ECLI:NL:TGZRGRO:2022:17 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2020/16
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2022:17 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-03-2022 |
Datum publicatie: | 17-03-2022 |
Zaaknummer(s): | GP2020/16 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klager was bewindvoerder van een cliënte die bij beklaagde, GZ-psycholoog, onder behandeling was. Beklaagde heeft uitlatingen van haar cliënte in het dossier genoteerd welke een aantal negatieve kwalificaties aangaande klager inhouden zonder dat zij duidelijk heeft aangegeven dat het niet om feiten of haar (professioneel) oordeel gaat maar om subjectieve kwalificaties afkomstig van haar cliënte. Deze notities zijn door (de advocaat van) cliënte aan de rechtbank verstrekt bij het verzoek tot ontslag van klager als bewindvoerder. Het college oordeelt dat in een voortgangsrapportage zoveel als mogelijk duidelijk moet worden aangegeven waar het om objectieve informatie gaat en waar subjectieve waarnemingen van behandelaar en/of cliënt worden vermeld. Beklaagde had zich er bovendien van bewust moeten zijn dat een (deel van een) dossier door de cliënt kan worden gekopieerd en op die wijze aan derden kan worden verstrekt zonder dat de context duidelijk is. Zij heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijke (indirecte) effecten van haar aantekeningen. Beklaagde heeft zich te veel door haar cliënte laten beïnvloeden waar het om het weergeven en kwalificeren van (vermeende) gedragingen van de bewindvoerder ging. Deze wordt weliswaar niet bij naam genoemd, maar aangezien er maar één bewindvoerder functioneerde, was het niet voor meerderlei uitleg vatbaar om wie het ging. Door op deze wijze aantekeningen in het dossier op te nemen, heeft beklaagde onprofessioneel gehandeld. Gegrond, volgt berisping. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN
Beslissing d.d. 11 maart 2022 naar aanleiding van de op 19 augustus 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Groningen doorgestuurde klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , gz-psycholoog, (destijds) werkzaam te D,
gemachtigde: mr. dr. L.A.P. Arends,
b e k l a a g d e
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 17 september 2021 gehouden (mondeling) vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 februari 2022, waar klager en beklaagde met haar gemachtigde zijn verschenen. De gemachtigde van beklaagde heeft een pleitnota overgelegd.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager was in de periode november 2019 tot en met maart 2020 bewindvoerder van een bij beklaagde onder behandeling zijnde vrouw (hierna te noemen: cliënte).
Klager heeft cliënte diverse e-mails gestuurd waarin hij schrijft over vergeving, over geloof en God in relatie tot de traumatische gebeurtenissen die cliënte heeft meegemaakt. Daarbij gaat klager ook in op eigen trauma.
Cliënte heeft klager in de eerste maanden van 2020 via sms, e-mail en voicemail zeer veel berichten met verwensingen gestuurd.
Klager heeft de Rechtbank E verzocht hem te ontslaan als bewindvoerder.
