ECLI:NL:TGZREIN:2022:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2021/3572

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2022:47
Datum uitspraak: 16-08-2022
Datum publicatie: 16-08-2022
Zaaknummer(s): H2021/3572
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Longarts. Kleincellige longkanker. Klacht: Tijdens telefonisch consult verzoek om second opinion afgewezen. Als toch second opinion, zou arts behandeling staken en zouden de gevolgen voor patiënt zijn. Andere klachtonderdelen ingetrokken.College: geen weigering mee te werken aan second opinion. Longarts mocht second opinion afraden (geen andere behandeling in Nederland, noodzaak snel starten behandeling en fysieke toestand). Gedurende second opinion niet starten chemotherapie niet verwijtbaar. Arts heeft ter zitting goede uitleg gegeven. Dit had toen beter gekund, maar dat is niet het tuchtrechtelijk toetsingskader. Ongegrond. Geen voortzetting in algemeen belang andere klachtonderdelen.

Uitspraak: 16 augustus 2022

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing over de op 18 oktober 2021 ontvangen klacht van:

[A]
wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C] te [D]

tegen:

[E]

longarts          

werkzaam te [B]

verweerster

gemachtigde mr. M.J. de Groot te Hilversum

1.         Het verloop van de procedure

1.1 De klacht is ingediend door [C] als gemachtigde. Het klaagschrift is ondertekend door [F] (hierna: patiënt) en zijn echtgenote, [A]. [F] is in december 2021 overleden. Daarom is uitsluitend [A] als klaagster aangemerkt.
 

1.2 Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift;
  • het verweerschrift;
  • de brief van 5 januari 2022 van de secretaris aan gemachtigde [C];
  • de brief van 5 januari 2022 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerster;
  • de brief van gemachtigde [C], ontvangen op 13 januari 2022;
  • de brief van de gemachtigde van verweerster, ontvangen op 18 januari 2022;
  • de brief van de gemachtigde van verweerster, ontvangen op 3 maart 2022;
  • het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek;
  • de brief van 23 juni 2022 van de secretaris aan gemachtigde [C].

1.3 De klacht is ter openbare zitting van 8 juli 2022 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

2.1 In oktober-november 2020 heeft patiënt de diagnose kleincellige longkanker gekregen. Vanaf dat moment was hij onder behandeling van een arts in opleiding tot specialist (AIOS) longgeneeskunde (hierna: de AIOS) en verweerster, als supervisor. De AIOS heeft het behandelplan besproken in het bijzijn van verweerster. Verweerster en de AIOS hebben patiënt vervolgens afwisselend gezien.
 

2.2 Op 31 augustus 2021 heeft verweerster aan patiënt en klaagster medegedeeld dat de longkanker weer terug was in uitgezaaide vorm. De conditie van patiënt was in de maanden daaraan voorafgaand sterk achteruitgegaan. Verweerster vreesde voor de nadelige effecten van chemotherapie in deze broze fysieke gesteldheid. Patiënt wilde desondanks graag worden behandeld. Afgesproken werd dat hij zou nadenken over de keuze voor behandeling met chemotherapie. Verweerster heeft voorgesteld de huisarts daarbij te betrekken. Na een week zouden patiënt en verweerster een telefonisch consult hebben. Verweerster heeft de huisarts vervolgens telefonisch en schriftelijk geïnformeerd.
 

2.3 De huisarts is bij patiënt op huisbezoek geweest en heeft daarna verweerster gebeld. Tijdens dit gesprek is besloten ondanks de conditie van patiënt toch te starten met de chemotherapie. Patiënt wilde dat graag en had alle voor- en nadelen afgewogen.
 

2.4 Op 7 september 2021 vond het telefonisch consult plaats tussen patiënt en verweerster. De telefoon van patiënt stond op speaker en klaagster en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig. Verweerster heeft verteld dat de chemotherapie op korte termijn kon plaatsvinden. Patiënt heeft vervolgens gevraagd of het mogelijk was een second opinion aan te vragen. Op de vraag van verweerster waarom patiënt dat wilde, kon hij geen antwoord geven. Patiënt was inmiddels vermoeid en heeft de telefoon aan klaagster gegeven. Klaagster gaf aan een second opinion te willen omdat het onduidelijk was waar de tumor precies was verspreid en zij zich afvroegen of de juiste weg was bewandeld.
 

2.5 Verweerster vond een second opinion geen goed idee gezien de fysieke conditie van patiënt. Zij heeft aan klaagster medegedeeld dat zij bij twijfel aan de voorgestelde behandeling in afwachting van de second opinion niet zou starten met de chemotherapie. Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat de reden hiervoor was dat het volgens haar onwenselijk was om de patiënt met de bijwerkingen van de chemotherapie te laten beoordelen door een andere (long)arts voor een second opinion.
 

