ECLI:NL:TGZRSGR:2022:19 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag D2021/2155-2020-192
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2022:19 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-01-2022 |
Datum publicatie: | 19-01-2022 |
Zaaknummer(s): | D2021/2155-2020-192 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een gynaecoloog. Beklaagde heeft klaagster geopereerd, waarbij een sacrospinale fixatie (SSF) is uitgevoerd. Klaagster verwijt beklaagde dat zij tijdens de operatie géén SSF met behulp van permanente hechtingen heeft verricht, maar dit ten onrechte wel heeft opgenomen in het operatieverslag. Uit verschillende omstandigheden blijkt echter dat beklaagde wel degelijk een SSF-operatie (met hechtingen) bij klaagster heeft verricht. Ook de klacht dat beklaagde bij de operatie takjes van de nervus ischiadicus heeft ingehecht en dit niet in het operatieverslag heeft opgenomen is ongegrond. Het college komt tot het oordeel dat dit inhechten zeer waarschijnlijk niet heeft plaatsgevonden. Het laatste klachtonderdeel dat beklaagde de mogelijkheid van een hersteloperatie niet met klaagster heeft besproken is eveneens ongegrond. Uit het medisch dossier blijkt dat beklaagde dit wel heeft besproken. Klacht kennelijk ongegrond verklaard. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: mr. E. Kiliç, werkzaam te Rotterdam,
tegen:
C , gynaecoloog,
werkzaam te B en D,
beklaagde,
gemachtigde: mr. S. Slabbers, werkzaam te Utrecht.
NaN. Het verloop van de procedure
NaN. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 30 december 2020;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 2 juni 2021;
- het operatieverslag van 6 oktober 2016;
- de brief van de gemachtigde van klaagster, ontvangen op 17 juni 2021, met bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van klaagster, ontvangen op 7 juli 2021, met CD-rom;
- het aanvullend verweerschrift.
NaN. Het College heeft de klacht op 8 december 2021 in raadkamer behandeld.
NaN. De feiten
NaN. Beklaagde is werkzaam als gynaecoloog in het E. Klaagster is in augustus 2015 naar dat ziekenhuis verwezen in verband met klachten passend bij een verzakking.
NaN. In oktober 2016 is klaagster door beklaagde geopereerd, waarbij een sacrospinale fixatie (SSF) is uitgevoerd. Bij een SSF wordt de verzakte baarmoeder met behulp van (permanente) hechtingsdraden aan een bindweefselband (het ligamentum sacrospinale) in het bekken vastgemaakt.
NaN. In oktober 2016 meldde klaagster veel pijn te hebben aan de achterzijde van haar rechterbovenbeen, ter hoogte van de hamstrings. Klaagster is die dag en de volgende dag gezien door een fysiotherapeut. Op . oktober 2016 is klaagster ontslagen uit het ziekenhuis. Zij liep toen met een rollator.
NaN. Op .. oktober 2016 is een echo van het bovenbeen gemaakt. Er zijn geen aanwijzingen voor een bloeduitstorting.
NaN. Op .. oktober 2016 bezoekt klaagster de polikliniek wegens aanhoudende pijnklachten. Zij wordt dan gezien door een collega van beklaagde, die bij inwendig onderzoek constateert dat de plaats waar de hechtingen door de bindweefselwand zijn gelegd, pijnlijk is.
NaN. Op .. oktober 2016 wordt in verband met de pijnklachten een CT-scan gemaakt van het operatiegebied. Daaruit blijken geen afwijkingen. Op .. oktober 2016 bezoekt klaagster de polikliniek en wordt de CT-scan besproken. Klaagster wordt verwezen naar de pijnpoli en opnieuw naar de fysiotherapeut. Het dossier vermeldt verder: ‘Indien geen verbetering overwegen verwijderen SSF’.
NaN. In november 2016 geeft klaagster aan nog steeds pijn te hebben en opnieuw een verzakkingsgevoel te ervaren. Bij inwendig onderzoek blijkt niet van een verzakking. De draad van de SSF is ‘palpabel (niet pijnlijk)’. De conclusie is dat er geen verzakking is, dat er nog steeds pijnklachten zijn, maar dat het wel beter gaat.
NaN. Klaagster is in januari 2017 onder behandeling gekomen van een andere gynaecoloog in het F in D. Die verwijst haar door naar het G voor verder onderzoek. In februari 2017 wordt daar een blaasverzakking geconstateerd. In juli 2020 wordt electromyografisch onderzoek verricht. De conclusie luidt: ‘Geen afwijkingen bij geleidingsonderzoek en naaldonderzoek, derhalve dus geen harde aanwijzingen voor een n.ischiadicusneuropathie. (...)’
NaN. In maart 2021 is klaagster geopereerd om de SSF-hechtingen te verwijderen.
NaN. De klacht
Klaagster verwijt de beklaagde in de eerste plaats dat zij bij de operatie in oktober 2016 takjes van de nervus ischiadicus heeft ingehecht en dit niet in het operatieverslag heeft opgenomen.
