ECLI:NL:TGZRGRO:2022:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2020/10
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2022:6 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-02-2022 |
Datum publicatie: | 17-02-2022 |
Zaaknummer(s): | GP2020/10 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een gz-psycholoog. Klager verblijft in een tbs-kliniek waar de gz-psycholoog zijn behandelcoördinator is geweest. Klager verwijt de gz-psycholoog dat haar rapportages onvolledig zijn en dat zij ondeskundig is. Ook zou zij niet meewerken aan het beëindigen van de tbs-maatregel en heeft zij klager ten onrechte laten overplaatsen naar de crisisafdeling. Voorts heeft ze ten onrechte een negatief advies uitgebracht over een verzoek klager over te plaatsen naar een andere tbs-kliniek. Het college is het niet eens met de standpunten van klager en verklaart de klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN
Beslissing in raadkamer d.d. 1 februari 2022 naar aanleiding van de op 16 september 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van
A , te B,
k l a g e r
-tegen-
C , gz-psycholoog, (destijds) werkzaam te B,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met bijlage;
- een brief van klager, ingekomen op 19 november 2020:
- het verweerschrift met bijlagen;
- brieven van klager, sommige met bijlagen, ingekomen op 3, 5 en 17 februari 2021, op 4 en 30 maart 2021 en op 6 april 2021;
- een stuk ter voorbereiding op het mondeling vooronderzoek, ontvangen namens beklaagde op 31 maart 2021;
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek;
- aanvullende stukken, ontvangen van klager op 12 en 23 april 2021;
- het aanvullend verweerschrift;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
2.1
Aan klager is in 2017 een maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) opgelegd.
Vanaf 2 november 2018 verblijft klager in D (hierna: de kliniek).
Vanaf 14 maart 2019 bevond klager zich op de doorstroomafdeling waar beklaagde, werkzaam als klinisch psycholoog bij de kliniek, zijn behandelcoördinator was.
2.2
Op 29 oktober 2019 heeft het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam (hierna: RTG Amsterdam) uitspraak gedaan op een klacht van klager tegen de psychiater die in 2016 een forensisch onderzoek heeft verricht bij klager in het kader van zijn strafproces. De klacht tegen deze psychiater is gegrond verklaard.
2.3
In de kliniek werd er aanvankelijk vanuit gegaan dat bij klager persoonlijkheids-problematiek op de voorgrond stond. Toen beklaagde betrokken raakte bij de behandeling van klager was onvoldoende duidelijk of bij klager sprake was van een psychotisch toestandsbeeld. Geadviseerd werd om op de afdeling het beloop van mogelijke psychotische symptomen te blijven volgen. Klager werd uitgebreid geobserveerd door het behandelteam, bestaande uit sociotherapeuten, de behandelend psychiater en beklaagde. De behandelend psychiater en beklaagde concludeerden in hun ‘Aanvulling diagnostiek dhr. [naam klager]’ op 11 februari 2020 onder meer het volgende:
“In het diagnostiekrapport van 11-07-2019 werden reeds mogelijke psychotische symptomen gezien: “Uit persoonlijkheidsonderzoek en observaties komen bijzonderheden naar voren die doen deken aan een mogelijk psychotisch toestandsbeeld. Met name de achterdocht, het verhoogd associatief denken en de incoherentie in spraak (en denken) zouden hierop kunnen wijzen. Aanvullend zijn er ook vanuit testscores aanwijzingen die wijzen in de richting van een psychotisch beeld. Aan de andere kant laat betrokkene een langdurig patroon zien van bovenstaande kenmerken die bij toenemende druk en spanningen meer aan de oppervlakte lijken te komen, hetgeen pleit voor kwetsbaarheden in de persoonlijkheid die (meer) aan de oppervlakte komen als betrokkende druk ervaart. Zo kan de mate van samenhang in de brieven die hij schrijft bijvoorbeeld erg variëren. Momenteel zijn er niet voldoende aanwijzingen om te spreken van een psychotisch toestandsbeeld.”
Op basis van bovenstaande observaties, kan de diagnose worden bijgesteld. Patiënt voldoet aan ten minste twee symptomen van een schizofreniespectrum stoornis zoals beschreven in DSM5. (1) Gedesorganiseerd spreken en (2) wanen (achterdocht). Beide symptomen zijn de afgelopen maanden uitgebreid geobserveerd, zijn vrijwel continu aanwezig en verergeren onder stress. Ze veroorzaken klinisch significante lijdensdruk en beperkingen in het functioneren. Veel van het geobserveerde gedrag van patiënt komt voort uit de achterdocht, hij wordt voortdurend in beslag genomen door zijn strijd tegen het door hem ervaren onrecht. Bij deze strijd wordt patiënt gehinderd door zijn desorganisatie in denken. Het is retrospectief niet goed vast te stellen wanneer de symptomen zijn ontstaan en of het niveau van functioneren na het begin van de stoornis is verminderd. Daarom wordt er gekozen de symptomen binnen de DSM5 te classificeren als 289.9 Ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
Omdat een psychotisch toestandsbeeld de persoonlijkheid(strekken) kan beïnvloeden, wordt de eerder gestelde diagnose persoonlijkheidsstoornis uitgesteld. Deze wordt opnieuw geëvalueerd op het moment dat de psychose adequaat behandeld is.”
