ECLI:NL:TGZREIN:2022:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/2138

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2022:6
Datum uitspraak: 10-02-2022
Datum publicatie: 10-02-2022
Zaaknummer(s): E2021/2138
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Arts wordt onder meer verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan misleiding door de titel ‘(plastisch) chirurg’ ten onrechte te gebruiken, dat hij preoperatief onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onvoldoende anamnese heeft afgenomen en dat hij geen klachtenmanagement had. De arts heeft ten onrechte de indruk gewekt (plastisch) chirurg te zijn door op het internet te verwijzen naar zijn opleiding tot plastisch chirurg zonder te vermelden dat zijn registratie was verlopen en door het woord ‘chirurg’ te gebruiken in het toestemmingsformulier. Uit de overgelegde stukken blijkt niet van lichamelijk onderzoek voorafgaand aan de ingreep. Ook kan niet worden vastgesteld of er een voldoende anamnese is verricht. Van de arts mag verwacht worden dat hij zijn bevindingen en overwegingen noteert. De arts was in 2019 niet aangesloten bij een erkende geschilleninstantie. Klacht deels gegrond. Berisping.

Uitspraak: 10 februari 2022

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR

DE GEZONDHEIDSZORG EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 15 maart 2021 ingekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

arts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. E.J.C. de Jong te Utrecht

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift met bijlagen;
  • het verweerschrift;
  • de aanvullende bewijsstukken van 4 augustus 2021 van klaagster;
  • het proces-verbaal van het op 25 augustus 2021 gehouden mondeling vooronderzoek;
  • de reactie van klaagster van 5 november 2021 op dat proces-verbaal.

De klacht is ter openbare zitting van 17 december 2021 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster heeft een pleitnota voorgelezen en overgelegd. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. De feiten

2.1 Verweerder is BIG geregistreerd en staat als arts ingeschreven.

2.2 Op 21 april 2006 is verweerder door de Medisch Specialisten Registratie Commissie geautoriseerd om de titel plastisch chirurg te gebruiken tot 7 maart 2011. Na verloop van deze termijn heeft verweerder geen herregistratie ingediend.

2.3 Op de website van de praktijk van verweerder stond onder andere het volgende [alle citaten inclusief taal- en typfouten]:“Praktijk voor Esthetische Chirurgie(…) Na het behalen van deze titel (die van plastisch chirurg, college) werd in 2005 besloten (…) naar Nederland te verhuizen. [Verweerder] was (…) werkzaam bij een aantal klinieken. Begin 2010 werden de deuren van Praktijk [naam verweerder] geopend.” en “In 1992 vervolmaakte hij (…) zijn opleiding tot arts en in 2003 tot plastisch chirurg.”

2.4 Verweerder heeft een eigen praktijk. Zijn praktijk bestond in 2018 en 2019 uit hemzelf en zijn assistente.

2.5 Klaagster bezocht op 16 maart 2017 voor het eerst verweerder. Zij wenste een macs lift. Verweerder heeft dat afgeraden en daarvoor in de plaats een correctie van de onderoogleden geadviseerd. Er heeft toen geen ingreep plaatsgevonden.

2.6 Klaagster is op 7 mei 2018 wederom bij verweerder op consult geweest. Verweerder adviseerde ook die keer een correctie van de onderoogleden. Het consultatieformulier vermeldde:

“geen med. ind voor macslift wel onder ooglid correctie vetverplaatsing”.  

2.7 Klaagster stemde in met deze ingreep, die op 23 mei 2018 plaatsvond.

2.8 Voorafgaand aan de ingreep heeft klaagster een toestemmingsformulier ondertekend. Hierin staat onder andere:

“Met de ondertekening van dit formulier geeft u toestemming aan [verweerder] om een ooglidcorrectie bij u uit te voeren. Ook verklaart u op de hoogte te zijn dat er bepaalde complicaties kunnen optreden die mogelijk extra behandeld dienen te worden. U begrijpt de aan u verstrekte informatie.” en “Bij een nabloeding in het vetweefsel kan er een verhoogde druk in de oogkas ontstaan, waardoor de oogzenuw kan beschadigen. Deze complicatie gaat gepaard met hevige pijn en een daling van het gezichtsvermogen. Deze verschijnselen zijn zeer zeldzaam, maar als u deze verschijnselen krijgt, moet u direct contact opnemen met de chirurg. Een chirurgische ingreep is dan dringend nodig.”

