ECLI:NL:TGZREIN:2022:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022-3060

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2022:45
Datum uitspraak: 11-08-2022
Datum publicatie: 11-08-2022
Zaaknummer(s): H2022-3060
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Bedrijfsarts wordt verweten dat zij voor het geven van haar adviezen onvoldoende informatie bij klagers behandelaren heeft ingewonnen, daarbij alleen op haar eigen indruk is afgegaan en dat zij het deskundigenoordeel van het UWV heeft genegeerd. Op grond van de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten mag de bedrijfsarts op haar professionele oordeel afgaan en is zij niet gehouden om advies van behandelaren in te winnen. De indicaties voor het inwinnen van informatie in de Standaard “Communicatie met behandelaars” van het Lisv gelden niet wanneer het gaat over het vermogen van de werknemer om een gesprek met de werkgever te voeren. Wachten met het uitbrengen van een advies op het deskundigenoordeel valt niet zonder meer onder de professionele normen die de bedrijfsarts in acht moet nemen. Klacht ongegrond.

Uitspraak: 11 augustus 2022

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE ’S-HERTOGENBOSCH

heeft het volgende overwogen en beslist over de op 6 mei 2021 bij het tuchtcollege te

Den Haag ingekomen klacht, die is doorgeleid naar het tuchtcollege te ’s-Hertogenbosch en daar op 31 mei 2021 is ontvangen, van:

[A]

wonende te [B]

klager

gemachtigde mr. L.R. Breuker te Zoetermeer

tegen:

[C]

bedrijfsarts

werkzaam te [D]

verweerster

gemachtigde mr. J.S.M. Brouwer te Amsterdam

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift;
  • het verweerschrift.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is op de openbare zitting van 30 juni 2022 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden. Zij hebben hun standpunten toegelicht, de gemachtigde van klager aan de hand van pleitaantekeningen. Deze zijn in het procesdossier opgenomen.

2. De feiten

2.1       Klager is als werknemer op 9 februari 2021 uitgevallen wegens ziekte, naar later bleek een ernstige depressie. Verweerster (verder ook te noemen: de bedrijfsarts) werkte toen, via een vennootschap die zich toelegt op verzuimbeheer, als bedrijfsarts in opdracht van de werkgever van klager.

2.2       Het eerste gesprek tussen klager en de bedrijfsarts vond mede vanwege de coronamaatregelen telefonisch plaats, op 17 februari 2021. Tijdens dit gesprek bleek dat de gezondheidstoestand van klager, behalve door werkgerelateerde omstandigheden, ook werd beïnvloed door (reeds langer bestaande) privé-omstandigheden. Verder bleek dat klager gesprekken voerde met een psychiater, die tevens de behandelaar was van klagers echtgenote (verder: de psychiater). In haar terugkoppeling van dit gesprek (verder ook: het eerste advies) aan de werkgever heeft de bedrijfsarts op 17 februari 2021 geschreven [citaten inclusief taal- en typfouten]:

Advies:

Ik adviseer werkgever en betrokkene op korte termijn , 10 werkdagen, een probleemoplossend gesprek te voeren, waarbij de ontstane situatie wordt besproken, er tot een oplossing gekomen wordt en er afspraken gemaakt worden voor de toekomst. Eventueel kan daarbij een onafhankelijke derde ingezet worden.

- Naar het te verwachten beloop zullen de klachten en beperkingen van betrokkene na dit gesprek afnemen met herstel van de inzetbaarheid tot gevolg.”

2.3       Klager heeft op zijn verzoek op 26 februari 2021 opnieuw een (ditmaal fysiek) gesprek gehad met de bedrijfsarts. Klager heeft in dit gesprek bij de bedrijfsarts erop aangedrongen om contact op te nemen met zijn huisarts en met de psychiater. Klager heeft de telefoonnummers van zijn huisarts en de psychiater op een briefje geschreven en aan de bedrijfsarts gegeven. De bedrijfsarts heeft tijdens een telefoongesprek op 2 maart 2021 met de psychiater op dit briefje genoteerd:

dhr is compos mentis om gesprek aan te gaan

wel depressieve klachten

De aantekening van de bedrijfsarts in het medisch dossier van klager op 2 maart 2021 stemt overeen met deze telefoonnotitie. De bedrijfsarts heeft geen contact opgenomen met de huisarts.

