ECLI:NL:TGZRSGR:2022:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2396

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2022:20
Datum uitspraak: 19-01-2022
Datum publicatie: 19-01-2022
Zaaknummer(s): D2021/2396
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Gedeelte gegronde klacht tegen een gynaecoloog. Beklaagde heeft bij klaagster een totale laparoscopische hysterectomie uitgevoerd vanwege een bij klaagster geconstateerd endometriumcarcinoom. Het doel van deze ingreep was het verwijderen van de baarmoeder met beide adnexen. Het college komt tot de conclusie dat beklaagde zich er tijdens en na de operatie onvoldoende van heeft vergewist dat hij beide adnexen compleet had verwijderd en dat hij daarmee niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Het college is daarnaast van oordeel dat beklaagde is tekortgeschoten in de communicatie nadat hem bekend was geworden dat klaagster nogmaals behandeld moest worden vanwege kanker. Overige klachtonderdelen ongegrond. Klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, berisping, publicatie, kostenveroordeling.

Datum uitspraak: 19 januari 2022

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. drs. S.C. de Leede, werkzaam te Utrecht,

tegen:

C , gynaecoloog,

werkzaam te D,

beklaagde,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Hilversum.

NaN. Het verloop van de procedure

NaN. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het klaagschrift met bijlagen, ingekomen op 16 februari 2021 te Zwolle en overgedragen aan Den Haag op 1 juni 2021;
  • het verweerschrift met bijlagen.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

NaN. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 8 december 2021. De partijen zijn verschenen, klaagster werd bijgestaan door haar zoon als tolk en door haar gemachtigde en beklaagde door zijn gemachtigde. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft pleitnotities overgelegd.

NaN. De feiten

NaN. Bij klaagster is in augustus 2017 in het toenmalige E te B door beklaagde een totale laparoscopische hysterectomie uitgevoerd vanwege een bij klaagster geconstateerd endometriumcarcinoom. Het doel van deze ingreep was het verwijderen van de baarmoeder met beide adnexen. In het operatieverslag staat, voor zover hier van belang, het volgende:“(…)Inspectie genitalia interna.Uterus is normaal.Rechter tuba is normaal.Rechter ovarium is normaal.Linker tuba is normaal.Linker ovarium is normaal.Appendix niet gezien.Adhaesies in bovenbuik ten gevolge van een bovenbuikslaparotomie eerder verricht elders. Geen aanwijzingen voor endometriose.Verwijdering uterus dmv alternerend links en rechts:Ligamentum rotundum doorgenomen en de scheidingsvlak van het ligamentum latum opgezocht. Voorste ligamentum latum wordt scherp doorgenomen boven de blaas langs met af en toe coaguleren.Ligamentum infundibulopelvicum doorgenomen waarbij het ovarium wel mee wordt genomen. Parametrium in stappen gecoaguleerd en doorgenomen tot aan arteria uterina.Blaas met een darmklem opgepakt en voor cervix langs gecoaguleerd en doorgenomen. Hierbij goed voelend naar de ring van de uterusmobilisator.Ring overal goed voelbaar, doornemen van de vaginawand met monopolair haakje.Uterus geheel los, mbv de mobilisator wordt de uterus vaginaal verwijderd.Patiënte in steensnedeligging, achterwandspeculum en voorwandspeculum ingebracht.Vaginaal wordt de vagina top in de hoeken links en rechts met een klem opgepakt en een hoekhechting links en rechts geplaatst lateraal van de klem en afgeknoopt en de klemmen verwijderd.Vagina top wordt met losgeknoopte kruislings geplaatste hechtingen gesloten waarbij de specula voorzichtig teruggetrokken worden.Voldoende haemostase.Insufflatie buik, controle situatie: voldoende hemostase.Trocars worden onder zicht verwijderd, goed haemostase. Desufflatie abdomen, verwijdering intra-umbilicale trocar.Intra-umbilicale en suprapubische insteek wordt fascia gehecht. Incisies van de huid worden Vicryl Rapide gesloten.Urine is helder. Instrumentarium en gazen compleet.Totaal bloedverlies 50 ml. Heeft geen bloedtransfusie gehad.Instrumentarium compleet.Anesthesiologisch geen problemen.Patiënte verlaat operatiekamer in goede conditie en gaat richting de afdeling.”

In een additionele “OK notitie” van beklaagde staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Geheel eruit, cervixrandje apart, met situatiehechtingen vast, adnexen los eruit, voor PA.

