ECLI:NL:TGZRGRO:2022:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2021/20

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2022:16
Datum uitspraak: 22-02-2022
Datum publicatie: 28-02-2022
Zaaknummer(s): G2021/20
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster, bekend met hart- en vaatziekten, is in verband met een wond aan haar linker onderbeen op consult geweest bij de huisarts. Deze heeft verwijsbrieven gemaakt voor de poli dermatologie en de poli chirurgie. Een kleine twee weken later is klaagster wederom op consult geweest bij de huisarts vanwege een verergering van de wonden. In de periode daarna zijn de wonden meerdere keren per week behandeld door de doktersassistente. Ondertussen heeft ook een vaatonderzoek plaatsgevonden in het ziekenhuis. Uiteindelijk is klaagster opnieuw op consult bij de huisarts geweest. Omdat de klachten waren verergerd, heeft de huisarts klaagster met spoed verwezen naar de dermatoloog. Deze heeft klaagster nog diezelfde dag gezien. Vervolgens is klaagster onder behandeling gekomen bij de afdeling chirurgie. Klaagster verwijt de huisarts dat hij na het tweede consult niet met spoed een specialist heeft geraadpleegd, dat hij onvoldoende supervisie heeft gehouden in de periode dat klaagster behandeld werd door de doktersassistente en de aandoening van klaagster onvoldoende heeft gemonitord en ook verwijt zij de huisarts onzorgvuldige communicatie in de periode nadat klaagster met spoed naar het ziekenhuis was verwezen. Klacht op alle onderdelen ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG GRONINGEN

Beslissing in raadkamer d.d. 22 februari 2022naar aanleiding van de op 8 februari 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door T.M. Vollbehr, advocaat te Groningen,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door C.N. Felter, jurist verbonden aan ARAG-rechtsbijstandsverzekeraar te Leusden,

d e h u i s a r t s

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 24 augustus 2021 gehouden mondeling vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren op 30 oktober 1937, is bekend met hart- en vaatziekten. Op

9 april 2019 is zij bij de huisarts op consult geweest in verband met een wond aan haar linker onderbeen.

Van dit consult heeft de huisarts het volgende genoteerd in het huisartsenjournaal:

“claudicatio intermittens C 09-04-2019

S Linker onderbeen rood en al maanden een korst met een stekende wond. Droog, veel pijn in de nacht aan linker been, het gevoel bij aanraken is verder verminderd.

O geen oedeem. Koude voeten. CPrefill: 5 sec. arterien. ADP en ATP: np bdz.

crusta achter malleolus lateralis links. erytheem onderbeen en varices,

sens zowel gnostisch als vitaal gestoord in linker voet.

E exantheem been

P Afspraak ‘regulier’ gemaakt bij Dermatologie E–onder verwijsnummer: G

Reden: Overige zorgvragen

C Uitgaand [verwijsbrief via F], E

C Uitgaand [verwijsbrief via F], E

V dermatologie

V onbekend”

De door de huisarts genoemde verwijsbrieven betreffen een verwijzing naar de poli dermatologie en een verwijzing naar de poli chirurgie.

Op 24 april 2019 is klaagster wederom bij de huisarts op het spreekuur geweest vanwege een verergering van de wonden en zwarte plekken op haar been. Hiervan heeft de huisarts de volgende notitie gemaakt:

“S twee plekjes op de kuit, gestoten, nu zwart erom heen. Twee weken geleden ontstaan. Geen pijn. Al bekend met slechte arteriele doorbloeding waarvoor mevr. nog bij vaatchirurg moet komen.

O geen oedeem onderbenen. Tweetal wat zwart verkleurde oppervlakkige ulcera’s,

droog. Wat gelig onderlaag.

E exantheem been

P verbinden met siltec en licht zwachtelen vanaf de voet.

O twee rode bloederige plekken. de bloedvaten lijken te zijn geknapt. geen pus of vocht. weinig vocht in het been.

E exantheem been

R TENSOGRIP D HUIDKLEUR 1M 25-35CM

E exantheem been

R CUTIMED HYDRO B 10x10CM”

In de daarop volgende periode (op achtereenvolgens 26, 29 en 30 april 2019 en op

1 mei 2019) zijn de wonden telkens door een doktersassistente behandeld.

Ook heeft er op 1 mei 2019 een vaatonderzoek plaatsgevonden in het ziekenhuis.

Vervolgens is klaagster op 6 mei 2019 weer door de huisarts gezien. In het huisartsenjournaal valt hierover het volgende te lezen:

“S benen, wond beoordelen want deze wordt groter en roder gebied erom heen. Pijn valt mee. Geen koorts. Vaatonderzoek is achter de rug maar uitslag pas volgende week bekend. Verbonden met cuticell en tubigrip

O erytheem onderbeen richting voet (nieuw) en uitbreidend ulcus met wit beslag op bodem.

E exantheem been

P Afspraak ‘spoed’ gemaakt bij Dermatologie – E onder verwijsnummer: 54565903 Reden: Eczemateuze aandoeningen

C Uitgaand [Verwijsbrief via F], E

V dermatologie”

Nog diezelfde dag is klaagster gezien door de dermatoloog in het ziekenhuis. Hierna is zij een aantal keren op consult geweest bij de afdeling chirurgie. Van 18 juni 2019 tot

26 juni 2019 is klaagster opgenomen geweest in het ziekenhuis. In de ontslagbrief van 26 juni 2019 is als volgt geconcludeerd:

“Fontaine IV ischemie linkerbeen waarvoor technisch geslaagde PTA AFS links. Tijdens opname gestart met negatieve druktherapie als wondverzorging.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt de huisarts -zakelijk weergegeven-:

  • dat hij niet met spoed een specialist heeft geraadpleegd na het consult op 24 april 2019;
  • onvoldoende supervisie op zijn medewerkers in de periode van 24 april 2019 tot

6 mei 2019 en het onvoldoende monitoren van de aandoening van klaagster;

  • onzorgvuldige communicatie na 6 mei 2019.

