ECLI:NL:TGZREIN:2022:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/3809

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2022:56
Datum uitspraak: 21-10-2022
Datum publicatie: 24-10-2022
Zaaknummer(s): H2022/3809
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts, die als opvolgend (bedrijfs-)arts bij de verzuimbegeleiding van klaagster betrokken was, grotendeels gegrond. De arts heeft een met klaagster opgestelde probleemanalyse een week later na een contact met de werkgever zonder nader overleg met klaagster gewijzigd. Door de wijziging verviel het aan de werkgever gegeven advies, dat herstel van klaagster zou kunnen bespoedigen. Na een gesprek met klaagster op 14 juli 2021 heeft de arts op 22 juli 2021 (te laat) gerapporteerd. De inhoud van het rapport strookt niet met de inhoud van het consult. De arts is zijn herhaalde toezegging om de rapportage aan te passen niet nagekomen. Het college stelt vast dat de arts daarmee tweemaal onjuist heeft gehandeld. Dit rekent het college de arts zwaar aan. In de ogen van het college lijkt de arts zich niet bewust te zijn van de ernst van de situatie. Bij de beoordeling welke maatregel aan de arts moet worden opgelegd, heeft het college meegewogen dat onduidelijkheid bestond en ook na de zitting nog bestaat, over de hoedanigheid waarin de arts is opgetreden. De arts heeft zijn inschrijving in het BIG-register als bedrijfsarts na 31 december 2020 niet verlengd. Hij heeft zijn rapportages ondertekend met “AIOS bedrijfsgeneeskunde” zonder dat een supervisor heeft medeondertekend. Ter zitting heeft hij ook niet voldoende helderheid kunnen scheppen over het al dan niet aanwezig zijn van een supervisor of praktijkbegeleider. Daarom kan niet worden volstaan met een berisping, maar wordt een voorwaardelijke schorsing van drie maanden met een bijzondere voorwaarde opgelegd. 

Uitspraak: 21 oktober 2022

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing over de op 18 januari 2022 ontvangen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C] te [D]

tegen:

[E]

arts

destijds werkzaam te [F]

verweerder, hierna ook de arts

1.         De kern van de zaak en de beslissing

1.1       De arts was van mei tot en met juli 2021 als opvolgend (bedrijfs-)arts betrokken bij de verzuimbegeleiding van klaagster. Op 21 mei 2021 heeft een persoonlijk consult plaatsgevonden, op grond waarvan de arts op 27 mei 2021 een bijstelling probleemanalyse heeft opgesteld. Na contact met de werkgever over de tekst van de probleemanalyse heeft de arts de probleemanalyse op 2 juni 2021 gewijzigd. Op 14 juli 2021 heeft de arts een telefonisch consult met klaagster gehad. Daarvan heeft hij op 22 juli 2021 verslag gedaan. Klaagster verwijt de arts in acht klachtonderdelen dat hij de probleemanalyse na inmenging - en beïnvloeding - door de werkgever ten nadele van klaagster heeft gewijzigd, dat hij van het consult op 14 juli 2021 een onjuist verslag heeft gemaakt, wat hij ondanks toezeggingen nooit heeft aangepast en dat hierdoor de gezondheidstoestand van klaagster is verslechterd en klaagster schade heeft geleden.

1.2       Het college verklaart de klachtonderdelen met betrekking tot de rapportages van de arts gegrond. Ten onrechte heeft de arts over de wijziging van de probleemanalyse geen contact met klaagster gehad. Na wijziging is de tekst vervallen waarin aan de werkgever een advies werd gegeven dat herstel van klaagster zou bespoedigen. Hierdoor is het verwachtingspatroon van klaagster doorbroken en het toch al broze vertrouwen van klaagster geschaad. De rapportage van 22 juli 2021 is te laat uitgebracht en strookt niet met de inhoud van het consult van 14 juli 2021. De arts heeft vervolgens erkend dat de rapportage niet juist was, maar is zijn (herhaalde) toezegging om de rapportage aan te passen niet nagekomen. Ook dit is een doorbreking van het verwachtingspatroon van klaagster. Het heeft haar vertrouwen in de arts nogmaals geschaad. De overige klachtonderdelen zijn ongegrond.