Nadat de operatie in maart 2021 heeft plaatsgevonden heeft klaagster haar klachten gewijzigd. De gewijzigde klacht luidt:
Klaagster verwijt beklaagde dat zij tijdens de operatie in oktober 2016 géén SSF met behulp van permanente hechtingen heeft verricht, maar dit ten onrechte wel heeft opgenomen in het operatieverslag. Klaagster verwijt beklaagde bovendien dat zij de mogelijkheid van een operatie om de SSF ongedaan te maken niet met klaagster heeft besproken.
NaN. Het standpunt van beklaagde
De beklaagde heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
NaN. De beoordeling
NaN. Het College zal zowel de oorspronkelijke klacht als de gewijzigde klacht beoordelen.
NaN. Daarbij stelt het College voorop dat uit verschillende omstandigheden blijkt dat beklaagde wel degelijk in oktober 2016 een SSF-operatie (met hechtingen) bij klaagster heeft verricht. Daarvoor is het volgende redengevend. Een SSF-operatie kan alleen maar plaatsvinden door middel van het aanbrengen van hechtingen. Bij de ingreep is niet alleen de gynaecoloog maar daarnaast een team van medewerkers aanwezig dat getuige is van de ingreep. Dat die ingreep niet zou hebben plaatsgevonden, acht het College dan ook niet voorstelbaar. Na de operatie is geen sprake meer van een verzakking van de baarmoeder. Dit moet een gevolg zijn van de ingreep die heeft plaatsgevonden. Uit het medische dossier blijkt bovendien dat de SSF-draad palpabel is, zowel tijdens het consult bij beklaagde in november 2016 als tijdens consulten van de gynaecoloog in het F. Dat tijdens de operatie in maart 2021 geen hechtingen zijn aangetroffen is opvallend, maar geen bewijs dat die hechtingen niet zijn aangebracht. De klacht dat géén SSF met behulp van permanente hechtingenis verricht, acht het College dan ook ongegrond.
NaN. Het College beoordeelt vervolgens of, gelet op de na de operatie ontstane pijnklachten van klaagster, er aanwijzingen zijn dat beklaagde tijdens de operatie onzorgvuldig heeft gehandeld. Het College overweegt allereerst dat uit het operatieverslag blijkt dat de ingreep is uitgevoerd zoals gebruikelijk en volgens de professionele standaard is. Opgemerkt wordt dat pijn na een SSF een complicatie is die vaker voorkomt, maar het betreft dan een pijn die elders is gelokaliseerd omdat er dan prikkeling van een andere zenuw, anders dan door klaagster wordt beschreven, optreedt. De pijnklachten die klaagster ervaart, zijn anatomisch gezien niet te verklaren vanuit de ingreep die heeft plaatsgevonden. De gebruikelijke pijnklachten na een dergelijke ingreep bevinden zich meer in de bil en de regio rondom de anus door prikkeling van de nervus Pudendus die kort achter het sacrospinale ligament loopt. De door klaagster beschreven pijnen passen bij prikkeling van de nervus Ischiadicus, die echter niet in de buurt van het operatiegebied ligt. Op basis hiervan is het inhechten van takjes van die zenuw dan ook zeer onwaarschijnlijk. Uit het medisch dossier blijkt dat is overwogen of de pijn wellicht is veroorzaakt door het gebruik van de beensteunen tijdens de ingreep. Echter, uit de uitgevoerde EMG blijkt dat er geen sprake is van neuropathie van de nervus Ischiadicus, hetgeen de eerdere conclusie ondersteunt. De conclusie luidt dan ook dat klaagster na de ingreep helaas geconfronteerd is met ernstige pijnklachten, maar dat die niet door de ingreep zijn te verklaren en dat niet is gebleken dat beklaagde onzorgvuldig of onbekwaam heeft gehandeld. De klacht is ook in zoverre ongegrond.
NaN. Dit oordeel treft dan ook de klacht ten aanzien van het ten onrechte niet vermelden van het inhechten van de zenuwtakjes in het medisch dossier. Het College komt bij 5.3 tot het oordeel dat dit inhechten zeer waarschijnlijk niet heeft plaatsgevonden, dus alleen al om die reden slaagt dit klachtonderdeel niet.
NaN. Het laatste klachtonderdeel is dat beklaagde de mogelijkheid van een hersteloperatie waarbij de SSF ongedaan wordt gemaakt, niet met klaagster heeft besproken. Beklaagde weerspreekt deze klacht, zij stelt hierover wel met klaagster gesproken te hebben, hetgeen gestaafd wordt door het verslag van het consult van oktober 2016. Daarin staat dat indien geen verbetering van de pijn optreedt, overwogen moet worden om de hechtingen te verwijderen. Het College heeft geen aanleiding om aan deze weergave in het medisch dossier te twijfelen en gaat er dan ook vanuit dat de mogelijkheid van verwijdering van de hechtingen op die datum wel met klaagster is besproken. Beklaagde heeft klaagster daarna niet meer behandeld en heeft vanaf dat moment dus ook geen rol meer gespeeld in het bepalen van het beleid ten aanzien van de aanhoudende klachten. Het College acht ook dit klachtonderdeel ongegrond.
NaN. De conclusie is dat geen van de klachtonderdelen gegrond is. De klacht zal kennelijk ongegrond worden verklaard.
NaN. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:
verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 19 januari 2021 door M.M. van ‘t Nedereind, voorzitter,
J.W. de Leeuw en J.M. Burggraaff, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris.