ECLI:NL:TGZRSGR:2022:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2426

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2022:30
Datum uitspraak: 18-01-2022
Datum publicatie: 28-01-2022
Zaaknummer(s): D2021/2426
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts. Klager is uitgevallen op het werk en werd onder meer begeleid door de arts. Klager verwijt de arts dat zij ten onrechte niet heeft ingegrepen in het re-integratietraject, dat zij niet onafhankelijk is geweest en niet heeft gekeken naar de gezondheid van klager en dat de opgestelde AML niet volledig is. Daarnaast heeft de gemachtigde van klager (tevens klagers moeder) geklaagd dat de dossiervoering niet correct is waar het passages over haarzelf betreft. De klacht over de dossiervoering is kennelijk niet-ontvankelijk omdat deze klacht geen betrekking heeft op de zorglening aan klager. Overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond verklaard.

D2021/2426-2021-032a

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
DEN HAAG


Beslissing van 18 januari 2022 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: C (tevens klagers moeder),


tegen


D,
arts,
werkzaam te B,
verweerster,
gemachtigde: mr. I.F. Schouwink, werkzaam te Breda,


1. De procedure
1.1. Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 9 maart 2021;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief namens klager van 4 mei 2021, ingekomen op 6 mei 2021, met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 16 juni 2021;
- de brief namens klager van 4 juli 2021, ingekomen op 7 juli 2021, met de bijlagen;
- de e-mail namens klager van 17 juli 2021 met de bijlagen.


1.2. Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

2. Waar gaat de zaak over?
2.1. Klager heeft een medische UWV-indicatie en heeft een beschermde arbeidsplaats (ABA). Klager is op basis daarvan in 2017 geplaatst bij E (verder: de werkgever). Hier kreeg hij te maken met burn-outklachten en in september 2019 is hij uitgevallen op het werk. Vanaf februari 2020 werd klager bij zijn verzuim begeleid vanuit F door verweerster - arts en destijds bedrijfsarts in opleiding - en door een verpleegkundige (verweerster in de tevens bij dit college aanhangig zijnde procedure met nummer D2021/2427).


2.2. De verpleegkundige heeft de werkgever van klager op 10 februari 2020 geschreven dat klager niet in staat was zijn functie uit te oefenen of aangepaste werkzaamheden uit te voeren. Verweerster heeft klager op 24 februari 2020 op consult gehad en kwam tot dezelfde conclusie, welke conclusie na het consult van 19 maart 2020 is herhaald. Er is door
verweerster een Actuele Mogelijkheden Lijst (AML) opgesteld (d.d. 27 april 2020), als input voor het re-integratie-onderzoek door de arbeidsdeskundige (AD).


2.3. Op 3 juni 2020 is een AD-onderzoek uitgevoerd door de heer G (arbeidsdeskundige). De uitkomst daarvan was dat klager tijd nodig had voor zijn herstel en dat daarna (rond september 2020) een spoor 2 traject zou kunnen worden ingezet. Klager heeft hierop zijn commentaar gestuurd, wat is toegevoegd aan de rapportage. De arbeidsdeskundige heeft klager en zijn moeder laten weten dat commentaar op de AML door klager moest worden teruggekoppeld aan verweerster, omdat hij als arbeidsdeskundige hier geen wijzigingen in kon aanbrengen.


2.4. In september 2020 heeft klager aan verweerster teruggekoppeld dat door zijn werkgever werd gedreigd met een loonstop in verband met het niet meewerken met het reïntegratietraject omdat klager enkele malen niet was verschenen op het consult van de arbo-arts. Naar aanleiding van een consult bij verweerster op 25 september 2020 is geadviseerd het spoor 2 traject zo spoedig mogelijk te starten. Verweerster noteerde tevens een algemene verslechtering van de fysieke toestand van klager en verwees hem naar de huisarts voor een verwijzing naar H en adviseerde hem om te laten kijken naar zijn tandheelkundige problemen.


2.5. In november 2020 heeft de verpleegkundige de werkgever (onder meer) bericht dat er sprake was van een bijkomende medische situatie, waarvoor klager op korte termijn een of meerdere behandelingen zou ondergaan. Zij adviseerde het spoor 2 traject wel zo spoedig mogelijk op te starten, met dien verstande klager (eerst) tijd en ruimte nodig had voor zijn herstel. Dit advies is door haar begin januari 2021 herhaald.


2.6. Eind januari 2021 heeft een online intake plaatsgevonden met de heer I van reïntegratieadviesbureau J in verband met het spoor 2 traject. Klager heeft vervolgens op 1 februari 2021 een UWV-deskundigenoordeel aangevraagd, in verband met de vraag wat heeft te gelden als een mogelijk passende baan.


2.7. Begin februari 2021 heeft verweerster de AML aangepast na een evaluatie met klager en dit besproken met de arbeidsdeskundige. Verweerster heeft geadviseerd het spoor 2 traject ‘on hold’ te zetten vanwege toename van beperking en afname van belastbaarheid.


2.8. De conclusie van het deskundigenoordeel van het UWV van 12 april 2021 was dat klager geen beschikbare mogelijkheden heeft en niet kan deelnemen aan re-integratie. Thans is klager opgenomen bij H op de Open Opname Kliniek.