De behandelend psychiater en beklaagde hebben hun bevindingen en aanbevelingen gedeeld met de vorige behandelend psychiater en de opsteller van het diagnostiekrapport van 11 juli 2019. Zij waren het eens met de conclusies en aanbevelingen uit het recentere rapport. De aanbeveling luidde dat met antipsychotische medicatie zou worden gestart.
2.4
Klager herkende zich niet in de diagnose en gaf te kennen geen medicatie te willen innemen. Om die reden werd besloten een a-dwangbehandeling te starten. Als reden hiervoor werd in de ‘Verklaring noodzakelijkheid a-dwangbehandeling’ gegeven dat klager zonder de medicatie onevenredig lang in de kliniek zou moeten verblijven, doordat er geen adequate behandeling zou kunnen worden opgestart. Daarnaast zou het niet innemen van de medicatie klagers gezondheid in gevaar brengen, doordat zijn achterdocht een adequate somatische behandeling in de weg staat. Zo liet klager zich volgens de verklaring onvoldoende behandelen voor zijn hoge bloeddruk vanuit wantrouwen ten opzichte van de medicatie en artsen. Een onafhankelijk psychiater heeft de diagnostiek en het voornemen tot a-dwangbehandeling getoetst en beide onderschreven.
2.5
Met het oog op het instellen van de dwangmedicatie is klager op 13 oktober 2020 tijdelijk overgeplaatst naar de crisisafdeling van de kliniek. Hier stopt de betrokkenheid van beklaagde bij klagers behandeling. Vanuit de crisisafdeling werd klager overgeplaatst naar een afdeling die gespecialiseerd is in de behandeling van patiënten met psychotische kwetsbaarheid.
2.6
Op 14 oktober 2020, één dag na de overplaatsing naar de crisisafdeling, was er een zitting in een tuchtzaak, aanhangig gemaakt door klager, bij het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag (RTG Den Haag). Deze zitting heeft klager niet fysiek of digitaal bijgewoond.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
3.1
Het standpunt van klager luidt – zakelijk weergegeven en samengevat – als volgt.
Beklaagde stelt zich volgens klager niet open voor informatie waaruit zou blijken dat hij mogelijk ten onrechte een tbs-maatregel heeft gekregen. Klagers voormalige mentor in de kliniek zou in rapporten over klager op verzoek van anderen zaken hebben overdreven. Met positieve informatie over klager deed hij niets, omdat tegen de mentor werd gezegd dat die informatie niet relevant was voor klagers verblijf in de kliniek.
Beklaagde zou volgens klager pochende uitspraken doen, bijvoorbeeld dat mannen alleen maar goed zijn voor de bevruchting en daarna wel dood mogen gaan, dat zij de baas is en dat ze binnen de kliniek niet aan waarheidsvinding doen. Ook verzint beklaagde steeds diagnoses bij klager, voert zij telkens oude bronnen op en geeft door middel van knip- en plakwerk haar eigen draai aan de zaken in haar rapporten. Daarnaast worden medische aandoeningen en behandelingen door haar gebagatelliseerd in haar verslagen. Voorts heeft beklaagde negatief gereageerd op een overplaatsingsverzoek, terwijl er volgens klager goede redenen zijn om hem over te plaatsen.
3.2
Klager verwijt beklaagde dat zij:
1. haar macht misbruikt en onvolledige gegevens registreert en rapporteert;
2. niet handelt zoals van een deskundig psycholoog verwacht mag worden, waardoor klager wordt benadeeld;
3. niet meewerkt aan het effectueren van het vonnis van het RTG Amsterdam, waarbij duidelijk is geworden dat de tbs-maatregel mogelijk onterecht is opgelegd;
4. onterecht klager heeft overgeplaatst naar de crisisafdeling en een negatieve beoordeling van het overplaatsingsverzoek heeft gegeven. Met de overplaatsing naar de crisisafdeling werd deelname aan een zitting bij het RTG Den Haag belemmerd.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven en samengevat – als volgt.