1.3       Het college stelt vast dat de arts tweemaal onjuist heeft gehandeld: de aanpassing van de probleemanalyse van 27 mei 2021 en het niet correcte verslag van het telefonisch consult van 14 juli 2021, dat ondanks toezegging niet is aangepast. Dit rekent het college de arts zwaar aan. In de ogen van het college lijkt de arts zich niet bewust te zijn van de ernst van de situatie. Bij de beoordeling welke maatregel aan de arts moet worden opgelegd, heeft het college meegewogen dat onduidelijkheid bestond en ook na de zitting nog bestaat, over de hoedanigheid waarin de arts is opgetreden. De arts heeft zijn inschrijving in het BIG-register als bedrijfsarts na 31 december 2020 niet verlengd. Hij heeft zijn rapportages ondertekend met “AIOS bedrijfsgeneeskunde” zonder dat een supervisor heeft medeondertekend. Ter zitting heeft hij ook niet voldoende helderheid kunnen scheppen over het al dan niet aanwezig zijn van een supervisor of praktijkbegeleider. Daarom kan niet worden volstaan met een berisping, maar wordt een voorwaardelijke schorsing van drie maanden met een bijzondere voorwaarde opgelegd.

1.4       Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna formuleert het college de klacht en legt het college de beslissing uit aan de hand van de verschillende klachtonderdelen.

2.         Het verloop van de procedure

2.1       De gemachtigde van klaagster heeft de klacht op papier gezet en bij het college ingediend. Daarna heeft hij nog USB-sticks met opgenomen gesprekken tussen klaagster en de arts aan het college toegezonden. De arts heeft ondanks diverse verzoeken geen verweerschrift ingediend. Partijen zijn door het college in de gelegenheid gesteld om hun standpunt mondeling toe te lichten en vragen te beantwoorden bij een secretaris van het college (mondeling vooronderzoek), waarvan zij gebruik gemaakt hebben. Van het mondeling vooronderzoek van 28 juni 2022 is een proces-verbaal opgemaakt. Op het proces-verbaal is namens klaagster nog gereageerd bij brief van 25 augustus 2022.

2.2       De klacht is behandeld ter openbare zitting van 9 september 2022. De gemachtigde van klaagster en de arts waren aanwezig. Conform de ter zitting gemaakte afspraak heeft de arts klaagster op 16 september 2022 een brief toegezonden, waarin hij uitlegt wat er fout is gegaan bij de vastlegging van hetgeen op 14 juli 2021 is besproken. Een afschrift van deze brief is ook door het college ontvangen en maakt deel uit van het procesdossier.

3.         De klacht

Klaagster verwijt de arts dat

1. hij de bijstelling probleemanalyse van 27 mei 2021 na inmenging van de werkgever ten nadele van klaagster heeft gewijzigd;

2. hij zich heeft laten beïnvloeden door de werkgever ten nadele van klaagster;

4. hij ten nadele van klaagster een valse rapportage heeft opgemaakt over het consult van 14 juli 2021;

7. hij ondanks de toezegging op 30 augustus 2021 om de rapportage te corrigeren dit nooit heeft gedaan;

11. hij niet heeft gereageerd op de e-mail van 12 september 2021 waarin verweerder is herinnerd aan zijn toezegging om de rapportage te corrigeren;

16. hij de gecorrigeerde rapportage niet heeft gestuurd naar klaagster ondanks zijn toezegging op 5 oktober 2021;

22. door zijn handelen de fragiele geestelijke gezondheidstoestand van klaagster sterk is verslechterd en het herstelproces daardoor is vertraagd;

29. voor klaagster schade is ontstaan waarvoor verweerder verantwoordelijk kan worden gehouden

4.         Uitleg van de beslissing

Toetsingskader

4.1       De vraag die moet worden beantwoord is of de arts de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ arts. Het college gaat daarbij uit van de geldende beroepsnormen en wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening.  