NaN. In augustus 2017 is het weggenomen weefsel aangeboden aan het Pathologisch Anatomisch Laboratorium van het E. In het pathologisch anatomisch verslag (hierna: PA-verslag) van augustus 2017 staat, voor zover hier van belang, het volgende:“(…)Aard materiaal : uterus met ovariaKLINISCHE GEGEVENS:Uterus + adnex.endometriumca.Totaal extirpatie.Endometrioid type.Cervix apart! Randje links vaginaal eruit. (eerder PAP I).Invasie myometrium? Uitbreiding?CONCLUSIECONCLUSIE: Uterusresectie met adnex beiderzijds: endometrioid adenocarcinoom van het endometrium; graad 1; max diameter: 2,0 cm.Diepte doorgroei: in binnenste helft myometrium. Cervixstroma: tumorvrij. Angiovasie: niet aanwezig.Linker adnex en rechter adnex: tumorvrij.Snijvlakken: parametrium links, parametrium rechts en cervix: vrij.(…)MICROSCOPIE(…)Klinische Gegevens en MacroscopieType resectie: uterus met: linker adnex en rechter adnex(…)Microscopie(…)Adnex links: tumorvrijAdnex rechts: tumorvrijSnijvlakkenSnijvlak parametrium links: vrijSnijvlak parametrium rechts: vrijSnijvlak cervix: vrijOverigAdnex links: geen afwijkingen / fysiologischAdnex rechts: geen afwijkingen / fysiologisch(…)MACROSCOPIE: (…)I. Op formaline ontvangen vier losse weefselfragmenten, bestaande uit1) een uterus zonder adnexen,(…)2) een los aangeleverde tuba, met een lengte van 5 cm en een diameter van 0,5 cm.3) een los aangeleverde adnex (tuba met een lengte van 5 cm en een diameter van 0,6 cm.

Het ovarium heeft afmetingen van 2,5 x 2 x 0,8 cm).
4) een weefselfragment gemarkeerd met een hechting, dit fragment toont aan een zijde glad en glanzend oppervlak, de overliggende zijde is rafelig. Afmetingen 2,5 x 0,8 x 0,6 cm.
(…)
I. (…) Er wordt een ovarium welke vastzit aan de tuba waargenomen. Het is niet duidelijk of dit links of rechts is. Fimbrieel uiteinde van de tuba met dwarsdoorsnede in 10. Bijbehorend ovarium in 11. Er wordt een losse tuba gezien, fimbrieel uiteinde en dwarsdoorsnede hiervan in 12. Verder wordt er nog gemarkeerd weefsel aangetroffen, mogelijk het andere ovarium. Deze is gekliefd en gaat in 13. Restmateriaal.

NaN. Na bespreking in de Tumorwerkgroep van het F is besloten tot een follow up in de vorm van regelmatige controles. Bij lichamelijk onderzoek tijdens een controle in december 2017 zag beklaagde een klein granulerend plekje, waarvan hij een biopt heeft genomen dat is onderzocht. Hierover noteerde beklaagde in december 2017: “Biopt top vagina, status na totale uterusexptirpatie: granulatieweefsel. Geen atypie.” Bij een controle in maart 2018 meldde klaagster bloedverlies en buikpijn, waarna beklaagde klaagster lichamelijk heeft onderzocht. Het onderzoek leverde geen evidente aanwijzing voor recidief op. Afgesproken werd dat klaagster twee weken Motilium zou gebruiken en dat als dat onvoldoende effect zou hebben er een CT-scan zou worden gemaakt.

In april 2018 heeft beklaagde het volgende genoteerd:
Anamnese
CT: normaal, geen aanwijzing voor recidief.

mei tm oktober in G

Notitie
Co okt 2018

NaN. Nadat zij enige maanden in het buitenland had verbleven, is klaagster in oktober 2018 op controle gekomen bij beklaagde, waarbij zij pijn links in haar bovenbuik meldde. Naar aanleiding van een door beklaagde gemaakte transvaginale echo noteerde hij: “vagina blindzak met een zelling erboven deels echolucent en echogeen. Geen vrij vocht”. Beklaagde concludeerde een mogelijk recidief endometriumcarcinoom en liet een CT-scan van het abdomen maken. In die periode is het E gesloten en is de vakgroep Gynaecologie, waartoe beklaagde behoorde, onderdeel geworden van het H. De behandeling van klaagster is eind oktober 2018, conform de afspraken rondom de sluiting van het E, overgenomen door een gynaecoloog van het H. Verweerder was vanaf november 2018 werkzaam in het I te D.