2.4       Naar aanleiding van haar gesprek met klager op 26 februari 2021 heeft de bedrijfsarts op die datum een “rapportage spreekuur bedrijfsarts” uitgebracht (verder ook: het tweede advies), waarin zij heeft geschreven:

Advies:

Gelet op de onderliggende oorzaken van de klachten en de huidige situatie is mijn advies aan [naam klager] om in gesprek te gaan met  zijn werkgever  op een termijn van 3 weken waarbij de ontstane (werk)situatie wordt besproken en tot een oplossing gekomen wordt. Hierbij kunnen afspraken richting de toekomst gemaakt worden waarbij eventueel een derde ingezet kan worden.”

2.5       De psychiater heeft bij brief van 11 maart 2021 aan klager, waar de bedrijfsarts op

16 maart 2021 kennis van heeft genomen, geschreven:

“(…) Kortom: mijn advies is om een dergelijk mediation-traject zo mogelijk uit te stellen tot u voldoende hersteld bent. Op voorhand is niet aan te geven hoelang dit herstel zal gaan duren. Op uw vraag of de bedrijfsarts mij nog schriftelijk vragen heeft gesteld over uw situatie moet ik negatief antwoorden: dit verzoek heb ik nog niet ontvangen.

2.6       In haar “rapportage spreekuur bedrijfsarts” van 9 april 2021 (verder ook: het derde advies) naar aanleiding van haar, op diens verzoek telefonische, consult met klager op dezelfde datum heeft de bedrijfsarts geschreven:

Beperkingen en mogelijkheden:

(…) Medische beoordeling: de heer is arbeidsongeschikt voor de bedongen arbeid. De heer heeft beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren evenals in energie waarvoor adequate interventies. Vanaf het moment van voldoende belastbaarheid kan begonnen worden met reintegratie. (…)

Advies:

Gelet op de onderliggende oorzaak van verzuim die voor een groot deel werkgerelateerd is blijft mijn advies aan zowel werkgever als werknemer om in ieder geval met elkaar in gesprek te gaan om de ontstane (werk)situatie te bespreken en tot een oplossing te komen. In de loop van de gesprekken kunnen afspraken richting toekomst gedaan worden waarbij eventueel een derde ingezet kan worden.

Duidelijkheid in de relatie  tussen tussen werkgever en werknemer is bevorderlijk voor het herstel van werknemer. Sowieso is het van belang dat er regelmatig contact is tussen werkgever en werknemer. Werknemer geeft aan nog geen contact te hebben gehad met werkgever uit sociale overwegingen.

De bedrijfsarts was op 9 april 2021 nog niet bekend met de hierna onder 2.7 te noemen verzekeringsgeneeskundige rapportage.

2.7       In zijn deskundigenoordeel van 9 april 2021, gegeven op verzoek van klager, heeft de verzekeringsarts van het UWV geschreven:

5.1.    Overwegingen

Cliënt is van mening dat hij niet kan voldoen aan het advies van de bedrijfsarts, namelijk op 26-02-2021 of in de 3 weken erna in gesprek te gaan met de werkgever. (…) Op zich is dit een adequaat advies conform de STECR-werkwijzer ‘Arbeidsconflicten’, ware het niet dat de medische situatie van 26-02-2021 en de 3 weken erna dermate was dat cliënt op dat moment onvoldoende belastbaar was om een gesprek aan te kunnen. Dit ligt in lijn met het advies dat door de behandelaar werd gegeven (…).

6.         Conclusie

Cliënt wordt niet in staat geacht om gespreksinterventies aan te gaan op 26-02-2021 en in de daaropvolgende 3 weken.

