ECLI:NL:TGZRGRO:2022:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2021/01

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2022:3
Datum uitspraak: 07-01-2022
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): G2021/01
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Visiteaanvraag ten behoeve van gehandicapte zoon. beklaagde heeft de visiteaanvraag niet gehonoreerd en een coronatest gevraagd. Daar gaat de klacht over. Patiënt is de volgende dag overleden. Gelet op alle omstandigheden kan het college niet vaststellen dat de klacht gegrond is.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Beslissing d.d. 7 januari 2022 naar aanleiding van de op 7 januari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. D. Benamari,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

  • het klaagschrift met de bijlagen;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • het proces-verbaal van het op 12 juli 2021 gehouden gehoor in het kader van het  
  • vooronderzoek;
  • de repliek met de bijlagen;
  • de notitie uit het huisartsenjournaal;
  • de dupliek met de bijlagen.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 14 december 2021, waar klager en beklaagde zijn verschenen, beklaagde bijgestaan door zijn gemachtigde.

Op initiatief van het college en van klager is D ter zitting als getuige gehoord.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder de notitie uit het huisartsenjournaal) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager is de vader van E, geboren in 1988 en overleden in 2020 (verder patiënt te noemen). Patiënt was bekend met een ernstige spierziekte en was meervoudig gehandicapt.

Beklaagde is sinds 2006 huisarts en is sindsdien als waarnemend huisarts werkzaam bij verschillende praktijken.

Op vrijdag 6 november 2020 was beklaagde waarnemer in de praktijk van huisarts F te G. Hij nam die dag ook waar voor de praktijken van de huisartsen H en I die in hetzelfde pand zijn gevestigd als de praktijk van F.

De huisarts van patiënt, J, praktijkhoudend in B, had aan huisarts F gevraagd om op vrijdagmiddag 6 november 2020 voor hem waar te nemen. Dat was beklaagde die middag niet bekend. De afstand B-G is ongeveer vier kilometer.

De assistente van J, D nam op vrijdag 6 november 2020 om ongeveer 16.00 uur telefonisch contact op met de assistente van beklaagde om te overleggen. Zij vertelde de assistente dat de vader van de 32-jarige patiënt had gebeld om een visite aan te vragen omdat patiënt kortademig was. Beklaagde heeft het gesprek van zijn assistente met D overgenomen.

D noteerde die middag het volgende in het dossier van patiënt:

“S al een aantal dagen niet lekker. paar dagen hoesten, benauwd, Sat 85, geen koorts, geen ruik of smaakverlies, slijm ophoesten.

P iom K(waarnemer C) eerst coronatest.”

Met patiënt ging het later die dag beter. Hij heeft die avond normaal gegeten, op de laptop spelletjes gespeeld, televisie gekeken en is om 22.00 uur naar bed gebracht. De volgende dag zou een coronatest bij hem worden afgenomen. De volgende ochtend kon klager zijn zoon niet wakker krijgen. Zijn saturatie bleek 55% te zijn. Klager heeft direct 112 gebeld en patiënt is naar het academisch ziekenhuis gebracht. Hij is daar geïntubeerd, gereanimeerd en opgenomen op de afdeling intensive care. De coronatest was negatief. Patiënt had een bacteriële longontsteking. Patiënt is die nacht overleden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat hij nalatig is geweest door een patiënt met serieuze klachten eerst een coronatest te vragen voordat hij onderzoek wilde doen.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert – zakelijk weergegeven – aan dat hij zich weloverwogen en toetsbaar opstelt. Hij verzoekt het college om bij de beoordeling van zijn handelen rekening te houden met alle in het kader van deze procedure genoemde omstandigheden.

