ECLI:NL:TGZRGRO:2022:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2020/52

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2022:10
Datum uitspraak: 22-02-2022
Datum publicatie: 28-02-2022
Zaaknummer(s): G2020/52
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater. Klager is tijdelijk opgenomen geweest in een forensische psychiatrische kliniek. Daar is de psychiater zijn hoofdbehandelaar geweest op een bepaalde afdeling. Klager verwijt de psychiater (kort samengevat) dat hij niets deed toen klager werd bedreigd door een medepatiënt, hij een verkeerd behandelplan heeft opgestuurd naar de reclassering, het behandelplan niet heeft doorgenomen met klager en het feit dat toen klager inmiddels gedwongen was opgenomen ergens nog stond dat zijn verblijf op vrijwillige basis was. Het college volgt klager niet in zijn verwijten en verklaart de klacht deels kennelijk ongegrond, deels van ‘onvoldoende gewicht’ en deels niet-ontvankelijk.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

Beslissing in raadkamer d.d. 22 februari 2022 naar aanleiding van de op 9 oktober 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen klacht van

A , te B,

k l a g e r

-tegen-

C, psychiater, (destijds) werkzaam te D,

bijgestaan door mr. G.J.H. Beernink,

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met bijlagen;

- het verweerschrift met bijlagen;

- de repliek met bijlagen;

- de dupliek met één bijlage.

Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.

Deze zaak hangt samen met een andere klacht van klager, met kenmerk GP2020/12. In beide zaken wordt op dezelfde dag uitspraak gedaan door het college. 

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager werd op 9 oktober 2015 opgenomen in E vanwege een bijzondere voorwaarde in het kader van schorsing uit voorlopige hechtenis. Het voorwaardelijke karakter van de opname verliep op 9 oktober 2016. Klager heeft zijn verblijf nadien vrijwillig voortgezet tot 31 oktober 2016. Op die datum is hij ontslagen.

De eerste afdeling waar klager verbleef, was F, een afdeling voor observatie en diagnostiek. Beklaagde werkte op dat moment als psychiater en behandelcoördinator op deze afdeling. Hij was hier klagers hoofdbehandelaar. Op 26 januari 2016 is klager overgeplaatst naar afdeling G, een behandelafdeling binnen de kliniek.  

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt beklaagde – samengevat en zakelijk weergegeven – dat:

1. klager op F lange tijd bedreigd is door een medepatiënt, zonder dat er iets aan gedaan werd;

2. hij een verkeerd behandelplan met verkeerde diagnoses heeft opgestuurd naar de reclassering;

3. hij het behandelplan niet heeft doorgenomen met klager. Nu bleek achteraf pas voor klager dat het behandelplan knip- en plakwerk is uit een eerder rapport van een andere psychiater;

4. op het bord in de kliniek ten onrechte stond vermeld dat klager daar ‘vrijwillig’ verbleef nadat hij op 16 maart 2016 in eerste aanleg was veroordeeld.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert –samengevat en zakelijk weergegeven- het volgende aan.

4.1 Verweer ten aanzien van klachtonderdeel 1  

In een kliniek als waar klager opgenomen is geweest, komen regelmatig spanningen voor tussen patiënten. Spanningen en bedreigingen worden serieus genomen en bij conflicten wordt ook ingegrepen. Het omgaan met onderlinge spanningen kan onderdeel zijn van de behandeling. Dit laatste was bij klager het geval. Klager kwam gedurende zijn opname regelmatig met medepatiënten en medewerkers in conflict, waarvoor hij ook drie officiële waarschuwingen heeft gekregen. De keren dat er sprake was van dreigen en/of agressie tussen klager en de medepatiënt die klager bedoelt, is er adequaat ingegrepen.  

4.2 Verweer ten aanzien van klachtonderdelen 2 en 3

Deze klachtonderdelen hebben beide betrekking op het behandelplan. Op 14 oktober 2015 is er door een arts binnen de kliniek een behandelplan aangemaakt. Beklaagde heeft dit op 27 oktober 2015 met klager besproken. Diverse opmerkingen van klager zijn opgenomen in het behandelplan, dat door beklaagde en klager werd ondertekend. 

Op 19 januari 2016 vond de eerste behandelplanbespreking plaats. Diezelfde dag koppelde beklaagde de uitkomsten van dat gesprek aan klager terug. Een belangrijk onderwerp was de overplaatsing van klager naar behandelafdeling G, waar klager het niet mee eens was. Op 21 januari 2016 actualiseerde beklaagde het behandelplan en besprak dit met klager. Naar aanleiding van de bespreking heeft beklaagde het plan op onderdelen aangepast en hij ondertekende het. Klager wilde het niet ondertekenen. Op 26 januari 2016 werd klager overgeplaatst en was beklaagde niet langer bij de behandeling betrokken. En er is inderdaad een onjuiste versie van het conceptbehandelplan van 21 januari 2016 verstuurd naar de reclassering. Dit is echter per ongeluk gebeurd en niet door beklaagde, maar door iemand anders.  