NaN. De uitslag van de onder randnummer 2.4 genoemde CT-scan is besproken tijdens een gynaecologisch oncologisch multidisciplinair overleg van het F, het J en het H in oktober 2018. In het verslag van dit overleg staat, voor zover hier van belang, het volgende:“(…)CT abdomen: cysteuze afwijking 5,8 cm links – imponeert volgens radioloog als adnex (want ook v. ovarica te zien), spoortje vocht. Verder geen afwijkingen.CA 125 = 115Patholoog meldt: mogelijk maar adnex aangetroffen in PA preparaat, gaat dit nakijken en zal dit telefonisch terugkoppelen aan K (…)”

NaN. In oktober 2018 is door een gynaecoloog van het H het volgende genoteerd:“Patholoog heeft vanmorgen gebeld: lijkt idd maar 1 ovarium in PA preparaat, maar wel veel diathermische schade. Voor volledigheid is nog aanvullende marker ingezet – uitslag morgen of overmorgen bekend.” Aangevuld met een aantekening van november 2018:“Patholoog L belt: kleuring helaas niet specifiek, kleur ook het omliggende weefsel – dus niet te gebruiken om ovarieel weefsel aan te tonen. Voor nu beschouwt patholoog preparaat zoals destijds aangeleverd als met slechts 1 ovarium.”

NaN. In november 2018 is klaagster geopereerd in het J onder leiding van gynaecoloog M. In het operatieverslag staat, voor zover hier van belang, het volgende:“Het ovarium links komt a vue. Deze bevat een cyste die bij het losprepareren kapot barst. (…) Met ligasure wordt steel van inf pelvicum doorgenomen.”

NaN. In het verslag van een consult in november 2018 noteerde M, voor zover hier van belang, het volgende:“(…)PA uitslag:Excisie linkeradnex: collision tumor bestaande uit een clearcellcarcinoom en een endometrioid carcinoom. Diameter 6 centimeter. Buitenoppervlak intact. CLOTUM zal worden ingezet met T17-26246.(…)Dochter vraagt hoe dit heeft kunnen gebeuren. Besproken dat ik dat ook niet weet. Iom mevrouw zal ik contact met E opnemen. (…)”Op 22 november 2018 noteerde M: “C gebeld. Gaat uitzoeken hoe dit nou zit en gaat contact opnemen met mevr”.

NaN. Klaagster heeft hierna chemotherapie en radiotherapie ondergaan.

NaN. Klaagster heeft beklaagde bij brieven van .. februari 2019 en .. maart 2019 aansprakelijk gesteld. De aansprakelijkheid is op .. juni 2020 door aansprakelijkheidsverzekeraar N afgewezen.

NaN. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt:

  • Beklaagde heeft de operatie in augustus 2017 onzorgvuldig uitgevoerd;
  • beklaagde heeft onvoldoende en/of onjuist onderzoek verricht of doen verrichten om zich ervan te vergewissen dat bij de operatie in augustus 2017 alles goed en volledig was verwijderd;
  • beklaagde heeft een onjuist vervolgbeleid gevoerd door geen bestraling en/of chemotherapie in te zetten;
  • beklaagde heeft tijdens de controles voor oktober 2018 het achtergebleven adnex niet opgemerkt;
  • beklaagde heeft klaagster niet tijdig en/of onvoldoende nader onderzocht of doen onderzoeken nadat zij klachten meldde;
  • beklaagde heeft klaagster geen verklaring voor het incident gegeven of anderszins contact opgenomen over het incident;
  • het medisch dossier was onvoldoende toegankelijk voor klaagster;
  • beklaagde heeft onvoldoende nazorg verleend ter zake van de afhandeling van de schade.

NaN. Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

NaN. De beoordeling


Klachtonderdelen a en b; de operatie

NaN. Klaagster verwijt beklaagde dat hij de operatie van augustus 2017 onzorgvuldig heeft uitgevoerd (a) en dat hij zich er onvoldoende van heeft vergewist dat bij deze operatie alle te verwijderen weefsels waren verwijderd (b). Vanwege de samenhang tussen deze klachtonderdelen behandelt het College ze tezamen.