Bijstelling probleemanalyse (klachtonderdelen 1 en 2)

4.2       Vast staat dat de arts na een reactie van de werkgever is overgegaan tot wijziging van de probleemanalyse en dat hij daarover met klaagster geen contact heeft gehad. Nadat hem door klaagster en haar gemachtigde enkele malen om uitleg was gevraagd, heeft de arts hen op 7 juli 2021 per e-mail onder meer bericht als volgt (alle citaten zijn inclusief taal- en typfouten):

Het tweede verslag is wat aangepast omdat werkgever toch haar inbreng heeft willen geven. In het kader van woord en tegenwoord heb ik gemeend het verslag iets aan te passen. M.i. is de inhoud en de bedoelingen niet veranderd. (…)

4.3       Het belastbaarheidsadvies is hetzelfde gebleven. Ook is in de gewijzigde rapportage blijven staan dat klaagster op dat moment niet in staat was tot een gesprek. Het duidelijke advies aan de werkgever om ter bevordering van het herstel van klaagster met haar in overleg te treden is echter in de tweede rapportage wel verdwenen. In de eerste versie staat:

Het herstel zal minder belemmerend zijn indien betrokkene een duidelijk antwoord krijgt waarom (juist) zij overcompleet wordt geacht. Deze vraag wordt expliciet bij ondergetekende tijdens het spreekuur gesteld. Het eerdere gesprek is blijkbaar niet duidelijk genoeg geweest.

Zo dit besluit onvermijdelijk is, is er nog kans op opnieuw heroverwegen wegens de huidige geleidelijke versoepeling van de Lockdown maatregelen? Een stabiele vooruitzicht zou m.i. haar herstel bespoedigen, gelet op hetgene zij al heeft moeten incasseren binnen haar gezinssituatie (privé oorzaken verzuim).

In de tweede rapportage is dit geworden:

Betrokkene heeft moeite te begrijpen waarom zij overcompleet wordt geacht. Deze vraag is expliciet bij ondergetekende neergelegd. Het eerdere gesprek hierover is blijkbaar niet duidelijk genoeg geweest.

4.4       Naar het oordeel van het college is dit handelen van de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar. De arts was op de hoogte van de psychische problematiek en de kwetsbaarheid van klaagster. Bij een overweging om de probleemanalyse aan te passen, had de arts daarover eerst met klaagster moeten spreken, omdat aanpassing gevolgen kan hebben voor het tussen klaagster en de werkgever te bespreken re-integratietraject. Dat heeft hij niet gedaan. Door het advies te laten vervallen, heeft hij het verwachtingspatroon bij klaagster aangetast; zij ging er immers van uit dat de werkgever op grond van de bijstelling van de probleemanalyse mogelijk tot heroverweging van haar boventalligheid zou overgaan. Deze aanpassing heeft ook het vertrouwen van klaagster in de onafhankelijkheid van zijn advies op het spel gezet. In ieder geval had de arts op eigen initiatief - en niet op aandringen van klaagster - klaagster moeten informeren over het feit dat een reactie van de werkgever hem aanleiding had gegeven zijn rapportage te herzien. De klachtonderdelen 1 en 2 zijn daarom gegrond.

Rapportage 22 juli 2021 (klachtonderdelen 3 tot en met 6)

4.5       In het telefoongesprek van 14 juli 2021 hebben klaagster en de arts besproken dat klaagster met de medicijnen die ze gebruikte geen auto kon rijden. Afgesproken is dat zij haar therapeut zou vragen of de medicatie kon worden afgebouwd en of zij na 6 tot 8 weken zou kunnen beginnen met het opbouwen van de werkzaamheden met twee tot drie uur per dag. In het verslag van 22 juli 2021 heeft de arts echter onder meer genoteerd:

(…) Bespreek met betrokkene werkhervatting ; in aanvang minder uren 3-4 uur/dag over 2 weken

Betrokkene kan nog niet lange afstanden rijden, zoals (…)

(…) Advies: bespreek werkhervatting op een korte rijafstand van betrokkene.