Onder aan het toestemmingsformulier staat:

“[Verweerder] is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging Voor Cosmetische Chirurgie.”

2.9 Op 29 mei 2018 zijn de hechtingen verwijderd. Vervolgens is klaagster op 15 juni 2018, 14 augustus 2018, 28 september 2018 en 9 november 2018 bij verweerder op controle geweest.

2.1 Klaagster is in juni 2018 op verwijzing van de huisarts naar een oogarts geweest vanwege klachten aan de ogen. Het resultaat van dat consult heeft klaagster op 22 juni 2018 aan (de assistente van) verweerder laten weten.

2.11 In het verslag van de oogarts van 16 oktober 2018 aan de huisarts van klaagster staat onder meer vermeld: “Conclusie: Sicca OD na onderooglidcorrectie met daardoor onvoldoende ooglidsluiting.” en “Actieve diagnoses 22-06-2018 dry eye syndrome”.

2.12 Op 2 april 2019 werd klaagster wederom gezien door verweerder. Klaagster gaf aan dat het voelde alsof er iets vastzat. Verweerder vermoedde dat er sprake was van enig littekenweefsel en stelde een (kosteloze) herstelingreep voor waarmee klaagster instemde. Op 12 juni 2019 heeft die ingreep plaatsgevonden.

2.13 Tussen klaagster en (de assistente van) verweerder heeft regelmatig, zowel in 2018 als in 2019, WhatsApp-verkeer plaatsgevonden na afloop van de ingrepen. Deze berichten werden door (de assistente van) verweerder regelmatig afgesloten met een emoji van een rode kusmond.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij:  

  1. zich schuldig maakt aan misleiding omdat hij ten onrechte de titels ‘chirurg’ en ‘plastisch chirurg’ gebruikt, terwijl hij in het BIG-register geregistreerd staat als basisarts. Hij heeft zich ook geprofileerd als psycholoog;
  2. klaagster onvoldoende voorlichting heeft gegeven over de ingreep, zowel mondeling als schriftelijk;
  3. preoperatief onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onvoldoende anamnese bij klaagster heeft afgenomen;
  4. de praktijkvoering niet op orde had: er waren onvoldoende hygiënemaatregelen en bij klaagster was sprake van onvoldoende verdoving;
  5. de ingrepen met onvoldoende deskundigheid heeft uitgevoerd, waardoor bij klaagster blijvende schade is ontstaan;
  6. zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenst grensoverschrijdend gedrag;
  7. onvoldoende nazorg heeft verleend en de waarneming bij zijn afwezigheid niet goed geregeld had;
  8. geen klachtenmanagement had volgens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz);
  9. zijn personeel onvoldoende geschoold heeft.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder meent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten geen sprake is. Op hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd zal het college hierna en voor zover nodig ingaan.
 

5. De overwegingen van het college

Klachtonderdeel 1

5.1 Klaagster verwijt verweerder zich schuldig te hebben gemaakt aan misleiding omdat hij ten onrechte de titels ‘chirurg’ en ‘plastisch chirurg’ gebruikt, terwijl hij in het BIG-register geregistreerd staat als basisarts. Verweerder voert aan dat hij de titel plastisch chirurg niet actief heeft gevoerd. Het college is van oordeel dat verweerder ten onrechte de indruk gewekt heeft (plastisch) chirurg te zijn. Immers, op het internet verwees verweerder naar zijn opleiding tot plastisch chirurg zonder te hebben aangegeven dat zijn registratie in maart 2011 was verlopen. Ook gaf hij in het toestemmingsformulier aan dat bij een bepaalde complicatie direct contact moest worden opgenomen met de chirurg terwijl er maar één arts, te weten hijzelf, niet zijnde een chirurg werkzaam was in de kliniek. Weliswaar vermeldde verweerder nergens expliciet dat hij plastisch chirurg was, maar door de wijze waarop hij zich presenteerde, zette hij potentiële patiënten op het verkeerde been. Het college is van oordeel dat verweerder klaagster op grond van het voorgaande misleid heeft toen zij op zoek was naar een plastisch chirurg om haar gezicht op te frissen. Het klachtonderdeel is in zoverre gegrond. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zich geprofileerd heeft als psycholoog. Een enkele vermelding in een review op het internet van een onbekend persoon  is daartoe onvoldoende. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.Klachtonderdeel 2

