de door de inspectie gewenste aantekening hem het vinden van werk als klinisch psycholoog/psychotherapeut nagenoeg onmogelijk maakt zodat een algehele doorhaling van de inschrijving in wezen voor hem hetzelfde betekent. Doorhaling is evenwel een te zware maatregel. Tot slot weegt mee dat beklaagde voor een periode van in elk geval tien jaren, zo begrijpt het college uit de beleidsregels VOG-NP-RP 2018, (Stcrt. 1 december 2017, nr. 68620) onder 3.3.2 onder 3, geen Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) zal kunnen verkrijgen voor enige functie die ziet op het werken met minderjarigen (ervan uitgaande dat de betreffende werkgever die eis stelt) vanwege aantekening van bedoeld sepot in zijn justitiële documentatie.

Conclusie

NaN. De conclusie is dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b, van de Wet BIG. De klacht is daarom gegrond. Aan beklaagde zal de maatregel van berisping worden opgelegd.

6.         De beslissing


Het College:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt op de maatregel van berisping.

Deze beslissing is gegeven door E.F. Brinkman, voorzitter, E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, Th.A.M. Deenen, C.H.J.A.M. van de Vijfeijken en T.A.W. van der Schoot, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2022.