De prognose is gunstig. Start reintegratie binnen 2-4 weken 3-4 u/dag uitbreiden in 4 weken; volledige werkhervatting in plm 8 weken na eerste dag van hervatting. Dit mede omdat de behandeling ook zal moeten worden afgebouwd.

4.6       De arts heeft ter zitting niet kunnen uitleggen waarom het ruim een week heeft geduurd voordat zijn verslag van het consult van 14 juli 2021 gereed was. Wel is duidelijk geworden dat de arts slechts uiterst summiere aantekeningen van het consult heeft gemaakt, wat - mede gelet op het tijdsverloop - mogelijk de oorzaak is geweest van de discrepantie tussen de met klaagster gemaakte afspraken en hetgeen in het verslag van 22 juli 2021 is opgenomen. Duidelijk is in ieder geval dat niet in het verslag terecht is gekomen wat de arts met klaagster daadwerkelijk had afgesproken. De arts heeft dit erkend en vervolgens toezeggingen gedaan om de onjuistheden te corrigeren, wat hij ondanks herhaalde verzoeken namens klaagster niet heeft gedaan. De arts heeft hiermee het vertrouwen van klaagster, niet alleen in de arts zelf, maar ook in bedrijfsartsen in het algemeen, nogmaals geschonden. Wederom heeft hij het verwachtingspatroon van klaagster doorbroken door afspraken niet na te komen en toezeggingen te doen die evenmin zijn nagekomen. De klachtonderdelen 3 tot en met 6 zijn ook gegrond.

Gevolgen (klachtonderdelen 7 en 8)
4.7       Bij de beoordeling van klachten tegen een arts kan geen rekening worden gehouden met de gevolgen die een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging mogelijk heeft gehad. De klachtonderdelen 7 en 8 betreffen uitsluitend de gevolgen van de verwijten die klaagster de arts in de eerdere klachtonderdelen heeft gemaakt en hebben geen zelfstandige betekenis ten opzichte van die eerdere klachtonderdelen. Daarom worden deze klachtonderdelen ongegrond verklaard.

5.         De maatregel

5.1       De arts heeft twee keer een gesprek met klaagster gevoerd en is in de verslaglegging daarvan beide keren in de fout gegaan; de eerste keer door eenzijdig en voor klaagster totaal onverwacht de verslaglegging naderhand te wijzigen en de tweede keer door iets geheel anders in zijn verslag neer te leggen dan met klaagster was besproken en door dat vervolgens ondanks toezeggingen niet aan te passen. Beide keren was dit duidelijk in het nadeel van klaagster, die vanwege haar overspannenheid en de onzekere situatie met betrekking tot het voortbestaan van haar baan toch al kwetsbaar was. Dit valt de arts zwaar aan te rekenen.

5.2       Ondanks de lange staat van dienst van de arts - zonder eerdere tuchtrechtelijke problematiek - maakt het college zich zorgen over zijn functioneren. De arts werkt als zelfstandige met de kwetsbare doelgroep van mogelijk arbeidsongeschikte werknemers. Hij lijkt zich niet bewust te zijn van de ernst van de klacht. Ondanks meerdere verzoeken van het college en gedane toezeggingen, heeft de arts geen verweerschrift ingediend. Ter zitting heeft hij aangegeven over de aanpassing van de probleemanalyse “niet erg” te hebben nagedacht. Over zijn verslag van 22 juli 2021 heeft hij gezegd dat er altijd een herbeoordeling kan komen. De arts heeft naar zijn zeggen het verslag uiteindelijk niet aangepast, omdat hij niet wist wat er moest worden aangepast. Tijdens het mondeling vooronderzoek vroeg de arts zich af waarom klaagster direct een klacht bij het college had neergelegd. Klaagster heeft daarna een sommatie van haar juridisch adviseur van 16 september 2021 in het geding gebracht, waarin deze klacht werd aangekondigd als de arts het verslag van 22 juli 2021 niet - alsnog, conform zijn eerdere toezeggingen - zou wijzigen. Ter zitting meldde de arts terloops dat hij de e-mail van de juridisch adviseur over het hoofd gezien had en kon aantonen dat hij die nooit had geopend.