5.2 Klaagster verwijt verweerder zowel mondeling als schriftelijk onvoldoende voorlichting gegeven te hebben over de ingreep van 23 mei 2018. Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Voorafgaand aan de ingreep heeft klaagster schriftelijke informatie gekregen over de ooglidcorrectie. Het informatieblad informeerde haar over de voorbereidingen op de operatie, het verloop van de operatie, de mogelijkheden en verwachtingen, ook na de operatie, alsmede de risico’s en complicaties. Klaagster heeft het toestemmingsformulier ondertekend en daarmee aangegeven de verstrekte informatie te hebben begrepen. Ter zitting heeft klaagster desgevraagd verklaard dat de toegestuurde informatie bij haar geen vragen opgeroepen had. Nu klaagster niet verder onderbouwd heeft welke informatie zij miste, treft dit klachtonderdeel geen doel.

Klachtonderdeel 3

5.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij preoperatief onvoldoende onderzoek heeft verricht en een onvoldoende anamnese bij klaagster heeft afgenomen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij meer gegevens had moeten vastleggen. Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. Klaagster kwam oorspronkelijk voor een macs lift. Verweerder raadde dat af en stelde een onderooglidcorrectie voor. Uit het dossier van klaagster is niet op te maken waarom verweerder koos voor deze ingreep. Voorts kan het college niet vaststellen of verweerder preoperatief al dan niet een voldoende onderzoek en anamnese verricht heeft. Uit de overgelegde stukken blijkt immers niet van lichamelijk onderzoek van klaagster voorafgaand aan de ingreep van 23 mei 2018, althans daarvan is niets vastgelegd. Zo is bijvoorbeeld niets vermeld over de conditie van de onderoogleden. Verweerder heeft evenmin vastgelegd welke methode hij heeft gehanteerd bij de ingreep. Van verweerder mag verwacht worden dat hij zijn bevindingen en overwegingen noteert, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening aan de patiënt noodzakelijk is. Nu hij dit niet heeft gedaan en verweerder hetgeen klaagster heeft gesteld onvoldoende heeft weersproken, treft het klachtonderdeel doel.Klachtonderdeel 4

5.4 Dit klachtonderdeel bestaat uit twee subonderdelen. Klaagster verwijt verweerder enerzijds dat hij de praktijkvoering niet op orde had; er waren onvoldoende hygiënemaatregelen. Anderzijds wordt verweerder verweten dat er tijdens de ingreep bij klaagster sprake was van onvoldoende verdoving. Het college acht het eerste subonderdeel van dit klachtonderdeel ongegrond. Dat de praktijkvoering niet op orde was en er onvoldoende hygiënemaatregelen waren getroffen, is onvoldoende onderbouwd en om die reden is dit niet vast komen te staan. De stelling dat de assistente mogelijk tijdens de operatie de ruimte verlaten heeft, is daartoe onvoldoende.

5.5 Verweerder betwist dat er onvoldoende is verdoofd. Voor het college is niet vast te stellen of klaagster onvoldoende verdoofd was. Daarvan is in ieder geval geen aantekening gemaakt in het operatieverslag. Nu dit subonderdeel niet is komen vast te staan, kan het college niet anders dan het ongegrond verklaren.Klachtonderdeel 5

5.6 Klaagster verwijt verweerder dat hij de ingrepen met onvoldoende deskundigheid heeft uitgevoerd, waardoor bij klaagster blijvende schade is ontstaan. Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Verweerder is als arts bevoegd een onderooglidcorrectie uit te voeren. Niet is weersproken dat verweerder deze ingreep regelmatig verricht. Verweerder mag dan ook als bekwaam verondersteld worden. Verweerder betwist dat er sprake is van blijvende schade. Voor het college is op basis van de stukken niet vast te stellen of er sprake is van blijvende schade. Evenmin kan het college vaststellen of de door klaagster gestelde blijvende schade een complicatie of een kunstfout is. De omstandigheid dat er mogelijk een complicatie opgetreden is, betekent niet dat de ingreep met onvoldoende deskundigheid uitgevoerd is.Klachtonderdeel 6

