ECLI:NL:TGZREIN:2022:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2021/3633
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2022:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-11-2022 |
Datum publicatie: | 08-12-2022 |
Zaaknummer(s): | H2021/3633 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gynaecoloog ongegrond. Intra-uteriene-vruchtdood na 29 weken. Normaal verlopende zwangerschap zonder signalen voor aanvullend onderzoek of verwijzing. |
Uitspraak: 28 november 2022
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing over de op 19 november 2021 ontvangen klacht van:
[A], klager, en
[B], klaagster,
wonende te [C]
klagers
gemachtigde mr. A.F.G. Pennino te Kerkrade
tegen:
[D]
gynaecoloog
werkzaam te [E]
verweerster, hierna ook de gynaecoloog
gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en de aanvulling daarop
- drie Cd-roms ontvangen van klagers
- het verweerschrift.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.
De klacht is ter openbare zitting van 17 oktober 2022 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.
2. De kern van de zaak en de beslissing
2.1 De gynaecoloog heeft klaagster begeleid bij haar eerste zwangerschap. Bij een termijn van 29 weken en 1 dag en werd er een intra-uteriene-vruchtdood (IUVD) vastgesteld.
Klagers verwijten de gynaecoloog dat hun dochtertje is overleden.
2.2 Het college is van oordeel dat de klacht ongegrond is en zal dit hierna toelichten.
3. De feiten
3.1 Verweerster werkt als gynaecoloog in een ziekenhuis.
3.2 Op 12 januari 2018 kwam klaagster bij een zwangerschapstermijn van 13 weken
en 1 dag op polikliniek gynaecologie voor een controle. Bij de controles, uitgevoerd
door een collega van de gynaecoloog, werden geen bijzonderheden geconstateerd.
3.3 Op 21 februari 2018 vond standaard Structureel Echoscopisch Onderzoek (SEO)
plaats. Daarin werden geen aanwijzingen gevonden voor een structurele afwijking.
3.4 De gynaecoloog zag klaagster voor het eerst op 27 maart 2018 bij een zwangerschapstermijn van 23 weken en 5 dagen. Tijdens deze controle besprak zij met klaagster de uitslagen van de OGTT (suikertest) en motiveerde zij klaagster tot het prikken van glucose-dagcurves.
3.5 Op 17 april 2018 heeft klaagster zich gemeld in het ziekenhuis omdat zij de baby minder voelde bewegen. Klaagster werd toen gezien door een collega van de gynaecoloog. Deze collega liet een echoscopie (TAE) en een cardiotocogram (CTG; meting van de hartslag van de baby) maken. Op de echo waren veel kindbewegingen te zien. Het CTG werd als normaal beoordeeld. Er was sprake van een goede maternale en foetale conditie.
3.6 Het volgende poliklinische contact vond plaats bij de gynaecoloog op 26 april 2018, bij een termijn van 28 weken. De toestand van de baby was ongestoord en klaagster voelde weer goed leven. Klaagster gaf aan dat haar glucose-dagcurves zonder afwijkingen waren. Het HbA1c was normaal (38 mmol/mol/1). Uitwendig onderzoek van de buik toonde een groei passend bij de termijn en het gewicht van klaagster, met een fundusstand van 1/3NX, 26 cm. Echoscopisch onderzoek toonde een normale biometrie, een groei volgens eigen curve en normaal vruchtwater. De foetale buikomtrek werd gemeten op P40.6 en een geschat foetaal gewicht op P43.6. Niets in de onderzoeken wees op een mogelijke groeivertraging of andere bijzonderheden.
3.7 Op 4 mei 2018 bij een termijn van 29 weken en 1 dag meldde klaagster zich opnieuw met minder leven. Er werd toen een intra-uteriene-vruchtdood (IUVD) vastgesteld. Klaagster werd ingeleid en bij een termijn van 29 weken en 3 dagen beviel zij van een levenloos dochtertje van 1124 gram.
3.8 Op 24 mei 2018 vond een nagesprek plaats tussen klagers en een collega van de gynaecoloog. Op 6 juni 2018 was er een nagesprek met de gynaecoloog. In dat laatste gesprek is door de gynaecoloog uitgelegd dat er geen oorzaak was gevonden voor de dood van het dochtertje van klagers. Uit het obductieverslag bleek dat de placenta een laag gewicht had. Daarin kon mogelijk de oorzaak liggen.