2.8       Daags voor deze rapportage had de verzekeringsarts, in het kader van hoor en wederhoor, telefonisch overleg gehad met de bedrijfsarts. In het medisch dossier van klager heeft de bedrijfsarts op 6 april 2021 genoteerd wat zij toen aan de verzekeringsarts heeft gezegd:

Besproken dat dhr niet in staat was om zijn bedongen arbeid te doen zoals ook aangegeven in het advies maar mi wel in staat is om gesprekken met wg te doen over de toekomst over 3wk (…) Verder mag een psychiater mi niets aangegeven over een mediationtraject. (…)

Dhr herstelt niet als werkgerelateerde problematiek ook niet wordt aangepakt.”

2.9       Op 21 mei 2021 vond opnieuw een (fysiek) consult plaats. De bedrijfsarts heeft hierover in het medisch dossier van klager genoteerd:

(…) Aan dhr gevraagd waarom hij dan zelf geen contact opneemt , geeft hij dat hij vindt dat wg dat moet doen.

Zo blijft het een impasse.

Situatie blijft dat dhr niet tot werkzaamheden in staat is. oorzaak depressie is werkgerelateerd en zal daar opgelost moeten worden.

Opnieuw advies om met elkaar in gesprek te gaan.

In haar terugkoppeling van dit spreekuur aan de werkgever van klager heeft de bedrijfsarts haar bevindingen omtrent beperkingen en mogelijkheden in haar derde advies vrijwel letterlijk herhaald.

2.10     Bij deskundigenoordeel van 18 juni 2021, gegeven op verzoek van de werkgever van klager, heeft de arbeidsdeskundige van het UWV geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van de werkgever voldoende zijn geweest en dat klager vanaf 27 mei 2021 in staat was met de werkgever in gesprek te gaan in het kader van re-integratie en/of mediation.

2.11     De werkgever van klager heeft na en op grond van het eerste en/of het tweede advies van de bedrijfsarts onder andere de betaling van het loon van klager opgeschort. Na het oordeel van de verzekeringsarts van 9 april 2021 heeft werkgever de betalingen hervat, maar na en op grond van het derde advies van de bedrijfsarts heeft de werkgever de loonbetaling weer gestaakt.

3. De klacht

In de samenvatting die de voorzitter van het college aan het begin van de zitting heeft gegeven en waarmee partijen hebben ingestemd, luidt de klacht als volgt:

1. De bedrijfsarts heeft onvoldoende informatie ingewonnen bij de behandelaars van klager om op 26 februari 2021 en op 9 april 2021 te kunnen oordelen dat klager in staat was om een gesprek met zijn werkgever te voeren. Zij is ten onrechte alleen op haar eigen indruk afgegaan. Dat was onzorgvuldig.

2. De bedrijfsarts heeft het deskundigenoordeel van het UWV volledig genegeerd.

Klager beroept zich op verschillende professionele codes die de bedrijfsarts volgens hem niet in acht heeft genomen.

4. Het standpunt van de bedrijfsarts

De bedrijfsarts stelt, samengevat, dat zij heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam bedrijfsarts in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden, zodat de klachten ongegrond zijn. Op het verweer wordt hierna bij de overwegingen ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college toetst of de bedrijfsarts, onder de gegeven omstandigheden, bij haar beoordeling van klager heeft gehandeld met de van een bedrijfsarts te verwachten zorgvuldigheid. De toetssteen daarvoor is “de redelijk bekwame en redelijk handelende beroepsgenoot”. De vraag is dus niet of de bedrijfsarts de best denkbare prestatie heeft geleverd, maar of haar prestatie binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Wat als redelijk (bekwaam) moet worden beschouwd, wordt mede bepaald door de op het moment van handelen toepasselijke professionele standaard en andere schriftelijke handreikingen van of voor de beroepsgroep.
 