Ten aanzien van de diagnostiek
Beklaagde is van mening dat het stellen van een diagnose bij klager zorgvuldig tot stand is gekomen. Klager is langere tijd geobserveerd, waarbij door meerdere disciplines binnen de kliniek informatie over hem is verstrekt. Er is overleg gepleegd met meerdere deskundigen en de diagnostiek is getoetst.
Ten aanzien van de bejegening
Met het verwijt dat beklaagde zich niet zou openstellen voor een minder ingrijpende maatregel, lijkt klager niet te beseffen dat beklaagde zich moet bewegen binnen een justitieel kader waarover zij geen zeggenschap heeft. Volgens klager zou uit de uitspraak van het RTG Amsterdam blijken dat aan hem ten onrechte een tbs-maatregel is opgelegd. Beklaagde gaat hier echter niet over. Het is niet aan de kliniek, noch aan de individuele medewerkers om te beoordelen of een tbs-maatregel terecht is opgelegd.
Dat klager vervolgens een zitting van het RTG Den Haag in het kader van een andere tuchtzaak niet heeft kunnen bijwonen, omdat hij een dag eerder was overgeplaatst naar de crisisafdeling, is ongelukkig geweest. Het bijwonen van de zitting was op dat moment uit veiligheidsoogpunt echter niet verantwoord. Deze overplaatsing vond plaats om de dwangmedicatie op juiste wijze te kunnen inregelen. Tijdelijke overplaatsing naar de crisisafdeling is niet ongebruikelijk bij patiënten die op dwangmedicatie worden ingesteld, zeker niet als het om weigerende patiënten gaat bij wie de reactie op de dwangbehandeling niet goed kan worden ingeschat. De beslissing klager een dag eerder over te plaatsen naar de crisisafdeling is niet (alleen) door beklaagde genomen. Beklaagde heeft overigens nog wel geprobeerd te regelen dat klager de zitting digitaal kon bijwonen, maar dat wilde klager niet.
Welke feiten beklaagde zou hebben verdraaid is niet duidelijk, nu klager dit niet onderbouwt. Dat in de rapportages gebruik gemaakt wordt van oude bronnen is juist en onvermijdelijk. Het is niet duidelijk welke bronnen volgens klager niet gebruikt hadden mogen worden en waarom.
Wat betreft het overplaatsingsverzoek
Klager wilde overgeplaatst worden, omdat er veel wantrouwen bij hem was ontstaan richting de kliniek en er volgens hem een behandelimpasse was ontstaan. De behandelaars binnen de kliniek – onder wie beklaagde – zagen echter nog wel behandelmogelijkheden en waren er niet van overtuigd dat het door klager ervaren wantrouwen en onrecht zou gaan afnemen door overplaatsing naar een andere kliniek. Zij adviseerden de Dienst Justitiële Inrichtingen daarom niet mee te gaan in het overplaatsingsverzoek.
Beklaagde heeft nimmer medische behandelingen gebagatelliseerd en zich evenmin schuldig gemaakt aan machtsmisbruik. Ten slotte betwist beklaagde dat zij de uitlatingen heeft gedaan die klager haar in het klaagschrift toedicht. Dat is niet gebeurd en zeker niet in de context zoals door klager wordt gesteld.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er in algemene zin op dat het er bij het beoordelen van een tuchtklacht niet om gaat of het handelen waarop de klacht betrekking heeft beter had gekund. Het gaat om het beantwoorden van de vraag of de aangeklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment in de betreffende beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard. De klachtonderdelen worden hierna in dit licht beoordeeld, in een andere volgorde dan hoe ze onder 3.2 zijn gerangschikt.
5.2 Klachtonderdelen 1 en 3
Deze klachtonderdelen hebben beide betrekking op het handelen van beklaagde jegens klager en zullen gezamenlijk worden behandeld. Klager verwijt beklaagde dat haar rapportages onjuist en onvolledig zijn. Ook zou beklaagde niet meewerken aan het effectueren van een tuchtrechtelijke uitspraak op een klacht van klager tegen een andere zorgverlener. Beklaagde heeft de verwijten van klager die betrekking hebben op haar rapportages gemotiveerd weersproken. Haar uiteenzetting van de gang van zaken vindt steun in het behandeldossier. Al met al acht het college geen aanknopingspunt aanwezig voor de juistheid van de stelling dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan machtsmisbruik. Hetzelfde geldt voor de inhoud van beklaagdes rapportages. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat hier gebreken aan kleven die zouden moeten leiden tot een tuchtrechtelijk verwijt.
