ECLI:NL:TGZRSGR:2022:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2561

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2022:32
Datum uitspraak: 01-02-2022
Datum publicatie: 02-02-2022
Zaaknummer(s): D2021/2561
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een jeugdarts. De jeugdarts heeft de zoon van klager gezien in verband met een periodiek gezondheidsonderzoek. Klager verwijt de jeugdarts dat zij bij het lichamelijk onderzoek de genitaliën van de zoon heeft aangeraakt en is van mening dat de jeugdarts zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele mishandeling. De jeugdarts heeft aangevoerd dat zij conform de geldende richtlijnen lichamelijk onderzoek dient te doen naar de ontwikkeling van de geslachtsorganen van het kind. Het college onderschrijft de door de jeugdarts gegeven uitleg over de inhoud van het onderzoek en de wijze waarop dit onderzoek normaliter wordt gedaan. Onderdeel van dit onderzoek is dat bij jongens wordt bekeken of de testikels zijn ingedaald. Dit behoort tot de gebruikelijke werkzaamheden van een jeugdarts bij een periodiek geneeskundige onderzoek bij jongens in de leeftijd van 5/6 jaar. Verder ook geen aanknopingspunten dat sprake zou zijn geweest van enig ongepast handelen van de jeugdarts richting de zoon. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

Kenmerk: D2021/2561


Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:


A,
wonende te B,
klager,


tegen:


C, arts (jeugdarts),
werkzaam te D,
beklaagde, hierna: de jeugdarts,
gemachtigde: mr. L. Barou werkzaam te Utrecht.


1. Het verloop van de procedure


1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 29 maart 2021;
- het aanvullend klaagschrift;
- het verweerschrift met bijlagen;
- aanvullende producties van klager.
1.2 Partijen hebben de gelegenheid gekregen om samen met een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
1.3 Op 21 december 2021 is de klacht buiten aanwezigheid van partijen door het college behandeld.

2. Ontvankelijkheid


2.1 Uit het verweerschrift van de jeugdarts maakt het college op dat in de eerste plaats een beroep wordt gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager. Volgens de jeugdarts voldoet het klaagschrift niet aan de daaraan te stellen eisen, omdat niet duidelijk wordt gemaakt wat de grondslag is van de klachten van klager. Het college overweegt dat aan de jeugdarts kan worden toegegeven dat de klacht niet expliciet in het klaagschrift van klager is geformuleerd, maar het college is van oordeel dat uit de door klager in de procedure gebrachte documenten voldoende duidelijk is wat het verwijt van klager aan de jeugdarts is.
2.2 Nu klager ontvankelijk is in zijn klacht, komt het college toe aan een inhoudelijke beoordeling van zijn klacht.


3. De kern van de klacht en de beslissing


3.1 Klager is de vader van A. (hierna: zoon). Op 9 april 2019 heeft de jeugdarts de zoon van klager gezien in verband met een periodiek gezondheidsonderzoek. Dit onderzoek vond plaats in het bijzijn van klager op de locatie van het Centrum voor Jeugd en Gezin te B.
3.2 Klager heeft klachten over het handelen van de jeugdarts bij de uitvoering van dit onderzoek. De kern van de klacht betreft het verwijt van klager aan de jeugdarts dat zij bij het lichamelijk onderzoek de genitaliën van de zoon van klager heeft aangeraakt.
3.3 Het college is van oordeel dat de jeugdarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt daarom kennelijk ongegrond verklaard. Het college licht deze beslissing hieronder toe.