Klachtonderdeel 1

5.2 Het college overweegt allereerst dat de klacht geen betrekking heeft op het oordeel van de bedrijfsarts over de mate van arbeidsongeschiktheid van klager. Gedurende het hele traject dat hiervoor is beschreven, is de bedrijfsarts van oordeel geweest dat klager wegens ziekte niet in staat was zijn eigen werkzaamheden of passende andere werkzaamheden bij dezelfde werkgever te verrichten. Het gaat in deze zaak om de vraag of de bedrijfsarts in redelijkheid tot tweemaal toe heeft kunnen oordelen dat klager, terwijl hij volledig arbeidsongeschikt was, in staat was om een gesprek te voeren met zijn werkgever om te komen tot een oplossing voor het ontstane arbeidsconflict.

5.3       Bij het antwoord op deze vraag staat voorop dat de Wet van 29 november 2001 tot verbetering van de procesgang in het eerste ziektejaar (“Wet verbetering poortwachter”) tot doel heeft langdurig werkverzuim door ziekte te bestrijden. In dat verband legt de wet de verplichting op om binnen de eerste zes weken ziekte een Probleemanalyse op te stellen en binnen acht weken een Plan van Aanpak. De bedrijfsarts vervult hierbij een belangrijke rol, die is uitgewerkt in de STECR Werkwijzer Arbeidsconflicten (“de Werkwijzer”).

5.4       De Werkwijzer neemt onder 1.3.5 als uitgangspunt dat een conflict moeilijker is op te lossen naarmate het langer duurt. In dit verband dient de bedrijfsarts interventies te plegen die de oplossing van het arbeidsconflict en de re-integratie van de werknemer (kunnen) bevorderen. Daaronder valt het stimuleren van constructief overleg tussen partijen, zo nodig in aanwezigheid van een interne [onderstreping door het college] derde, aldus de Werkwijzer. De bedrijfsarts mag hierin directief zijn en op haar professionele oordeel - dat is meer dan een indruk - afgaan. De bedrijfsarts is, aldus ook de Werkwijzer onder 3.6, niet gehouden het advies van de behandelend arts(en) van de werknemer in te winnen. Het staat de bedrijfsarts vrij zulk advies wel te vragen. De bedrijfsarts heeft dit op aandringen van klager gedaan. Volgens de bedrijfsarts was de psychiater van mening dat klager in staat moest zijn om een gesprek met zijn werkgever te voeren. Het college ziet geen aanleiding om aan het waarheidsgehalte van de telefoonnotitie en dossieraantekening van de bedrijfsarts over haar telefoongesprek met de psychiater te twijfelen.

5.5       Op grond van deze feiten en overwegingen oordeelt het college dat de klacht, voor zover deze behelst dat de bedrijfsarts voor haar advies op 26 februari 2021 onvoldoende informatie heeft ingewonnen bij de behandelaars van klager en ten onrechte alleen op haar eigen indruk is afgegaan, ongegrond is. In dit verband overweegt het college nog het volgende.

5.6       Het enkele feit dat de psychiater in zijn brief van 11 maart 2021 klageradviseert om een mediation-traject zo mogelijk uit te stellen totdat hij voldoende is hersteld, leidt niet tot een ander oordeel dan hiervoor onder 5.5 gegeven. De bedrijfsarts heeft immers onverplicht de psychiater om advies gevraagd en haar eerste oordeel was met diens telefonische advies niet in strijd. Een latere wijziging of nuancering door de psychiater van zijn mening maakt het advies van de bedrijfsarts niet alsnog onjuist. Bovendien is, naar de indruk van het college, geen sprake van tegenstrijdigheid. In het telefoongesprek tussen de bedrijfsarts en de psychiater ging het kennelijk over het vermogen van klager om een gesprek met zijn werkgever te voeren en niet over het aangaan van een mediationtraject.