NaN. Beklaagde weerspreekt de stellingen klaagster en stelt zorgvuldig te hebben gehandeld, waarbij hij verwijst naar zijn operatieverslag waarin de verwijdering van beide adnexen is beschreven. Beklaagde stelt onder meer dat indien ervan moet worden uitgegaan dat bij de operatie adnexweefsel is achtergebleven, dit niet betekent dat sprake is van onzorgvuldige uitvoering. Beklaagde verwijst daarbij naar wetenschappelijke literatuur over het ovarian remnant syndroom (hierna: ORS), een zeldzame complicatie waarbij ovariumweefsel achterblijft nadat de adnexen middels een laparoscopie of laparotomie zijn verwijderd.

NaN. Het College overweegt dat de opzet van een totale laparoscopische hysterectomie zoals beklaagde bij klaagster heeft uitgevoerd, is om de baarmoeder en beide eileiders met ovaria te verwijderen. Het College gaat er op basis van de medische gegevens uit het J en de nadere beschouwing van het pathologisch anatomisch onderzoek van de in augustus 2018 uitgenomen weefsels vanuit dat het zeer waarschijnlijk is dat het linker-ovarium van klaagster tijdens de operatie van augustus 2018 niet (geheel) is verwijderd. En dat dit pas is ontdekt toen klaagster in oktober 2018 buikpijnklachten meldde en er weer sprake was van tumorgroei.

NaN. De vraag is of beklaagde met betrekking tot de uitvoering van de operatie en het vergewissen dat bij deze operatie beide adnexen compleet werden verwijderd een tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Bij de beantwoording van die vraag weegt het College een aantal omstandigheden mee. Het College merkt op dat het operatieverslag op een belangrijk punt (“Ligamentum infundibulopelvicum doorgenomen waarbij het ovarium wel mee wordt genomen.”) in tegenspraak is met wat gynaecoloog M heeft aangetekend in het operatieverslag van november 2018 (“Met ligasure wordt steel van inf pelvicum doorgenomen.”). Ook valt op dat uit het operatieverslag van augustus 2017 niet blijkt dat de uterus en de adnexen los van elkaar uit de buikholte zijn verwijderd, of controle heeft plaatsgevonden op volledigheid van de verwijderde adnexen en of de diverse weefselfragmenten gemarkeerd werden voor juiste beoordeling door de patholoog-anatoom.De losse weefselfragmenten zijn in één verpakking aangeleverd voor pathologisch anatomisch onderzoek. Daarbij is onder meer opvallend dat beklaagde niet ervoor heeft gezorgd dat duidelijk was welke adnex links, en welke adnex rechts uit het lichaam van klaagster was verwijderd. Het College is van oordeel dat beklaagde door genoemde manier van werken het risico heeft vergroot dat één van de ovaria onopgemerkt zou achterblijven.

NaN. Het College ziet geen aanleiding aan te nemen dat in dit geval sprake is van ORS na een zorgvuldig uitgevoerde operatie. Risicofactoren voor het ontstaan van deze complicatie zijn endometriose en verklevingen door een eerdere buikoperatie. Klaagster heeft geen endometriose. Blijkens het operatieverslag van augustus 2017 zag beklaagde wel adhesies ten gevolge van een bovenbuiklaparotomie, maar deze zaten in de bovenbuik van klaagster en niet in het gebied van het linker ovarium.

NaN. Het PA-verslag had aanleiding moeten zijn om nader te onderzoeken of inderdaad wel beide adnexen compleet zijn verwijderd bij de door beklaagde uitgevoerde ingreep. In het PA-verslag wordt één adnex beschreven als bestaande uit tuba en ovarium en het andere adnex als los aangeleverde tuba, met verder nog een los stukje weefsel waarvan de aard onduidelijk blijft, maar waarbij wordt opgemerkt dat dit mogelijk het andere ovarium is. Het College heeft er begrip voor dat beklaagde op het verkeerde been is gezet door de conclusie van het PA-verslag, waarin expliciet beide adnexen worden genoemd en geen melding wordt gemaakt van de onduidelijkheid over de aanwezigheid van beide ovaria. Maar het niet nauwkeurig lezen van het verslag heeft er wel toe bijgedragen dat niet eerder is ontdekt dat niet al het te verwijderen weefsel compleet was.