4. Uitleg van de beslissing


4.1 De vraag die het college moet beantwoorden is of de jeugdarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ jeugdarts. Het college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening en met de toen voor de jeugdarts geldende beroepsnormen.
4.2 In zijn algemeenheid overweegt het college dat een periodiek gezondheidsonderzoek plaatsvindt in het kader van de in Nederland wettelijk geregelde Jeugdgezondheidszorg (hierna: JGZ). Wanneer een kind vijf jaar wordt, biedt JGZ aan kinderen en hun ouders een contactmoment aan. De ouders krijgen een uitnodiging om een vragenlijst in te vullen over de gezondheid van hun kind en voor een contactmoment bij een jeugdarts of jeugdverpleegkundige. Een periodiek gezondheidsonderzoek vindt plaats om de (gezonde) ontwikkeling van het opgroeiende kind te onderzoeken, te interpreteren en te bevorderen. Bij een dergelijk onderzoek wordt gekeken naar de lichamelijke ontwikkeling, motorische ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, seksuele ontwikkeling, persoonlijke ontwikkeling en sociaal-emotionele ontwikkeling.
4.3 Het college overweegt voorts dat bij het periodiek gezondheidsonderzoek in de leeftijdsfase 5 t/m 6 jaar naar diverse essentiële ontwikkelingsaspecten gekeken wordt, waaronder de al genoemde seksuele ontwikkeling. Bij jongens gaat het dan onder meer om het signaleren van een al dan niet scrotale testis, dat wil zegen dat bekeken wordt of de testikels zijn ingedaald.
4.4 Het college heeft in de door klager overgelegde documenten gelezen dat hij een formulier heeft gekregen om in te vullen, waarna op 9 april 2019 een regulier periodiek gezondheidsonderzoek (ook wel: PGO1) is uitgevoerd. Het college stelt op basis van de beschikbare stukken vast dat het eerste deel van het onderzoek is uitgevoerd door de assistente en het tweede deel door de jeugdarts. De klacht van klager heeft betrekking op het tweede deel van het onderzoek.
4.5 Klager meent dat de jeugdarts tijdens het onderzoek de genitaliën van zijn zoon heeft aangeraakt en is van mening dat de jeugdarts zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele mishandeling. De jeugdarts heeft aangevoerd dat zij conform de geldende richtlijnen lichamelijk onderzoek dient te doen naar de ontwikkeling van de geslachtsorganen van het kind. De jeugdarts vermeldt in het verweerschrift dat zij de genitaliën van de zoon kort heeft geïnspecteerd. Deze inspectie heeft volgens de jeugdarts slechts enkele seconden geduurd.
4.6 Het college onderschrijft de door de jeugdarts in haar verweerschrift gegeven uitleg over de inhoud van het onderzoek en de wijze waarop dit onderzoek normaliter wordt gedaan. Onderdeel van dit onderzoek is dat bij jongens wordt bekeken of de testikels zijn ingedaald. Dit behoort tot de gebruikelijke werkzaamheden van een jeugdarts bij een periodiek geneeskundige onderzoek bij jongens in de leeftijd van 5/6 jaar. Het enkele feit dat de jeugdarts dit onderzoek heeft gedaan bij de zoon van klager is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
4.7 Het college heeft ook verder geen aanknopingspunten dat sprake zou zijn geweest van enig ongepast handelen van de jeugdarts richting de zoon van klager. Bij dit oordeel is voor het college van belang dat klager, die bij het onderzoek aanwezig was, tijdens het onderzoek geen aanleiding heeft gezien voor het stellen van vragen of het maken van opmerkingen. Ook heeft klager direct na het onderzoek – toen hij op eigen verzoek buiten aanwezigheid van zijn zoon een gesprek voerde met de jeugdarts – het handelen van de jeugdarts niet ter discussie gesteld. Dit had wel voor de hand gelegen, omdat klager tijdens dit gesprek de professionele visie van de jeugdarts wilde weten over een op de klacht gelijkend voorval, dat zich op de school van de zoon van klager had afgespeeld en dat door klager als seksueel grensoverschrijdend was ervaren.
4.8 Het college zou zich kunnen voorstellen dat de zoon van klager na het onderzoek heeft aangegeven – al dan niet naar aanleiding van vragen van klager zelf – wat hij minder fijn vond aan het onderzoek. Dit is echter onvoldoende grond voor de stelling dat sprake is geweest van seksuele mishandeling of handelen dat anderszins als tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden gekwalificeerd. Het college heeft geen aanleiding om ervan uit te gaan dat door de jeugdarts bij het onderzoek op 9 april 2019 meer zou zijn gedaan dan het gebruikelijke onderzoek in het licht van een periodiek geneeskundig onderzoek. Het verwijt van klager aan de jeugdarts is daarom niet terecht. Conclusie
4.9 De conclusie is dat de jeugdarts geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarom zal het college beslissen dat de klacht kennelijk ongegrond is.


5. De beslissing


Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
verklaart de klacht kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 1 februari 2022 door J.T.W. van Ravenstein, voorzitter,
K.M. Volker, lid-jurist, P. Houpt, H.L. de Boer en H.C. Baak, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door T.C. Brand, secretaris.