Wat betreft het verwijt dat beklaagde niet meewerkt aan het effectueren van de uitspraak van het RTG Amsterdam, geldt het volgende. Deze uitspraak had betrekking op het onderzoek en de rapportage van een psychiater in het kader van het strafproces. Het college begrijpt dat deze uitspraak veel impact heeft op klager en hem een sterk gevoel geeft dat hem onrecht is aangedaan. Klager leidt uit deze uitspraak af dat aan hem (mogelijk) ten onrechte een tbs-maatregel is opgelegd. Klager is daarbij van mening dat beklaagde hierin iets voor hem had moeten betekenen. Wat zij concreet had moeten doen volgens klager, is niet duidelijk. Los van de vraag of de tbs-maatregel ten onrechte is opgelegd, benadrukt het college dat beklaagde de maatregel niet heeft opgelegd en dat zij deze ook niet kan beëindigen. Uit het behandeldossier valt voorts niet op te maken dat beklaagde, in verband met de uitspraak van het RTG Amsterdam, anders had moeten handelen dan zij heeft gedaan.
Een en ander betekent dat klachtonderdelen 1 en 3 kennelijk ongegrond zijn.
5.3 Klachtonderdeel 4
Wat betreft de overplaatsing naar de crisisafdeling op 13 oktober 2020, de dag voor een zitting bij het RTG Den Haag in een andere tuchtzaak, overweegt het college het volgende. Het is spijtig dat er de volgende dag blijkbaar een zitting doorgang heeft gevonden waar klager niet bij kon zijn. Het is het college niet duidelijk of er van de zijde van klager om aanhouding van de zitting is gevraagd en – zo ja – waarom de zitting niet is aangehouden. Voorts geldt dat klager niet heeft weersproken dat beklaagde heeft geprobeerd te organiseren dat klager digitaal kon deelnemen aan de zitting, maar dat hij dat zelf niet wilde. Los van het voorgaande, kan uit het dossier niet worden opgemaakt dat de tijdelijke overplaatsing naar de crisisafdeling onrechtmatig is geweest. Hierdoor kan evenmin worden vastgesteld dat beklaagde hierin een tuchtrechtelijk verwijtbaar aandeel heeft gehad.
Klager heeft een beslissing van de beklagcommissie van de kliniek van 17 juni 2021 overgelegd. Hierin werd geoordeeld dat de dwangmedicatie bij klager diende te worden afgebouwd, omdat onvoldoende onderbouwd was waarom er dwangmedicatie bij klager was geïndiceerd. Mocht klager met deze beslissing hebben willen aantonen dat de onrechtmatigheid niet alleen in de overplaatsing zit, maar ook in de beslissing tot dwangmedicatie, dan geldt hiervoor het volgende. Het oordeel van de beklagcommissie heeft betrekking op verlengingsbesluiten ten aanzien van de dwangmedicatie in 2021. Naar het oordeel van de beklagcommissie was – kort gezegd – onvoldoende onderbouwd waarom verlenging van de dwangmedicatie nodig was, gezien de op dat moment recente positieve ontwikkelingen bij klager. Het oordeel van de beklagcommissie heeft geen betrekking op de periode waar de onderhavige klacht over gaat. Overigens geldt dat beklaagde niet degene is die bepaalt dat er daadwerkelijk overgegaan wordt tot dwangmedicatie.
Wat de negatieve advisering op het verzoek tot overplaatsing naar een andere kliniek betreft: het college acht in de gedegen onderbouwing van dit advies geen aanleiding aanwezig voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van beklaagde.
Een en ander leidt tot de conclusie dat klachtonderdeel 4 ook kennelijk ongegrond is.
5.4 Klachtonderdeel 2
Het tweede klachtonderdeel luidt dat beklaagde niet zou handelen als een deskundig gz-psycholoog, waardoor klager benadeeld wordt.
Voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op bejegening in de vorm van opmerkingen die beklaagde zou hebben gemaakt, geldt dat de lezingen hierover verschillen. Beklaagde betwist namelijk dat zij de uitspraken heeft gedaan die haar verweten worden; zij stelt dat zij dergelijke uitspraken sowieso niet heeft gedaan in de context die klager schetst. Nu de partijen het hierover niet eens zijn en het dossier hierover geen uitsluitsel biedt, geldt dat het college de juistheid van deze verwijten niet kan vaststellen. Dit betekent niet dat het college meer waarde toekent aan het woord van de ene partij dan dat van de andere partij. Het betekent dat feitelijk niet is vast te stellen wat er is gezegd en binnen welke context, en dat een klacht daarover dan niet gegrond verklaard kan worden.
Voor zover dit klachtonderdeel bedoeld is als een concluderend verwijt, voortvloeiende uit de andere klachtonderdelen, wordt verwezen naar de beoordeling van die klachtonderdelen en treft dit klachtonderdeel hetzelfde lot.
Al met al is klachtonderdeel 2 dus ook kennelijk ongegrond.
5.5
Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, S.M. Pol en N.J. Kroon, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.