Wat de bedrijfsarts hooguit te verwijten valt, is dat zij in haar eerste advies het onderscheid tussen beide gespreksvormen niet duidelijk heeft gemaakt. Zij heeft in haar terugkoppeling aan de werkgever door de woorden “Eventueel kan daarbij een onafhankelijke[onderstreping door het college] derde ingezet worden” de indruk gewekt dat het eerste gesprek onderdeel van een mediationprocedure zou zijn. Het is begrijpelijk dat klager er op grond van deze woorden van uit is gegaan dat de bedrijfsarts hem wilde verplichten om binnen drie weken mee te werken aan een mediationtraject, dat mogelijk zou leiden tot het (op dat moment) door klager niet gewenste einde van de arbeidsovereenkomst. Dat was echter, kennelijk, niet de bedoeling van de bedrijfsarts. Het lag op de weg van de bedrijfsarts om hierover duidelijkheid te verschaffen, zeker toen zij door kreeg dat klager op basis van haar advies stressklachten kreeg. Het enkel scheppen en laten voortbestaan van deze onduidelijkheid kan de bedrijfsarts echter niet zo zwaar worden aangerekend dat het een tuchtrechtelijk gegrond verwijt oplevert.

5.7       Op basis van dezelfde overwegingen als hiervoor gegeven ten aanzien van het eerste en tweede advies was de bedrijfsarts ook bij haar derde advies (9 april 2021) niet gehouden advies van de psychiater of de huisarts van klager in te winnen. Dat zij heeft nagelaten dit (opnieuw) te doen, kan haar daarom tuchtrechtelijk niet worden verweten. De juistheid van de stelling van klager dat de bedrijfsarts aan de psychiater heeft toegezegd haar telefonische verzoek om inlichtingen schriftelijk te herhalen, is niet vast komen te staan. De lezingen van partijen hierover verschillen. Uit de laatste zin van de brief van de psychiater van 11 maart 2021 (zie 2.5) kan deze conclusie niet zonder meer worden getrokken, en verdere aanwijzingen voor de juistheid ontbreken.  

5.8       De door klager aangehaalde Standaard “Communicatie met behandelaars” van het Lisv leidt evenmin tot een ander oordeel over de wijze van totstandkoming van de adviezen van de bedrijfsarts. De indicaties (zoals aandringen door de cliënt) voor het mondeling of schriftelijk vragen van informatie aan een behandelaar, die de Standaard onder 2.1.2 noemt, hebben slechts betrekking op een oordeel van de bedrijfsarts over de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, niet op een oordeel over diens vermogen om een gesprek met de werkgever te voeren. Dit geldt ook voor wat de KNMG Code “Gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie”, in Deel A onder 3, voorschrijft over de samenwerking tussen de verschillende artsen.

5.9       Op grond van deze feiten en overwegingen oordeelt het college dat de klacht, voor zover deze behelst dat de bedrijfsarts voor haar advies van 9 april 2021 (opnieuw) onvoldoende informatie heeft ingewonnen bij de behandelaars van klager en ten onrechte alleen op haar eigen indruk is afgegaan, ongegrond is.

Klachtonderdeel 2

5.10     Ter voorkoming van de stress die bij klager is ontstaan en de (later onterecht gebleken) loonsanctie die zijn werkgever heeft toegepast, had de bedrijfsarts er naar het oordeel van het college beter aan gedaan om te wachten op het deskundigenoordeel van de verzekeringsgeneeskundige van het UWV alvorens haar derde advies uit te brengen, zeker nu zij wist dat dit in aantocht was. Dat zij dit heeft nagelaten, valt haar echter niet in tuchtrechtelijke zin te verwijten. Het gaat er, zoals hiervoor onder 5.1 overwogen, immers niet om wat de bedrijfsarts beter had kunnen doen maar om wat zij volgens de voor haar geldende professionele normen had moeten doen. Het wachten op het oordeel van de verzekeringsgeneeskundige, of het inrichten van haar eigen advies naar diens bevindingen, valt hier niet zonder meer onder. Ook op dit onderdeel is de klacht ongegrond.

6.         De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door Y.M. Vanwersch, voorzitter, E.P. van Unen, lid-jurist, B. Vlogtman,

R.P.J. Ansem en C.M.F. van Roessel, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

D. van Grootveld, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 11 augustus 2022 in aanwezigheid van de secretaris.