Met betrekking tot het telefonisch contact met de doktersassistente D verklaarde beklaagde desgevraagd –zakelijk weergegeven- ter zitting:

“Ik wist op dat moment niet dat ik waarnam voor J. Ik stond achter mijn assistente toen ze belde met D. Ik ving dat gesprek op. Het gesprek was al een tijdje bezig. Mijn assistente zei dat de assistente een visite aanvroeg ter geruststelling bij een 32-jarige patiënt die een beetje kortademig was. Ze vertelde dat het beleid in de praktijk van J was om eerst een coronatest te doen. Toen heb ik het gesprek met D overgenomen. Ze vertelde dat patiënt milde klachten had, lichte kortademigheid, geen vegetatieve klachten, geen hoesten en geen koorts. Ze vroeg een visite ter geruststelling. Over de saturatie is niet gesproken. Een saturatie van 85% is nooit benoemd. Ik heb niet naar de saturatie gevraagd. Het is hoogst uitzonderlijk dat iemand thuis een saturatiemeter heeft. Er waren verder geen bijzonderheden. Er is niet verteld dat het om een meervoudig gehandicapte man ging. Als ik dat had geweten, had ik direct een ambulance gebeld. Ik heb gezegd het beleid, van eerst een coronatest te doen, te volgen en dat als de vader niet instemde, of bij verslechtering, opnieuw contact op moesten nemen. D heeft niet kenbaar gemaakt dat ze zich zorgen maakte. Ik had geen toegang tot het systeem van J. Inmiddels weet ik dat dat met bepaalde codes wel kan. Achteraf weet ik dat J die middag een paar uur eerder weg wilde en aan F had gevraagd om waar te nemen. Maar F had dat niet aan mij doorgegeven. Ik had nog nooit voor J waargenomen. Ik had op dat moment niet de mogelijkheid om in het dossier te kijken. Ik dacht dat ik voldoende gegevens had om te adviseren.”

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1  

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Verder wijst het college erop dat de klacht beoordeeld moet worden op basis van wat de arts ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen wist of had kunnen weten omtrent de aard en de ernst van de aandoening waaraan patiënt leed. Dit betekent dat bij de beoordeling van het handelen van de arts in zoverre geen rekening kan worden gehouden met informatie die daarna bekend is geworden en het - na dat handelen - overlijden van patiënt.

5.2

De klacht betreft het advies dat beklaagde heeft gegeven op 6 november 2020 tijdens het telefonisch contact met D.

Voor de beoordeling van die klacht zal het college eerst moeten vaststellen wat beklaagde op het moment van dat telefonisch contact met D precies wist of had kunnen weten. Klager heeft ter ondersteuning van zijn klacht een verklaring van D overgelegd en haar ter zitting als zijn getuige opgeroepen. Ook het college heeft D ter zitting als getuige opgeroepen.

Desgevraagd verklaarde zij –zakelijk weergegeven- ter zitting:

“Klager belde naar de praktijk en vertelde dat zijn zoon enkele dagen aan het hoesten was en dat hij een lage saturatie had. Hij belde via de spoedlijn maar dat was omdat ik bezig was en de gewone lijn niet kon opnemen. Hij vroeg een visite aan. Ik heb de zoon van klager een of twee keer bij hem thuis gezien bij het geven van de griepvaccinatie. Ik was op de praktijk. De huisarts J was niet op de praktijk. Hij was wel privé aanwezig. Het is een praktijk aan huis. We nemen onderling waar met de praktijk van G. Ik heb eerst met de assistente van F gesproken. Ik heb de geboortedatum van patiënt genoemd en een visite voor hem aangevraagd. De assistente gaf me direct C aan de telefoon. Ik heb met de assistente verder geen informatie uitgewisseld. Ik wist niet dat F er niet was. Het was de eerste keer dat ik C sprak. Ik weet niet of ik heb verteld dat klager de spoedlijn had gebeld. Ik vroeg een visite aan en hij zei direct dat het daar te druk voor was. Ik heb gezegd dat de vader van een gehandicapte jongeman met een spierziekte had gebeld vanwege kortademigheid, benauwdheid en een lage saturatie. Ik weet niet of ik het percentage heb genoemd maar dat staat wel in het dossier en ik hoopte dat C meekeek in het dossier. Ik heb gezegd dat de ouders niet vaak bellen. C zei dat het druk was, dat hij voor drie praktijken dienst deed en hij vroeg wat het beleid was. Ik vertelde hem dat we bij milde klachten eerst een coronatest vragen. Ik wist niet dat C niet wist dat hij ook voor onze praktijk waarnam. Ik weet zeker dat C mee kon kijken in het dossier. Daar heb je wel een inlogcode voor nodig. Ik weet niet welke code. Ik heb een code en kan in alle praktijken in de dossiers kijken. Ik denk dat dat andersom ook zo is. Of C mee kon kijken is niet ter sprake geweest. Ik veronderstelde dat. Als we voor een andere praktijk waarnemen loggen we direct in, in het systeem van die huisarts. Ik weet niet wat F en C hadden afgesproken. Ik was verbouwereerd dat ik zo snel werd afgewimpeld. Hij heeft wel gezegd dat de vader bij verandering van de klachten direct weer moest bellen. De vader belde later dat de coronatest was geregeld en dat het wat beter ging. Ik dacht dat ze de doktersdienst konden bellen als het niet goed ging. Het beleid was om bij milde klachten eerst te testen. Bij ernstiger klachten was het beleid wel direct een visite af te leggen of om de patiënt naar het spreekuur te laten komen.” 