3.9 Op 5 juli 2018 vond nogmaals een nagesprek plaats met de gynaecoloog waarin uitslagen van aanvullende onderzoeken zijn besproken.
3.10 Op 9 juli 2018 is klaagster verwezen naar een academisch ziekenhuis voor vasculair na-onderzoek.
3.11 Op 29 augustus 2018 werd de casus besproken in de perinatale sterfte-bespreking. Geconcludeerd werd dat er sprake was van een IUVD bij 29 weken + 1 dag bij een diabetes gravidarum zonder medicatie en een mogelijk (gemaskeerde) intra-uteriene groeiretardatie.
3.12 Op 31 augustus 2018 heeft de gynaecoloog de bevindingen van de onderzoeken uitvoerig nabesproken met klagers. Klaagster werd een pre-conceptioneel consult met cardiovasculaire screening in een academisch ziekenhuis geadviseerd.
4. De klacht
Klagers verwijten verweerster dat hun dochtertje na 29 weken zwangerschap is overleden.
In het ziekenhuis waarnaar klaagster werd verwezen, bleek dat haar vaten slecht werken, waardoor hun dochtertje geen voeding meer had gekregen en slecht was gegroeid. De specialist in het ziekenhuis heeft bij klagers de indruk gewekt dat dit tijdig had kunnen worden ontdekt, waardoor het overlijden van hun dochtertje had kunnen worden voorkomen. Klaagster had op basis van haar medisch dossier doorgestuurd moeten worden naar een academisch ziekenhuis.
5. Het standpunt van verweerster
De gynaecoloog is van mening dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft. De zwangerschapscontroles zijn adequaat uitgevoerd en geïnterpreteerd en er was geen reden voor aanvullend onderzoek. Behoudens een gestoorde Orale GlucoseTolerantie test passend bij een Diabetes Gravidarum met normale glucose dagcurve en HbA1c, was er sprake van een normaal verlopende zwangerschap. Er waren geen aanwijzingen die het verdrietige beloop konden voorspellen.
6. De overwegingen van het college
6.1 Het is verdrietig voor klagers dat hun dochtertje tijdens de zwangerschap
is overleden. Ook de gynaecoloog betreurt het overlijden en heeft oog voor de situatie
van klagers.
6.2 Het college kan en mag niet beoordelen of de gynaecoloog het overlijden van het dochtertje van klagers had kunnen voorkomen door anders of beter te handelen, hoe onbevredigend dat misschien ook zal zijn voor klagers. Wat het college moet beoordelen is of de gynaecoloog de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht, met de kennis die zij op dat moment had of had moeten hebben. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ arts. Het college houdt bij die beoordeling rekening met de wetenschappelijke inzichten en geldende beroepsnormen en -standaarden op het moment van de zorgverlening. Kennis van achteraf kan daarbij niet in aanmerking worden genomen.
6.3 Het college is van oordeel dat de gynaecoloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit het medisch dossier blijkt dat er sprake was van een normaal verlopende zwangerschap. Klaagster was onder controle bij de longarts en de endocrinoloog. Er heeft diabetescontrole plaatsgevonden en er zijn echo’s gemaakt. De groeicurve vertoonde geen afwijkingen. Het dochtertje van klagers was niet te klein en zij had een normaal geschat gewicht. De buikomvang van klaagster was niet afwijkend. Er waren derhalve geen signalen die noopten tot aanvullend onderzoek of doorverwijzing naar de derde lijn. De gynaecoloog kan daarom niet worden verweten dat zij dit heeft nagelaten. Het onderzoek in het academisch ziekenhuis is naar aanleiding van het overlijden van het dochtertje van klagers ingezet. Gedurende de (eerste) zwangerschap van klaagster was daar echter geen aanleiding voor. Met de kennis die de gynaecoloog op dat moment had, heeft zij de zorg verleend die van haar had mogen verwacht.
6.4. De conclusie is dat de klacht ongegrond is.
7. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door Y.M. Vanwersch, voorzitter, C.M.H.M. van Lent, lid-jurist, P.F. Boekkooi, B.E.E.M. van den Borne en S. Veersema, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van
N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 28 november 2022 in aanwezigheid van de secretaris.