ECLI:NL:TGZRGRO:2022:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2021/28

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2022:13
Datum uitspraak: 22-02-2022
Datum publicatie: 28-02-2022
Zaaknummer(s): G2021/28
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts, inhoudende dat hij een consult heeft geweigerd zonder daarvoor steekhoudende of voldoende reden te hebben gegeven. Klager is vanwege het niet dragen van een mondkapje door de assistent uit de huisartspraktijk gezet. Het college acht de klacht ongegrond. Klager was reeds bekend met het in de praktijk geldende coronabeleid, zo ook het dragen van een mondkapje. Van klager had verwacht mogen worden dat hij bij het maken van de afspraak voor het consult om een uitzondering op het beleid had gevraagd, dan wel een medische situatie had aangegeven waaruit zou blijken dat het voor hem bezwaarlijk zou zijn geweest een mondkapje te dragen. Klager heeft dit nagelaten. Voorts acht het college het handelen van beklaagde in lijn met hetgeen van een redelijk en bekwaam zorgverlener verwacht mag worden door direct na afloop van zijn spreekuur contact op te nemen met klager en navraag te doen naar diens hulpvraag.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG GRONINGEN

Beslissing in raadkamer d.d. 22 februari 2022 naar aanleiding van de op 2 maart 2021 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C , huisarts, (destijds) werkzaam te B,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlage;

- het verweerschrift met bijlage;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Beklaagde is sinds 20 januari 2021 als waarnemend huisarts verbonden aan huisartsenpraktijk D in B. Als gevolg van de coronapandemie waren bezoekers van de huisartsenpraktijk verplicht tot het dragen van een mondkapje. Klager heeft op

20 oktober 2020 een consult gehad met een collega van beklaagde. Vanwege het feit dat hij geen mondkapje wenste te dragen in de huisartsenpraktijk heeft voornoemde collega klager verzocht de huisartsenpraktijk te verlaten.

Op 10 februari 2021 heeft klager opnieuw de huisartsenpraktijk bezocht. Klager droeg op dat moment geen mondkapje en is hier in de wachtkamer van de huisartsenpraktijk op aangesproken door de assistente. Klager was niet bereid om te voldoen aan de verplichting van de huisartsenpraktijk en heeft voordat het consult had plaatsgevonden de praktijk verlaten.

Na afloop van het spreekuur heeft beklaagde klager gebeld om het voorval in de huisartsenpraktijk te bespreken en navraag te doen naar de hulpvraag van klager.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde - zakelijk weergegeven - dat hij een reeds afgesproken consult heeft geweigerd zonder daarvoor een steekhoudende of voldoende reden te hebben gegeven.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert - zakelijk weergegeven en op gronden genoemd in het verweerschrift - aan dat hij binnen de grenzen van een redelijk bekwame en behoorlijke beroepsuitoefening heeft gehandeld. Beklaagde betwist hetgeen hem door klager wordt verweten en stelt dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college overweegt met betrekking tot de klacht als volgt. Beklaagde heeft betoogd dat de in de praktijk geldende regels in verband met de coronapandemie en de daarbij aan patiënten gegeven uitleg en argumentatie is gebaseerd op – en in lijn is met – het advies van de NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) en de LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging). De adviezen van voornoemde organisaties zijn op dit moment gangbaar binnen de beroepsgroep. Beklaagde – als waarnemer onderdeel van de huisartsenpraktijk – zegt zich te conformeren aan het door de huisartsenpraktijk gevoerde beleid en de geldende praktijkregels. Op grond daarvan is het handelen van de assistente conform deze praktijkregels toe te rekenen aan beklaagde, zo ook het verzoek van de praktijkassistente aan klager tot het dragen van een mondkapje in de praktijk.

Het college merkt verder op dat klager reeds bekend was met de in de praktijk geldende coronaregels, daar er op 20 oktober 2020 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen klager en zijn huisarts omtrent voornoemde praktijkregels (waaronder het verplicht dragen van een mondkapje in de praktijk). Van klager had derhalve verwacht mogen worden dat hij bij het maken van een afspraak op 10 februari 2021 de huisartsenpraktijk om een uitzondering van het beleid had gevraagd of dat hij een medische situatie had aangegeven waaruit zou blijken dat het voor hem bezwaarlijk zou zijn geweest een mondkapje in de praktijk te dragen. Het college concludeert dat klager dit heeft nagelaten.

Voorts heeft beklaagde na afloop van diens spreekuur direct contact gezocht met klager teneinde het voorval in de praktijk te bespreken en navraag te doen naar de hulpvraag van klager. Het college acht het handelen van beklaagde verdedigbaar en conform hetgeen van een ten minste redelijk bekwaam zorgverlener verwacht mag worden. De klacht is op grond daarvan kennelijk ongegrond.

5.3

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gegeven door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, R.J. Wolters en

M.H. Braakman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van V.R. Knopper, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle/Groningen. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.