In reactie op het verzoek van klager heeft de advocaat van cliënte namens haar (ook) verzocht klager te ontslaan als bewindvoerder. Naast een tweetal e-mails heeft de advocaat van cliënte daarbij ook schermafdrukken overgelegd van een voortgangsrapportage door beklaagde opgesteld in het kader van de behandeling van cliënte. Het gaat specifiek om een weergave van de inhoud van het behandelcontact dat beklaagde op 23 januari 2020 had met klaagster en dat luidt als volgt:
“Is erg overstuur door de bewindvoerder die zijn boekje ver te buiten is gegaan met zijn mailtjes die te persoonlijk zijn en zijn bijbelteksten waarmee hij haar tot vergeving wil brengen. Heeft zelf de fout begaan met te veel mailen en uiteindelijk schelden per mail. Maar ook wel weer begrijpelijk gezien het uitlokken wat deze bewindvoerder doet en gezien zijn uitingen die ronduit als gestoord overkomen. Deze bewindvoerder lijkt ook opnieuw geen goede keuzes te doen aangaande het bewind. Zo kiest hij voor een te dure polis tav fysiotherapie en lijkt hij daarbij zich niets aan te trekken van wat zij aangeeft. [naam cliënte] probeert hem te controleren maar kan nu ook al niet meer in de eigen DigiD besproken:
Stappen ondernemen zodat je zsm een andere bewindvoerder krijgt, liefst via de advocaat die je vertrouwt en die jou kent [..] Korte duidelijke mail met alle redenen en eventueel een voorbeeld van zijn mailteksten zoals hij die heeft geschreven. [naam cliënte] is bang dat hij aangifte zal doen. Besproken: Hij zelf, als bewindvoerder, zit helemaal verkeerd en zou uit zijn functie gezet moeten worden. [naam cliënte] heeft zich woedend laten maken en heeft zich in woede geuit. Niet bedreigend, wel verwensend. Ze heeft de bewijzen van zijn uitingen nog steeds. Voorstel: Vraag de advocaat naar haar mening omtrent de kans van aangifte en wat een rechter hiermee zou doen. Verder advies: Stop met contact zoeken via de mail met je bewindvoerder. Dat loopt steeds verkeerd af. De contacten worden te persoonlijk en vanuit zijn kant is er geen enkel begrip en wel veel gestoord gedrag en veel bijbeltekst. Geen contact meer zoeken. Stop met controleren van wat hij doet. Dat lukt je immers niet en bovendien trekt hij zich niets aan van wat je zegt.”
Het verzoek van klager om ontslagen te worden als bewindvoerder is toegewezen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt beklaagde – zakelijk weergegeven – dat zij in een rapportage een aantal zeer tendentieuze en negatieve opmerkingen over klager heeft opgenomen. Daarmee zou zij in strijd met de artikelen 11, 12, 41, 52, 67, 78, 87 en 96 van de Beroepscode voor psychologen 2015 (verder: de Beroepscode) van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) hebben gehandeld.
4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE
Beklaagde voert in de eerste plaats aan dat klager niet klachtgerechtigd is omdat hij geen rechtstreeks belanghebbende is. Voor zover het tuchtcollege van oordeel zou zijn dat klager wel klachtgerechtigd is voert beklaagde aan dat de klacht ongegrond is, met name omdat de voortgangsrapportage alleen bestemd is voor beklaagde en haar cliënte.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college acht klager ontvankelijk in zijn klacht, nu beklaagde in het dossier van haar cliënte een aantal negatieve kwalificaties over klager heeft opgenomen en deze aantekeningen via haar cliënte door haar advocaat aan de Rechtbank zijn verstrekt in het kader van een procedure over de bewindvoering. Klager kan daardoor in zijn belangen geschaad worden (zie onder meer ECLI:NL:TGZCTG:2018:216) en is daarmede ook een betrokkene zoals genoemd in artikel 1.2 van de Beroepscode.
5.2
Het college wijst erop, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.3
Klager beroept zich op een aantal artikelen van de Beroepscode, welke betrekking hebben op een rapportage aan derden. Deze artikelen zijn echter in dit geval niet relevant omdat het hier niet gaat om een rapportage aan derden maar om aantekeningen ten behoeve van de behandeling van cliënte. Ook de artikelen in de Beroepscode welke handelen over gegevens van derden die niet afkomstig zijn van cliënte zelf, zijn voor de beoordeling van de klacht niet relevant, omdat het hier gaat om informatie over klager die cliënte zelf aan beklaagde gegeven heeft.
5.4
Het college acht wel de artikelen 25 en 41 van de Beroepscode relevant.
Artikel 25 bepaalt:
Psychologen geven zich rekenschap van het feit dat hun beroepsmatig handelen niet alleen directe gevolgen kan hebben maar ook ingrijpende indirecte effecten. Als dat het geval is dan spannen ze zich in om, voor zover dat in hun vermogen ligt, schade te voorkomen.