4.3 Verweer ten aanzien van klachtonderdeel 4

Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de periode nadat klager was veroordeeld. Aangezien klager in hoger beroep was gegaan, vond er nog geen tenuitvoerlegging plaats. Om die reden werd de term ‘vrijwillig’ gebruikt. Klager verbleef toen niet meer op de afdeling waar beklaagde werkt, dus kan volgens beklaagde niet in dit klachtonderdeel worden ontvangen.  

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1 

Het college wijst er in algemene zin op dat het er bij het beoordelen van een tuchtklacht niet om gaat of het handelen waarop de klacht betrekking heeft beter had gekund. Het gaat om het beantwoorden van de vraag of de aangeklaagde bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment in de betreffende beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard.

5.2 Klachtonderdeel 1

Klager stelt dat hij bedreigd werd door een medepatiënt en dat daar niets aan werd gedaan. Beklaagde heeft dit weersproken en onderbouwt zijn betoog aan de hand van het behandeldossier en drie officiële waarschuwingen. Hieruit volgt dat zich tussen klager en een medepatiënt inderdaad incidenten hebben voorgedaan. In de situaties die tot de waarschuwingen hebben geleid werd er ingegrepen door klager naar zijn kamer te verwijzen of in ieder geval niet naar de ruimte te laten gaan waar de betreffende medepatiënt was. Ook kreeg klager handvatten aangereikt om met de medepatiënt om te gaan. Het voorgaande betekent dat niet gebleken is dat er helemaal niet is opgetreden. Hoewel de negatieve contactmomenten met de medepatiënt vervelend voor klager moeten zijn geweest, ziet het college hier onvoldoende aanleiding voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van beklaagde. Het eerste klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.3 Klachtonderdeel 2

Het is juist dat de reclassering het verkeerde conceptbehandelplan van 21 januari 2016 heeft ontvangen. Blijkbaar waren er twee conceptbehandelplannen van deze datum en heeft de maatschappelijk werker die het plan naar de reclassering zou sturen de verkeerde geselecteerd. Beklaagde stelt dat hij niet verantwoordelijk is voor deze administratieve vergissing, omdat het hier om het persoonlijk handelen van een ander gaat. Het college deelt deze opvatting niet geheel. De vergissing kon gemaakt worden doordat er blijkbaar twee conceptbehandelplannen van dezelfde datum naast elkaar bestonden, wat een onwenselijke situatie is en waarschijnlijk ook niet de bedoeling is geweest. Het college acht het waarschijnlijk dat het eerste conceptbehandelplan per abuis niet is overschreven door het twee conceptbehandelplan, door een fout bij het opslaan van dat tweede plan. Het college houdt beklaagde (mede-)verantwoordelijk voor de vergissing die als gevolg daarvan kon – en is – ontstaan.

Niettemin zal deze vergissing niet tot een tuchtrechtelijk verwijt leiden. Het betreft een slordige administratieve vergissing, maar die is niet van dien aard dat zij een tuchtrechtelijk verwijt rechtvaardigt. Dit geldt met name doordat het verschil tussen beide conceptbehandelplannen niet zodanig is dat de vergissing zou hebben geleid tot een wezenlijk ander advies over de behandeling. In die zin heeft de – storende – vergissing geen substantieel effect op klagers behandeling gehad. Het verschil is dat in de eerste versie nog stond dat sprake was van een ‘antisociale persoonlijkheidsstoornis’, wat uit de tweede versie was verwijderd. Wel staat in beide versies dat (onder andere) sprake is van ‘narcistische persoonlijkheidstrekken. Ook de behandeldoelstelling en de ROM-afspraken zijn gelijkluidend in beide conceptbehandelplannen. Al met al zal dit klachtonderdeel worden afgewezen, omdat het van onvoldoende gewicht is.

5.4 Klachtonderdeel 3

Het verwijt van klager dat beklaagde geen behandelplan met hem zou hebben besproken, is niet alleen gemotiveerd weersproken maar vindt ook geen steun in het behandeldossier. Het college gaat ervan uit dat er wel degelijk meerdere besprekingen over de verschillende behandelplannen zijn geweest tussen klager en beklaagde. Dat klager het niet altijd eens was met de inhoud, doet daaraan niet af. Het derde klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

5.5 Klachtonderdeel 4

Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de periode nadat beklaagde bij de behandeling van klager was betrokken. Hierover kan hij geen klacht indienen tegen beklaagde. Dit klachtonderdeel zal dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. 

Gelet op het voorgaande dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college verklaart:
 - dat klachtonderdelen 1 en 3 kennelijk ongegrond zijn;

 - dat klachtonderdeel 2 van onvoldoende gewicht is;

 - dat klachtonderdeel 4 kennelijk niet-ontvankelijk is.
 

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, A.J.K. Hondius en J.M.C. Dam, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van L.C. Commandeur, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.         Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.         Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.         Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.