3. De klacht
Tijdens het mondelinge vooronderzoek zijn de klachtonderdelen met instemming van partijen samengevat in de volgende drie onderdelen:


1. verweerster heeft ten onrechte niet ingegrepen in het re-integratietraject;
2. verweerster is niet onafhankelijk geweest en heeft niet gekeken naar de gezondheid van klager;
3. de door verweerster opgestelde AML is niet volledig.
Verder heeft de gemachtigde van klager tijdens het mondeling de klacht ook nog aangevuld: Zij klaagt erover dat de dossiervoering niet correct is waar het passages betreft die over haar zelf gaan (klachtonderdeel 4).


4. Wat is het oordeel van het college?
4.1. Het college is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor die beslissing acht het college het volgende van belang.


Aan welke criteria toetst het college?
4.2. Het college moet beoordelen of verweerster de zorg als arts heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De norm daarvoor is een ‘redelijk bekwame en redelijk handelende’ arts bij de verzuimbegeleiding. Het college houdt bij de beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening en met de toen voor de arts geldende beroepsnormen. Verweerster is slechts tuchtrechtelijk aansprakelijk voor haar eigen medische handelen.


Klachtonderdeel 4: dossiervoering
4.3. Het college overweegt dat in deze zaak enkel het handelen van verweerster ten opzichte van klager wordt beoordeeld. De klacht van de gemachtigde van klager heeft geen betrekking op de zorgverlening aan haar zoon. Aangezien zij als gemachtigde van haar zoon en niet zelf als klaagster optreedt en ook niet heeft onderbouwd welke weerslag dit klachtonderdeel heeft op de zorgverlening aan klager, wordt dit klachtonderdeel niet ontvankelijk verklaard.


Klachtonderdelen 1 en 3: niet ingrijpen in reïntegratietraject en de opgestelde AML
4.4. Het college ziet aanleiding de klachtonderdelen 1 en 3 samen te bespreken. Uit het overgelegde dossier komt het beeld naar voren dat verweerster vanaf het moment dat zij betrokken was bij klager (die behoort tot de doelgroep van zeer kwetsbare mensen), naar hem heeft geluisterd en hem zo goed mogelijk heeft getracht bij zijn verzuim te begeleiden. Zij heeft in dat traject helaas in maart 2020 een e-mail van klager gemist, waarbij als bijlage een (oud) arbeidskundig rapport van het UWV zat met de beperkingen van klager. Verweerster heeft dat rapport dan ook niet betrokken bij de door haar opgestelde AML maar voor deze AML maakte dit per saldo echter weinig verschil, omdat zij op basis van haar eigen onderzoek al nauwelijks benutbare mogelijkheden voor klager zag. Het is vervelend voor
klager dat dit hem veel stress heeft opgeleverd, maar verweerster kan van het missen van deze enkele e-mail – hoe vervelend ook - geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Niet gebleken is dat klager zijn bezwaren tegen de AML na het opstellen daarvan direct aan verweerster kenbaar had gemaakt. Hij heeft dit wel aangegeven bij de arbeidsdeskundige, maar die heeft dit niet teruggekoppeld aan verweerster. Het spoor 2 traject is vervolgens geïnventariseerd door de arbeidsdeskundige. Verweerster is daarvoor niet verantwoordelijk. Toen verweerster zag dat het gedurende het jaar slechter met klager ging heeft zij wel ingegrepen door klager te verwijzen naar zijn huisarts en tandarts en bij de werkgever aan te geven dat klager – alvorens met het spoor 2 traject feitelijk te beginnen – eerst diende te herstellen. Uiteindelijk heeft zij begin februari 2021, toen zij wel op de hoogte raakte van de bezwaren van klager tegen de AML én zag dat er sprake was van forse bijkomende medische problemen, wel degelijk ingegrepen door het spoor 2 traject per direct stop te laten zetten. Dit brengt met zich dat klachtonderdelen 1 en 3 kennelijk ongegrond zijn.


Klachtonderdeel 2: Niet onafhankelijk en niet gekeken naar klagers gezondheid
4.5. Klaagster is werkzaam als verzuimbegeleidster bij een arbodienst. Arbodiensten worden ingeschakeld en betaald door de werkgever. Dit brengt niet met zich dat verweerster reeds daarom niet onafhankelijk zou zijn in de uitvoering van de verzuimbegeleiding. Uitgangspunt is dat ervan moet worden uitgegaan dat verweerster als arts objectief en onafhankelijk te werk gaat, tenzij er aanwijzingen zijn dat dit niet het geval is. Klager heeft hiertoe in deze zaak onvoldoende aangevoerd. Ook is er in de stukken geen onderbouwing te vinden voor klagers stelling dat verweerster niet heeft gekeken naar klagers gezondheid. Integendeel. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.


4.6. Het voorgaande leidt tot de beslissing dat verweerster met betrekking tot de klachtonderdelen geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klachtonderdelen zijn daarom kennelijk ongegrond.


5. De beslissing


Het college:


verklaart klachtonderdeel 4 kennelijk niet-ontvankelijk;
verklaart de overige klachtonderdelen kennelijk-ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 25 januari 2022 door A. van Maanen, voorzitter, R.L. Kloots en J. Dogger, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door C. Neve, secretaris.