5.7 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan ongewenst grensoverschrijdend gedrag. Zo zou hij klaagster op het hoofd gekust hebben na de ingreep van 23 mei 2018. Verweerder heeft aangegeven zich dit niet te herinneren. Gelet op deze standpunten, is het voor het college niet mogelijk om vast te stellen of er sprake geweest is van ongewenst grensoverschrijdend gedrag door verweerder jegens klaagster. Om die reden kan het college niet anders dan dit klachtonderdeel ongegrond verklaren. Wel is het het college opgevallen dat in de WhatsApp-berichten tussen klaagster en (de assistente van) verweerder regelmatig gebruik gemaakt werd van de emoji van de rode kusmond. Het college is van oordeel dat daarmee onvoldoende afstand tussen arts en patiënt betracht werd. Dit is voor het college echter onvoldoende om het gedrag als grensoverschrijdend te bestempelen.Klachtonderdeel 7

5.8 Dit klachtonderdeel valt uiteen in twee subonderdelen: a. verweerder heeft onvoldoende nazorg verleend en b. verweerder had de waarneming bij zijn afwezigheid niet goed geregeld.Voor wat betreft de nazorg overweegt het college het volgende. Na de ingreep van 23 mei 2018 is klaagster herhaaldelijk bij controles gezien door verweerder. Ook is klaagster via de huisarts verwezen naar een oogarts. Klaagster heeft niet onderbouwd welke nazorg van verweerder zij miste. Dit subonderdeel is ongegrond.

5.9 Het college is van oordeel dat klaagster niet-ontvankelijk is in subonderdeel b van deze klacht. Zij is geen direct belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 onder a Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en daarmee niet klachtgerechtigd, nu zij niet heeft gesteld dat zij een beroep op een waarnemer heeft hoeven doen.Klachtonderdeel 8

5.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij geen klachtenmanagement had volgens de Wkkgz. Verweerder voert aan dat er geen verplichting meer bestaat om aangesloten te zijn bij een klachtencommissie. Verder geeft hij aan dat de klachten van klaagster in eerste instantie behandeld zijn door de geschilleninstantie. Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel gegrond is. Uit de stukken is gebleken dat klaagster in 2019 een klacht tegen verweerder wilde indienen en herhaaldelijk heeft gevraagd naar de klachtenregeling van verweerder. Op dat moment bleek verweerder niet te zijn aangesloten bij een erkende geschilleninstantie, terwijl uit de Wkkgz volgt dat verweerder sinds 1 januari 2017 aangesloten had moeten zijn bij een erkende geschilleninstantie. De omstandigheid dat verweerder vanaf 2020 wel is aangesloten bij een geschilleninstantie en dat klaagster haar klachten daar ook aan heeft voorgelegd, maakt het oordeel van het college niet anders.Klachtonderdeel 9

5.11 Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij zijn personeel onvoldoende geschoold heeft. Het college is van oordeel dat klaagster deze klacht onvoldoende heeft onderbouwd. Bovendien worden aan assistenten van artsen geen bijzondere eisen gesteld. Dit klachtonderdeel is ongegrond. 

De maatregel

Nu verschillende klachtonderdelen gegrond zijn verklaard, is het college van oordeel dat een maatregel op zijn plaats is en wel een berisping. Voor het college weegt daarbij zwaar dat het medisch dossier van klaagster onvolledig was. Zo ontbraken de overwegingen die verweerder deden besluiten tot het uitvoeren van een onderooglidcorrectie. Ook van een anamnese en lichamelijk onderzoek voorafgaand aan de ingreep blijkt niets. Daardoor is het werk van verweerder niet te toetsen. Verweerder heeft zich niet toetsbaar opgesteld en dat rekent het college hem aan.

6.         De beslissing

Het college:

  • verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 7 voor zover dat ziet op het niet goed regelen van de waarneming;
  • verklaart de klachtonderdelen 1, 3 en 8 geheel dan wel gedeeltelijk gegrond;
  • legt aan verweerder daarvoor de maatregel van berisping op;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door E.C.M. de Klerk, voorzitter, W.G.H. Corté, lid-jurist,

I.S. Krabbe-Timmerman, H.L. de Boer en J.M. Mommers, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van D. van Grootveld secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 10 februari 2022 in aanwezigheid van de secretaris.