Artikel 41 bepaalt:
Psychologen zorgen ervoor dat zij in hun beroepsmatig handelen onafhankelijk en objectief kunnen optreden. Zij laten hun beroepsmatig handelen niet zodanig beïnvloeden, dat zij hun werkwijze en de resultaten daarvan niet professioneel kunnen verantwoorden.
5.5
Beklaagde heeft uitlatingen van haar cliënte in het dossier genoteerd welke een aantal
negatieve kwalificaties aangaande klager inhouden zonder dat zij duidelijk heeft aangegeven
dat het niet om feiten of haar (professioneel) oordeel gaat maar om subjectieve kwalificaties
afkomstig van haar cliënte. Dit, terwijl zij klager nooit gezien of gesproken heeft.
Zo schrijft zij dat zijn uitingen ronduit gestoord overkomen, dat hij kiest voor een
te dure polis ten aanzien van fysiotherapie en dat hij uit zijn functie gezet zou
moeten worden. Verder vermeldt zij onder andere dat er vanuit zijn kant geen enkel
begrip is en wel veel gestoord gedrag en veel bijbeltekst.
Deze notities zijn immers door (de advocaat van) cliënte aan de rechtbank verstrekt
bij het verzoek tot ontslag van klager als bewindvoerder.
5.6
Beklaagde, een ervaren behandelaar, heeft ter zitting verklaard dat zij de aantekeningen zo heeft verwoord omdat het van belang was dat haar cliënte haar eigen mening en gevoelens kon herkennen in de rapportage. De aantekeningen dienden naar haar mening slechts voor een goede zorgverlening. Beklaagde heeft er geen moment aan gedacht dat de rapportage naar buiten zou kunnen komen. Achteraf zou zij de bewoordingen wellicht beter anders hebben kunnen kiezen, aldus beklaagde.
5.7
Het college oordeelt dat in een voortgangsrapportage zoveel als mogelijk duidelijk moet worden aangegeven waar het om objectieve informatie gaat en waar subjectieve waarnemingen van behandelaar en/of cliënt worden vermeld. Beklaagde had zich er bovendien van bewust moeten zijn dat een (deel van een) dossier door de cliënt kan worden gekopieerd en op die wijze aan derden kan worden verstrekt zonder dat de context duidelijk is. Zij heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de mogelijke (indirecte) effecten van haar aantekeningen.
Beklaagde heeft zich te veel door haar cliënte laten beïnvloeden waar het om het weergeven en kwalificeren van (vermeende) gedragingen van de bewindvoerder ging. Deze wordt weliswaar niet bij naam genoemd, maar aangezien er maar één bewindvoerder functioneerde, was het niet voor meerderlei uitleg vatbaar om wie het ging.
Door op deze wijze aantekeningen in het dossier op te nemen, heeft beklaagde onprofessioneel gehandeld.
5.8
Het bovenstaande betekent dat de klacht gegrond is. Beklaagde heeft in het dossier verschillende (waarde)oordelen opgenomen over (het gedrag van) klager, zonder dat daarbij duidelijk was dat het niet haar eigen (professionele) oordeel betrof. Daarbij heeft zij zich ook geen rekenschap gegeven van de mogelijkheid dat deze informatie door cliënte met anderen zou worden gedeeld. Het college is van oordeel dat het hier gaat om een ernstig verwijt waarvoor de maatregel van berisping op zijn plaats is. Daarbij speelt naast de inhoud van de dossieraantekeningen een rol dat beklaagde in haar verweer en ter zitting nauwelijks inzicht heeft getoond in het belang van klager en de mogelijke effecten van haar aantekeningen op de positie van een derde, zoals klager. Verder heeft zij er geen dan wel onvoldoende blijk van gegeven de noodzaak van aanpassing van haar handelwijze in te zien.
6. DE BESLISSING
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt een berisping op.
Aldus gegeven door A.H. Margadant, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist,
G.G.A. Schuitemaker, L.P.T. Raijmakers en S.M. Pol, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege
voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk
in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.