ECLI:NL:TGZREIN:2022:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/3958

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2022:57
Datum uitspraak: 21-10-2022
Datum publicatie: 24-10-2022
Zaaknummer(s): H2022/3958
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts ongegrond. Hij heeft wel rekening gehouden met haar fysieke klachten en haar geadviseerd naar een haptotherapeut te gaan. Het niet vermelden van alle concrete fysieke klachten in het dossier is in dit geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het zorgdragen voor deugdelijke opvolging na vertrek van de bedrijfsarts is verantwoordelijkheid van de werkgever, evenals een plan van aanpak voor re-integratie.

Uitspraak: 21 oktober 2022

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing over de op 21 februari 2022 ontvangen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C] te [B]

tegen:

[D]

bedrijfsarts

werkzaam te [E]

verweerder, hierna ook de bedrijfsarts

gemachtigde mr. K.P. Schuchhard-van Os te Amsterdam

1. De kern van de zaak en de beslissing

1.1 Klaagster was als verpleegkundige werkzaam in een ziekenhuis. In de loop der tijd verslechterde de arbeidsrelatie, wat voor klaagster spanningen en uiteindelijk ook fysieke klachten opleverde. Zij meldde zich op 21 oktober 2019 ziek. De bedrijfsarts heeft klaagster vervolgens meerdere malen gezien, totdat zijn samenwerking met het ziekenhuis per 1 april 2020 eindigde. Klaagster is ontevreden over de zorg en begeleiding die zij van de bedrijfsarts heeft gekregen. Zij meent dat de bedrijfsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar fysieke klachten. Zo heeft hij haar niet doorverwezen en onvoldoende over de fysieke klachten in het dossier weergegeven. Zij vindt dat de bedrijfsarts tekort is geschoten bij de overdracht naar de opvolgend bedrijfsarts (verweerder in de zaak met dossiernummer H2022-3959) en heeft nagelaten een plan van aanpak op te stellen voor de re-integratie.

1.2 Het college verklaart de klachten ongegrond. Uit het dossier blijkt dat de bedrijfsarts wel rekening heeft gehouden met fysieke klachten van klaagster en haar ook heeft geadviseerd naar een haptotherapeut te gaan. Hoewel in het dossier niet concreet is opgenomen welke fysieke klachten klaagster precies had – en dit ook beter had gekund – kan het college het door de bedrijfsarts gevoerde beleid volgen. Het niet vermelden van de concrete fysieke klachten ziet het college daarom niet als een tuchtrechtelijk verwijtbare tekortkoming. Het zorgdragen voor een deugdelijke opvolging van de bedrijfsarts na zijn vertrek is een verantwoordelijkheid van de werkgever, evenals het maken van een plan van aanpak voor de re-integratie.

1.3 Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna formuleert het college de klacht en legt het college de beslissing uit aan de hand van de verschillende klachtonderdelen.

2. Het verloop van de procedure

2.1 De gemachtigde van klaagster heeft de klacht op papier gezet en bij het college ingediend. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift ingediend. Partijen zijn door het college in de gelegenheid gesteld om hun standpunt nog mondeling toe te lichten en vragen te beantwoorden bij een secretaris van het college (mondeling vooronderzoek). Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.

2.2 De klacht is behandeld ter openbare zitting van 9 september 2022, gelijktijdig (maar niet gevoegd) met de klacht van klaagster in de zaak H2022-3959. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Klaagster en de gemachtigde van de bedrijfsarts hebben gesproken aan de hand van spreekaantekeningen, die deel uitmaken van het dossier.

3. De klacht

3.1 Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij:

1. heeft nagelaten om klaagster vanwege schouderklachten door te verwijzen naar de eerstelijnszorg;

2. heeft nagelaten om zorg te dragen voor continuering van de begeleiding in de periode tussen het stoppen van zijn begeleiding en de komst van de opvolgende bedrijfsarts;

3. onzorgvuldig is geweest in het bijhouden van het medisch dossier waardoor geen goede weergave van de fysieke en mentale conditie is weergegeven;

4. heeft nagelaten een plan van aanpak op te stellen met betrekking tot re-integratie.

3.2 Ter zitting heeft klaagster met name gewezen op het verwijt dat de bedrijfsarts geen melding heeft gemaakt van haar schouderklachten. Die klachten waren volgens haar evident en ook door haar tijdens het eerste consult uitgesproken. Later werd er ‘een belangrijke ruptuur van de supraspinatus en een bursistis geconstateerd’.

4. Uitleg van de beslissing

Toetsingskader

4.1 De vraag die moet worden beantwoord, is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ bedrijfsarts. Het college gaat daarbij uit van de geldende beroepsnormen en wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening. Het gaat voorts om persoonlijke verwijtbaarheid van de bedrijfsarts bij de begeleiding van klaagster. De bedrijfsarts kan geen verwijt worden gemaakt van (medisch) handelen of nalaten door anderen.