3. De klacht

3.1       Klaagster verwijt verweerster dat:

1. er sinds de diagnose longkanker bij haar echtgenoot, patiënt, veel misverstanden zijn en dat er vanuit haar registratie veel verkeerde data zijn doorgegeven;

2. zij afwijzend heeft gereageerd op het verzoek van patiënt om een second opinion en heeft gezegd ‘als je een second opinion wilt, dan staak ik de behandelingen verder totdat je dat hebt gedaan en de gevolgen zijn dan voor jezelf’;

3. zij nooit met patiënt de mogelijkheid heeft besproken om één van de slechte longen te verwijderen, waarbij de tumor wellicht wel verwijderd had kunnen worden.

3.2       Tijdens het mondeling vooronderzoek zijn de klachtonderdelen 1 en 3 ingetrokken.
 

Ter onderbouwing van klachtonderdeel 2

3.3 Tijdens het telefoongesprek heeft verweerster gezegd dat een second opinion tijd kost en zij in dat geval de behandeling zou staken. Tijdens het eerdere consult was gezegd dat patiënt chemotherapie en bestraling nodig had om zijn leven zo lang mogelijk te rekken. Omdat verweerster patiënt gedurende het traject van de second opinion niet zou behandelen, zou dat betekenen dat patiënt eerder zou sterven. Door deze mededeling van verweerster, hadden zij dus geen keuze. Verweerster besliste op deze manier over het leven van patiënt. Misschien had hij door een andere behandeling nog een half jaar langer kunnen leven.
 

3.4 Klaagster en haar gemachtigde hebben begrip voor de uitleg van verweerster ter zitting dat zij patiënt niet nog zieker door een tweede arts wilde laten beoordelen en dat zij ook vanwege de twijfel over de juistheid van de behandeling, die behandeling niet wilde starten. Zij heeft dit tijdens het telefoongesprek echter niet op die manier verteld. De wijze waarop ze het heeft gecommuniceerd, is niet correct. Patiënt en klaagster voelden zich ‘overruled’.

3.5 Tijdens het tweede gesprek op de polikliniek had klaagster de mogelijkheid van een second opinion nogmaals willen bespreken, maar door het eerste gesprek durfde ze dat niet meer. Verweerster had immers tijdens het telefoongesprek op intimiderende toon gezegd dat ze de behandeling zou staken, de behandeling was inmiddels gestart en klaagster en patiënt waren bang dat deze alsnog zou worden stopgezet.

4. Het standpunt van verweerster

4.1 Tijdens het consult op 31 augustus 2021 heeft verweerster op CT-scan aangewezen waar de longkanker terug was gekomen.
 

4.2 Toen verweerster patiënt belde voor een telefonisch consult, was het uitsluitend haar bedoeling mede te delen dat de behandeling op korte termijn kon worden gestart. Indien zij meer had willen bespreken, zou zij een regulier consult hebben afgesproken. Tijdens het telefonisch consult werd verweerster verrast door de vraag om een second opinion. Verweerster is van mening dat zij vervolgens op grond van terechte argumenten een second opinion heeft afgeraden. Gelet op de zwakke conditie van patiënt zou dit (te) ingrijpend zijn. Daarnaast zou verweerster op de polikliniek zelf nogmaals kunnen uitleggen en laten zien waar de uitzaaiingen zich bevonden. Verweerster heeft aan patiënt en klaagster voorgesteld dat tijdens een volgend consult op de polikliniek nogmaals te doen. Ook heeft verweerster uitgelegd dat zij verwachtte dat er geen andere behandelopties waren en dat zij patiënt afraadde in deze conditie een traject voor een second opinion in te gaan.
 

4.3 Ter zitting heeft verweerster toegelicht dat er bij patiënt sprake was van een zeer agressieve vorm van kanker, die snel groeit en snel tot de dood zal leiden indien geen behandeling wordt gestart. Het was daarom van belang snel met de behandeling te starten. Op de polikliniek had verweerster patiënt en klaagster medegedeeld dat wachten met behandelen niet alleen een negatieve invloed kon hebben op het effect van de behandeling, maar ook op de beslissing of de behandeling al dan niet zou kunnen starten. Op dat moment was de fysieke toestand van patiënt namelijk al zo slecht dat hij een bed in de woonkamer had.
 

4.4 Verweerster heeft tijdens het telefonische consult niet gevoeld dat patiënt of klaagster zich niet prettig of zelfs geïntimideerd voelde. Omdat het een telefonisch consult was, waren deze emoties voor verweerster niet zichtbaar. Verweerster vond het een helder en duidelijk gesprek. In haar beleving hebben patiënt en klaagster ook niet aangedrongen op een second opinion.

4.5 Tijdens de vervolgconsulten heeft verweerster besproken of het allemaal duidelijk was. Er was dus gelegenheid voor patiënt en klaagster om terug te komen op de second opinion, maar dat hebben ze niet gedaan. Als ze toch een second opinion hadden gewenst, had verweerster daaraan haar medewerking verleend.

4.6 Tijdens de consulten heeft verweerster niet bemerkt dat de arts-patiënt-relatie was verstoord. Ze vindt het spijtig dat de verwijten niet eerder met haar zijn besproken, al dan niet via de huisarts of de verpleging.
 