NaN. Een en ander leidt tot de conclusie dat beklaagde zich er tijdens en na de operatie van augustus 2017 onvoldoende van heeft vergewist dat hij beide adnexen compleet had verwijderd en dat hij daarmee niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht. Het College acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar, de klachtonderdelen a en b zijn dan ook gegrond.Klachtonderdelen c, d en e; vervolgbeleid en nazorg

NaN. In klachtonderdeel c verwijt klaagster beklaagde een onjuist vervolgbeleid te hebben gevoerd door geen bestraling en/of chemotherapie in te zetten na de ingreep in augustus 2017. De klachtonderdelen d en e bevatten de verwijten dat beklaagde tijdens de controles voor oktober 2018 het achtergebleven adnex niet heeft opgemerkt en dat hij klaagster niet tijdig en/of onvoldoende heeft onderzocht of heeft doen onderzoeken nadat zij klachten meldde. Beklaagde heeft de klachten weersproken. Vanwege de samenhang tussen deze klachtonderdelen behandelt het College ze tezamen.

NaN. Het verwijt dat beklaagde klaagster ten onrechte geen bestraling en/of chemotherapie heeft laten ondergaan treft geen doel. Het besluit tot een follow up in de vorm van regelmatige controles is in lijn met de toen geldende Richtlijn Endometriumcarcinoom van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG). Klachtonderdeel c is dan ook ongegrond.

NaN. Wat betreft de klachtonderdelen d en e overweegt het College als volgt. Beklaagde heeft tijdens de controles na augustus 2017 alert gereageerd op mogelijke afwijkingen en klachten. Beklaagde heeft klaagster steeds onderzocht door middel van transvaginale echografie, en toen klaagster in maart 2018 buikpijnklachten meldde een CT-scan laten maken. Deze CT-scan behoort niet tot de standaard controles. De scan werd door de radioloog als normaal beoordeeld, zonder recidief. Klachtonderdelen d en e zijn dan ook ongegrond.


Klachtonderdeel f; communicatie

NaN. Klachtonderdeel f betreft het verwijt dat beklaagde klaagster geen verklaring heeft gegeven voor het incident of anderszins contact heeft opgenomen over het incident. Dit klachtonderdeel is gegrond. Klaagster heeft verklaard dat met name het feit dat beklaagde na oktober 2018 geen contact met haar heeft opgenomen haar zeer emotioneert en dat dit de kern is van haar klacht. Beklaagde stelt één of twee keer tevergeefs geprobeerd te hebben klaagster telefonisch te bereiken en heeft excuses aangeboden voor het doen van onvoldoende pogingen tot contact. Daarbij heeft beklaagde aangevoerd dat het ongelukkige verloop in het contact met klaagster voor een belangrijk deel te wijten is aan omstandigheden waarop hij geen invloed had. Beklaagde doelt daarmee op de opheffing van het E in de betreffende periode, het niet meer beschikbaar zijn van het medisch dossier door deze opheffing en zijn overstap naar een ander ziekenhuis. Het College volgt beklaagde hierin niet en benadrukt dat hier ruimte is om te leren. Uit het gedrag van beklaagde leidt het College af dat hij onvoldoende oog heeft gehad voor de gevoelens van klaagster. Door slechts één of twee keer telefonisch contact te zoeken en ook geen contact op te nemen nadat hij de aansprakelijkstelling ontving en hij daardoor de contactgegevens van de advocaat van klaagster had, is beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar tekortgeschoten.


Klachtonderdeel g; medisch dossier

NaN. In klachtonderdeel g verwijt klaagster beklaagde dat haar medisch dossier onvoldoende toegankelijk voor haar was. Bij het antwoord op de vraag of beklaagde hier een tuchtrechtelijk verwijtbaar valt te maken, staat het persoonlijk handelen van beklaagde centraal. Als uitgangspunt geldt dat op grond van artikel 7:456 Burgerlijk Wetboek een hulpverlener gehouden is om een patiënt desgevraagd inzage en afschrift te verstrekken van gegevens uit het medisch dossier. Dat het medisch dossier van klaagster na de opheffing van het E voor klaagster moeilijk toegankelijk was, is naar het oordeel van het College in dit geval niet aan beklaagde te verwijten, maar is met name het gevolg van genoemde opheffing en de verspreiding van de voordien in het E verleende zorg over verschillende andere ziekenhuizen. Van deze omstandigheid kan beklaagde geen persoonlijk verwijt worden gemaakt. Beklaagde heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij ook door zijn vertrek naar een ander ziekenhuis op 1 november 2018, klaagster op dit punt niet heeft kunnen helpen. Klachtonderdeel g is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel h; afhandeling schade