4.2 Voor het oordeel of een bepaalde verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Als partijen elkaar tegenspreken over wat er wel of niet tussen hen gecommuniceerd is, kan het college niet goed vaststellen wat er feitelijk is gebeurd.

De fysieke klachten van klaagster (klachtonderdelen 1 en 3)

4.3 Het college stelt vast dat de bedrijfsarts in het medisch dossier vrij summiere aantekeningen heeft gemaakt. Het uitvallen van klaagster hield primair verband met een arbeidsconflict. De bedrijfsarts heeft zich daar in zijn aantekeningen met name op gericht. Zo schreef hij op 30 januari 2020 aan de leidinggevende van klaagster onder meer: “Mijns inziens is er sprake van een arbeidsconflict en is dit de kern van het probleem. Het oplossen van het conflict zal leiden tot herstel van de belastbaarheid.” Op grond hiervan adviseerde de bedrijfsarts mediation en later, op 13 februari 2020, ook de inzet van een arbeidspsycholoog.

4.4 Alleen in de notities van de eerste twee consulten op 14 en 29 november 2019 heeft de bedrijfsarts melding gemaakt van klaagsters fysieke klachten, te weten een kaakprobleem en slecht slapen. Van schouderklachten heeft de bedrijfsarts geen melding gemaakt. Hij heeft in zijn verweer en ter zitting aangevoerd zich niet te kunnen herinneren dat door klaagster over schouderklachten is gesproken. Nu partijen hierover van mening verschillen kan het college niet vaststellen dat schouderklachten tijdens de consulten bij de bedrijfsarts aan de orde zijn geweest. Wel heeft de bedrijfsarts geconstateerd dat sprake was van een somatoforme stoornis (29 november 2019), wat betekent dat hij meende dat er sprake was van zowel psychische als fysieke problemen. In verband hiermee heeft hij klaagster geadviseerd naar een haptotherapeut te gaan, omdat zo’n therapeut zich richt op een combinatie van psychische en fysieke problematiek.

4.5 Hoewel de dossieraantekeningen van de bedrijfsarts vrij summier zijn en daaruit niet blijkt welke andere fysieke klachten naast het kaakprobleem en het slecht slapen klaagster met hem heeft besproken, heeft de bedrijfsarts wel rekening gehouden met bestaande fysieke klachten (als gevolg van de arbeidsgerelateerde spanningen) en getracht daarbij de best passende behandeling te adviseren. Het was beter geweest als de bedrijfsarts zijn diagnose somatoforme stoornis had onderbouwd door de specifieke lichamelijke klachten van klaagster concreet in het dossier te vermelden. Het nalaten hiervan beschouwt het college echter niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu het door de bedrijfsarts gevoerde beleid desondanks goed te volgen is. Klachtonderdeel 3 is daarom ongegrond.

4.6 Ook klachtonderdeel 1 is ongegrond, omdat de bedrijfsarts klaagster wel degelijk heeft verwezen naar de eerstelijnszorg, door te adviseren een haptotherapeut in te schakelen. Daarmee heeft de bedrijfsarts adequaat gehandeld. Voor zover klaagster behoefte had aan de behandeling door een fysiotherapeut, had ze die zelf kunnen inschakelen (al dan niet via de huisarts). Daarvoor had klaagster de tussenkomst van de bedrijfsarts niet nodig.

Reikwijdte verantwoordelijkheden bedrijfsarts (klachtonderdelen 2 en 4)

4.7 Ter zitting heeft de bedrijfsarts toegelicht dat hij bij de werkgever heeft geverifieerd dat zijn opvolging na 1 april 2020 was geregeld. Er kon geen actieve overdracht van dossiers plaatsvinden aan zijn opvolger, omdat de bedrijfsarts na 1 april 2020 geen toegang meer had tot die dossiers. Het college kan de bedrijfsarts hierin volgen. De continuïteit van de zorg aan zieke werknemers is overigens de verantwoordelijkheid van de werkgever. De bedrijfsarts valt er geen verwijt van te maken dat zijn opvolger klaagster niet spoedig voor een consult heeft uitgenodigd. Klachtonderdeel 2 is daarom ongegrond.

4.8 Het is de taak en de verantwoordelijkheid van de werkgever om een plan van aanpak op te stellen. Als de werkgever daarin te kort schiet, is dat de bedrijfsarts niet aan te rekenen. Ook klachtonderdeel 4 is ongegrond.

5. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door P.J.M. Rouwen, voorzitter, M.J.H.A. Venner-Lijten, lid-jurist,

P.E. Rodenburg, R.P.J. Ansem en R.P. Dammer, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 21 oktober 2022 in aanwezigheid van de secretaris.