5.3

Duidelijk is dat de verklaringen van beklaagde en van D met betrekking tot het telefoongesprek op 6 november 2020 op belangrijke punten uiteenlopen. Nu andere mogelijkheden ontbreken om de precieze inhoud van het gesprek te achterhalen, dient het college op die punten de lezing van beklaagde te volgen. Dat berust niet op het uitgangspunt dat het woord van D minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op de omstandigheid dat het college niet kan vaststellen dat de lezing van beklaagde niet juist is.

Vaststaat dat beklaagde en D niet wisten dat beklaagde waarnam voor de praktijk van J. Vaststaat ook dat D meende dat beklaagde in het dossier van patiënt kon kijken en haar notitie daarin kon lezen. Feitelijk had, zo moet op grond van zijn verklaring worden aangenomen, beklaagde echter geen toegang tot het dossier van patiënt. Omdat beklaagde niet wist en niet kon weten dat hij waarnam voor J kan hem daarvan geen verwijt worden gemaakt. Dat betekent dat het college niet kan vaststellen dat beklaagde wist dat patiënt een spierziekte had, meervoudig gehandicapt was en een saturatie van 85% had. Niet is komen vast te staan dat beklaagde verdere bijzonderheden betreffende patiënt bekend waren.

De vraag die zich opdringt is of beklaagde in het gesprek met D meer had moeten doorvragen. Duidelijk is dat in dat gesprek belangrijke informatie, zoals de saturatie van 85%, de ernstige spierziekte en meervoudige handicap, niet of in ieder geval onvoldoende ter sprake zijn geweest.

Het college is van oordeel dat het beklaagde - gegeven de informatie die hij op dat moment had- in tuchtrechtelijke zin niet kan worden verweten dat hij niet (verder) heeft doorgevraagd. Het vragen naar de saturatie ligt in de huisartsenpraktijk niet voor de hand. Het is niet gebruikelijk dat patiënten thuis een saturatiemeter hebben. En verder zouden er geen bijzonderheden zijn. Ook de omstandigheid dat klager, als vader van patiënt, de assistente van huisarts J had gebeld, hoefde voor beklaagde geen (doorslaggevende) reden te zijn verdere vragen te stellen of een zorgelijke situatie te veronderstellen. Het komt namelijk geregeld voor dat familieleden van een patiënt ook in niet spoedeisende of zorgelijke omstandigheden de huisarts bellen. Het advies van beklaagde, namelijk eerst een coronatest en bij verslechtering opnieuw contact opnemen, kan daarom onder de hiervoor geschetste omstandigheden de tuchtrechtelijke toets doorstaan.

De conclusie van het college is dan ook dat beklaagde niet heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van patiënt behoorde te betrachten.

De gemachtigde van beklaagde heeft ter zitting verklaard dat inmiddels in de praktijken verbetermaatregelen zijn getroffen om herhaling te voorkomen. Zo is de organisatie rond de waarneming verbeterd en wordt laagdrempeliger gevraagd om terug te bellen. Het college acht dat juist.

Het college is van oordeel dat deze beslissing om reden van het algemeen belang van een goede organisatie rond de waarneming in de huisartsenpraktijk, op na te noemen wijze dient te worden bekend gemaakt.

6. DE BESLISSING

Het college:

  • verklaart de klacht ongegrond;
  • bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Medisch Contact’, ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’ en ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’.

Aldus gegeven door E.W. de Groot, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist, P.E. Rodenburg en P. Eken en J.H.J.M. Uijen, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

2. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

3. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.