4. HET STANDPUNT VAN DE HUISARTS

De huisarts heeft de hem gemaakte verwijten weersproken. Voor zover van belang wordt hieronder, bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen, nader op het standpunt van de huisarts ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2

Klaagster verwijt de huisarts dat hij na het consult van 24 april 2019 niet met spoed een specialist heeft geraadpleegd. Het college volgt klaagster hierin niet.

Vaststaat dat de huisarts klaagster al vóór het consult van 24 april 2019 had verwezen en dat er tijdens het consult van 24 april 2019 een afspraak bij de poli vaatchirurgie gepland stond op 1 mei 2019. Het college volgt klaagster niet in haar standpunt dat de huisarts in het consult van 24 april 2019 aanleiding had moeten zien voor een spoedverwijzing. Een spoedverwijzing houdt in dat de patiënt nog diezelfde dag moet worden behandeld. Weliswaar was de situatie van klaagsters been verslechterd, echter niet blijkt dat de situatie zodanig was dat een behandeling diezelfde dag noodzakelijk was. Volgens de toepasselijke NHG Standaard ‘Perifeer Arterieel Vaatlijden” is een spoedverwijzing geïndiceerd bij klachten van acute ischemie van het been (plotselinge heftige pijn, een bleek been en krachtsvermindering), om afsterven te voorkomen. Voor zover uit de stukken kan worden afgeleid, was hiervan bij klaagster geen sprake. Wel was er sprake van mogelijk kritische ischemie waarvoor verwijzing noodzakelijk was. Deze verwijzing had, zoals gezegd, al plaatsgevonden.

Dat betekent dat dit klachtonderdeel niet slaagt.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.3

Klaagster verwijt de huisarts onvoldoende supervisie op zijn medewerkers en het onvoldoende monitoren van de aandoening in de periode van 24 april 2019 tot

6 mei 2019. Ook hierin volgt het college klaagster niet.

In afwachting van een beoordeling in het ziekenhuis heeft de huisarts besloten tot een ambulante therapie, bestaande uit lokale applicatie van Cuticell met zinkzalf ter bescherming van de kwetsbare huid en lichte compressie. Klaagster is in genoemde periode van 24 april 2019 tot 6 mei 2019 meerdere keren teruggekomen naar de praktijk, waar zij is behandeld door een assistente met ruime ervaring in ambulante wondbehandeling. De assistente heeft van deze behandelingen aantekening gemaakt in het huisartsenjournaal, waarin zij kort heeft beschreven wat de situatie was en welke behandeling ze heeft toegepast. Zo heeft zij van de behandeling op 29 april 2019 genoteerd “volgens mevr verbeterd met vrijdag” en van de behandeling op 1 mei 2019 “status quo”. De huisarts heeft verklaard dagelijks een aantal keren de journaalregels van de assistentes te autoriseren. Daarnaast ontkent klaagster niet dat de huisarts wel eens is komen kijken bij de behandelingen.

Al het voorgaande in aanmerking nemend blijkt naar het oordeel van het college niet van onvoldoende supervisie of monitoring. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel niet slaagt.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.4

Tot slot verwijt klaagster de huisarts onzorgvuldige communicatie na het consult van 6 mei 2019.

In dit verband heeft zij aangevoerd dat de huisarts na het consult van 6 mei 2019 niets meer van zich liet horen. Klaagster heeft hierover in augustus 2020 een klachtbrief ingediend. Het klachtonderdeel heeft ook betrekking op de communicatie van de huisarts richting klaagster naar aanleiding van deze klachtbrief.

Dat de huisarts na het consult op 6 mei 2019 eigener beweging geen contact meer met klaagster heeft opgenomen - wat op zich vaststaat – levert niet per definitie tuchtrechtelijk verwijtbare nalatigheid op. De huisarts heeft hierover zelf opgemerkt dat hij over het verloop na 6 mei 2019 is geïnformeerd door de correspondentie van de dermatoloog en de vaatchirurg. Deze correspondentie, die in het medisch dossier is opgenomen, bevatte naar het oordeel van het college voor de huisarts geen aanwijzingen voor een dramatisch verloop. De huisarts was zich er niet van bewust dat klaagster gefrustreerd was omdat hij niets van zich liet horen. De huisarts heeft erop gewezen dat klaagster in november 2019, zoals blijkt uit het huisartsenjournaal, nog contact heeft opgenomen met de praktijk met het verzoek om een deel van haar medische gegevens mee te nemen naar haar dochters in het buitenland. Ook hier heeft zij haar onvrede niet geuit. Het college acht het betoog van de huisarts navolgbaar. Wellicht had de huisarts een proactievere rol kunnen spelen in de nazorg van klaagster. Zoals echter blijkt uit het hiervoor onder 5.1 weergegeven kader, gaat het niet om de vraag of het handelen van de huisarts beter had gekund, maar of hij met zijn handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Dat laatste is hier naar het oordeel van het college het geval.

Daarnaast stelt het college vast dat klaagster en de huisarts op 26 augustus 2020 een gesprek hebben gehad naar aanleiding van de klachtbrief van klaagster. Hoewel uit de stukken blijkt dat dit gesprek door hen beiden als onprettig is ervaren, biedt het dossier geen uitsluitsel over de rol van de huisarts daarin. Dat betekent dat dit klachtonderdeel ook in zoverre niet slaagt.

5.5

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door W.J.B. Cornelissen, voorzitter, J. Gietema en R.M. Oosterhout, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M.D. Moeke, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.