NaN. Klaagster verwijt beklaagde onvoldoende nazorg te hebben verleend ter zake van de afhandeling van de schade. Het College ziet dat het lang heeft geduurd voordat klaagster van aansprakelijkheidsverzekeraar N de reactie kreeg dat de aansprakelijkheid werd afgewezen. Beklaagde heeft aangevoerd dat de aansprakelijkstelling hem pas in april 2019 heeft bereikt, nadat het H de betreffende brieven had doorgezonden. Beklaagde is toen naar eigen zeggen direct aan de slag gegaan om uit te zoeken onder welke verzekeringspolis (van welk ziekenhuis) deze claim in behandeling genomen zou worden, wat bemoeilijkt werd door de opheffing van het ziekenhuis waar de gewraakte behandeling is uitgevoerd. N heeft per september 2019 de behandeling op zich genomen, aldus beklaagde. De vertraging die ook daarna nog is opgetreden lijkt in grote mate het gevolg te zijn van problemen bij het volledig krijgen van het medisch dossier. Het College heeft onder randnummer 5.12 al overwogen dat beklaagde op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Van de advocaat van klaagster heeft het College begrepen dat er in de tussentijd wel contact is geweest tussen (de advocaat van) klaagster en N. Het College heeft bij de gegrondverklaring van klachtonderdeel f al meegewogen dat beklaagde ook na ontvangst van de aansprakelijkstelling geen contact heeft opgenomen met klaagster. Maar dit leidt niet ook tot gegrondverklaring van klachtonderdeel h, dat gaat over de afhandeling van de schadeclaim van klaagster. Dat het enige tijd heeft geduurd voordat de aansprakelijkstelling door N in behandeling werd genomen is weliswaar ongelukkig, maar beklaagde heeft zich naar het oordeel van het College wat dat betreft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar onzorgvuldig gedragen. Om beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt te kunnen maken over de afhandeling van de schadeclaim door N is nodig dat komt vast te staan dat N op een voor beklaagde kenbaar onzorgvuldige wijze de aansprakelijkstelling van klaagster afhandelde (CTG 8 maart 2018, ECLI:NL:TGZCTG:2018:67, 68). Hiervan is geen sprake. Een en ander leidt tot de conclusie dat ook klachtonderdeel h ongegrond is.


Conclusie

NaN. De conclusie is dat beklaagde met betrekking tot hetgeen genoemd is in de klachtonderdelen a, b, en f in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is gedeeltelijk gegrond.

De maatregel

NaN. Na gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht moet beoordeeld worden welke maatregel passend is. Het College neemt hierbij in aanmerking dat aan beklaagde meerdere tuchtrechtelijke verwijten te maken zijn. Ten eerste de onzorgvuldigheid dat hij zich er onvoldoende van heeft vergewist dat beide adnexen volledig werden verwijderd. Hier weegt met name mee dat beklaagde in het operatieverslag van augustus 2017 beschrijft dat hij het ligamentum infundibulopelvicum heeft doorgenomen, terwijl blijkens het operatieverslag van M in november 2018 datzelfde ligament moest worden doorgenomen. Het tweede verwijt betreft het tekortschieten in de communicatie met klaagster nadat hem bekend was geworden dat klaagster nogmaals behandeld moest worden vanwege kanker. Hoewel het College de verwachting uitspreekt dat beklaagde van deze ervaring heeft geleerd, weegt ook dit verwijt mee bij de bepaling van de maatregel. Een en ander leidt ertoe dat het College het opleggen van een berisping passend acht.

NaN. Het betaalde griffierecht van € 50,00 zal worden terugbetaald. Klaagster heeft verzocht beklaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure. Omdat het College de klacht deels gegrond verklaart met oplegging van een maatregel komt het College tot een kostenveroordeling op basis van artikel 69, vijfde lid, van de wet BIG en de Oriëntatiepunten kostenveroordeling tuchtcolleges voor de gezondheidszorg. Nu klaagster met een toevoeging procedeert op basis waarvan de werkelijke proceskosten € 196,00 bedragen, zal dat (subsidiair verzochte) bedrag worden toegewezen.

NaN. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6.         De beslissing


Het College:

  • verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond ter zake van de klachtonderdelen a, b en f;
  • legt op de maatregel van berisping;
  • veroordeelt beklaagde in de hierboven vastgestelde kosten van klager van in totaal €196,00;
  • veroordeelt beklaagde dit bedrag te voldoen op de bankrekening van klager binnen vier weken nadat deze hem schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop dit bedrag kan worden gestort heeft laten weten;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, alsmede Medisch Contact en het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

Deze beslissing is gegeven door M.M. van ’t Nedereind, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist, J.W. de Leeuw, H.C. Baak en J.M. Burggraaff, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2022.