5.3       Daarbij komt nog dat de arts ter zitting geen duidelijkheid heeft gegeven over zijn positie destijds en op dit moment. Hij is als bedrijfsarts in het BIG-register ingeschreven geweest tot en met 31 december 2020, maar heeft deze inschrijving niet verlengd. Hij heeft de door hem opgestelde verslagen ondertekend met de titel “AIOS bedrijfsgeneeskundige”, maar heeft ter zitting verklaard dat hij niet in opleiding is of was voor herregistratie. De verslagen zijn ook niet medeondertekend door een supervisor, wat wel gebruikelijk is bij een AIOS (arts in opleiding tot specialist). Op vragen van het college naar de aanwezigheid van een supervisor of praktijkbegeleider heeft de arts onduidelijke en wisselende antwoorden gegeven. Het college heeft daarom niet kunnen vaststellen dat de arts in 2021 en/of in 2022 op rechtmatige wijze - onder begeleiding van een supervisor of praktijkbegeleider - bedrijfsgeneeskundig werkzaam is (geweest).

5.4       Gelet op de ernst van de verwijtbare gedragingen van de arts, in combinatie met de niet opgehelderde onduidelijkheid over de door de arts uitgeoefende bedrijfsgeneeskundige werkzaamheden, is het college van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met de maatregel van berisping. Vanuit het oogpunt van zijn taak, namelijk het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de zorgverlening, zal het college daarom de maatregel van voorwaardelijke schorsing van de inschrijving van de arts als arts in het BIG-register voor de duur van drie maanden opleggen. Het college ziet in dit geval ook redenen om aan de voorwaardelijke schorsing een bijzondere voorwaarde te verbinden, zoals deze hierna in de beslissing is geformuleerd.

5.5       Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing worden bekendgemaakt zoals hierna omschreven, zodra de beslissing onherroepelijk is.

6.         De beslissing

Het college:

-           verklaart de klachtonderdelen 1 tot en met 6 gegrond;

-           verklaart de klachtonderdelen 7 en 8 ongegrond;

-           schorst de bevoegdheid van de arts om de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden, met bevel dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerder voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als arts behoort te betrachten dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt, dan wel zich niet heeft gehouden aan de navolgende bijzondere voorwaarde:

1.       de arts verzoekt, binnen twee maanden na het onherroepelijk worden van dit oordeel, om een inspectiebezoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en verleent daaraan volledige medewerking ter toetsing van zijn praktijkvoering aan geldende wet- en regelgeving en normen en richtlijnen van de beroepsgroep (waaronder de aanwezigheid van supervisie en/of praktijkbegeleiding door een bedrijfsgeneeskundige bij bedrijfsgeneeskundige werkzaamheden van de arts);

2.       indien en voor zover de IGJ de arts tot verbetermaatregelen verplicht, dienen deze binnen de door de IGJ gestelde termijn te worden geïmplementeerd;

-           bepaalt dat de proeftijd ingaat op de dag dat deze beslissing onherroepelijk is geworden.

-           bepaalt dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat verweerder in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen.

-           bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, het Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Aldus beslist door P.J.M. Rouwen, voorzitter, M.J.H.A. Venner-Lijten, lid-jurist,

P.E. Rodenburg, R.P.J. Ansem en R.P. Dammer, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 21 oktober 2022 in aanwezigheid van de secretaris.