4.7 Verweerster heeft niet aangegeven voortzetting te wensen van de twee klachtonderdelen die tijdens het mondeling vooronderzoek zijn ingetrokken.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college heeft ter zitting waardering uitgesproken voor het feit dat klaagster aanwezig was. Het college begrijpt dat dit ten tijde van het mondeling vooronderzoek voor haar nog te zwaar was en heeft daar alle begrip voor. Door partijen is met respect voor elkaar en elkaars gevoelens gesproken.

Klachtonderdelen 1 en 3

5.2 De gemachtigde van klaagster heeft deze klachtonderdelen tijdens het mondeling vooronderzoek ingetrokken. Verweerster heeft niet aangegeven voortzetting van de behandeling van deze klachtonderdelen te wensen.
 

5.3 Naar het oordeel van het college zijn er geen redenen aan het algemeen belang ontleend op grond waarvan de behandeling van de klacht moet worden voortgezet. Het college heeft ter zitting aan partijen medegedeeld dat de behandeling van deze klachtonderdelen daarom wordt gestaakt.

Klachtonderdeel 2

5.4 In Nederland worden kleincellige longkanker en teruggekeerde kleincellige longkanker (met uitzaaiingen) behandeld volgens de daarvoor geldende richtlijn (‘Kleincellig longcarcinoom’ van de Federatie Medisch Specialisten). Tenzij er op het betreffende moment een ‘trial’ wordt gehouden voor een nieuwe behandeling en een patiënt voldoet aan de criteria om daarvoor in aanmerking te komen, zal een patiënt in ieder ziekenhuis op nagenoeg dezelfde wijze worden behandeld. Omdat een second opinion daarom naar alle waarschijnlijkheid niet tot een andere behandeling zou hebben geleid, gezien de noodzaak spoedig met de behandeling te starten en gezien de fysieke toestand van patiënt acht het college het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat verweerster patiënt heeft ontraden een second opinion te vragen. Niet is komen vast te staan dat verweerster daadwerkelijk heeft geweigerd mee te werken aan een second opinion.

In zoverre is klachtonderdeel 2 ongegrond.
 

5.5 Ook het feit dat verweerster niet wilde starten met de behandeling als patiënt een second opinion zou vragen, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Door de chemotherapie en bestraling zou de lichamelijke conditie van patiënt wijzigen (verslechteren). Als een andere zorgverlener zou moeten beoordelen wat op dat moment de beste therapie voor patiënt zou zijn, was het raadzaam patiënt te laten beoordelen in de conditie waarin de afweging voor die betreffende therapie was gemaakt. Indien de conclusie van de second opinion zou zijn dat chemotherapie en bestraling niet de aangewezen behandeling zou zijn, zou het niet wenselijk zijn dat die - onomkeerbare - behandeling toch zou zijn gestart.

Ook in zoverre is klachtonderdeel 2 ongegrond.
 

5.6 Ter zitting heeft verweerster duidelijk toegelicht wat haar beweegredenen waren om patiënt en klaagster af te raden een second opinion te vragen en om de behandeling niet te zullen starten indien zij dat wel zouden doen. Op grond van de eigen verklaringen van verweerster en hetgeen patiënt, klaagster en haar gemachtigde hierover hebben verklaard, heeft verweerster dit echter tijdens het telefoongesprek niet op diezelfde, uitgebreide manier uitgelegd, althans is het niet zo door patiënt, klaagster en haar gemachtigde begrepen. Verweerster belde patiënt slechts om te vertellen dat de behandeling op korte termijn kon worden gestart en werd naar eigen zeggen overvallen door de vraag om een second opinion. Verweerster heeft overigens betwist dat zij over het niet starten van de behandeling tegen patiënt zou hebben gezegd: “en de gevolgen zijn dan voor jezelf”. Tegenover de betwisting, is dit niet op andere wijze onderbouwd of aannemelijk geworden.
 

5.7 Gezien voorgaande overweging, is het college van oordeel dat de communicatie over de beweegredenen van verweerster beter had gekund. Bij communicatie tussen leken enerzijds en professionals anderzijds is het misverstaan van elkaar een voortdurend gevaar, dat nog toeneemt naarmate deelnemers aan die communicatie bij het onderwerp ervan emotioneel betrokken zijn. Zeker bij een telefoongesprek waarbij het niet mogelijk is de non-verbale reactie van degene met wie je spreekt waar te nemen, is het van belang je ervan te verzekeren dat de ander je goed heeft begrepen. Om diezelfde reden was het goed geweest als verweerster tijdens het volgende consult op de polikliniek was nagegaan of de wens om een second opinion nog bestond.
 

5.8 Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het echter niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of verweerster binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met hetgeen toen in haar beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Het college verklaart klachtonderdeel 2 daarom ongegrond.

6.  De beslissing

Het college:

  • staakt de behandeling van klachtonderdelen 1 en 3;
  • verklaart klachtonderdeel 2 ongegrond.

Aldus beslist door A.H.M.J.F. Piëtte, voorzitter, P.J.M. Rouwen, lid-jurist,

J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens, P.A. Hustinx en G.J. Scheffer, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van M. van der Hart, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op

16 augustus 2022 in aanwezigheid van de secretaris.