ECLI:NL:TGZREIN:2022:43 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2021/3675

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2022:43
Datum uitspraak: 05-08-2022
Datum publicatie: 08-08-2022
Zaaknummer(s): H2021/3675
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen kinderoncoloog in zijn hoedanigheid van lid van de Raad van Bestuur ongegrond. Hem wordt verweten dat hij niet heeft ingegrepen toen de behandelend kinderoncoloog een melding bij Veilig Thuis heeft gedaan en dat het ziekenhuis waarvan hij bestuurder is, onder zijn leiding deze handelwijze in de media als juist heeft aangemerkt. Het college verklaart de klacht ongegrond, omdat de melding bij Veilig Thuis door de kinderoncoloog (E2021/3672) naar het oordeel van het college niet onterecht is geweest en de vertegenwoordiger van het ziekenhuis in het televisieprogramma geen onjuiste uitlatingen heeft gedaan.

Uitspraak: 5 augustus 2022

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing over de op 7 december 2021 ontvangen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

en

[C]
wonende te [B]
klager


gezamenlijk ook te noemen: de ouders

gemachtigde mr. I.E. Zwart te Amsterdam

tegen:

[D]

kinderoncoloog

werkzaam te [E]

Verweerder, hierna ook de bestuurder

gemachtigde mr. F. van Woerden-Poppe te Bilthoven

1.         De kern van de zaak en de beslissing

1.1       Bij de destijds 9-jarige zoon van de ouders (hierna: de zoon) is op 31 mei 2019 operatief een medulloblastoom (een kwaadaardige tumor in de kleine hersenen) verwijderd. Conform de internationale standaard (het behandelprotocol van de Children’s Oncology Group (COG) ACNS0331) is de zoon daarna voor een vervolgbehandeling met radiotherapie van het centrale zenuwstelsel en chemotherapie verwezen naar een kinderoncoloog in het ziekenhuis waar de bestuurder als Chief Medical Officer (CMO) verantwoordelijk is voor de zorg. Het protocol bepaalt dat met radiotherapie moet worden begonnen binnen 31 dagen na de operatie. De kinderoncoloog heeft op 20 juni 2019 een melding gedaan bij Veilig Thuis (VT), omdat zij vond dat de ouders zodanig twijfelden over de standaardtherapie, dat zij het een reëel gevaar achtte dat de ouders de therapie niet zouden accepteren, wat voor de zoon fatale gevolgen kon hebben.

1.2       De bestuurder wordt verweten dat hij als lid van de Raad van Bestuur niet heeft ingegrepen toen de kinderoncoloog de onterechte melding van kindermishandeling bij Veilig Thuis deed, zelfs niet toen hij daar op persoonlijke titel over was aangesproken, en verder dat het ziekenhuis waarvan hij bestuurder is, onder zijn leiding deze handelwijze in de media als juist heeft aangemerkt. De klacht van de ouders tegen de bestuurder is gelijktijdig behandeld met hun klacht tegen kinderoncoloog (E2021/3672) en tegen haar afdelingshoofd (H2021/3673). De ouders verwijten de kinderoncoloog dat zij zonder goede reden bij VT een melding van kindermishandeling heeft gedaan, waarmee zij zich schuldig heeft gemaakt aan het onrechtmatig gebruik van een machtsmiddel en daarmee de ouders en hun zoon schade heeft berokkend. De ouders verwijten het afdelingshoofd onder andere dat hij, als vertegenwoordiger van het ziekenhuis, in een aflevering van een televisieprogramma, onjuiste uitspraken heeft gedaan over deze casus.

1.3       Het college verklaart de klacht ongegrond, omdat de melding bij VT door de kinderoncoloog naar het oordeel van het college niet onterecht is geweest en de vertegenwoordiger van het ziekenhuis in het televisieprogramma geen onjuiste uitlatingen heeft gedaan. Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2.         Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de ouders heeft de klacht op papier gezet en bij het college ingediend. Ook heeft het college dvd’s  met een Tv-uitzending op NPO ontvangen. Namens de bestuurder is een verweerschrift ingediend, waarop nog een aanvulling is gegeven. Van de mogelijkheid om het standpunt mondeling toe te lichten en vragen te beantwoorden bij een secretaris van het college (mondeling vooronderzoek), hebben partijen geen gebruik gemaakt.

De klacht is op de openbare zitting van 24 juni 2022 behandeld, gelijktijdig met de zaken met dossiernummers H2021/3672, H2021/3673 en H2021/3674. Partijen en hun gemachtigden waren daarbij aanwezig. De gemachtigden van beide partijen hebben gesproken aan de hand van pleitaantekeningen, die deel uitmaken van het dossier.

3. Uitleg van de beslissing

Waaraan toetst  het college?

3.1       De bestuurder verleende zelf geen zorg aan de zoon. Er was geen sprake van een relatie tussen behandelaar en patiënt. Het tuchtrecht is ook van toepassing op ander handelen of nalaten dat van een behoorlijk beroepsbeoefenaar mag worden verwacht (de tweede tuchtnorm). Bij de beoordeling van de verwijten van de ouders aan de bestuurder moeten in het kader van die tweede tuchtnorm twee stappen worden genomen. De eerste gaat om de vraag of het handelen of nalaten wel onder de tweede tuchtnorm valt, wat het geval is als het gaat om gedragingen die ‘voldoende weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg’. Als dat het geval is, dan is de klacht ontvankelijk en volgt als tweede stap beantwoording van de vraag of er in strijd is gehandeld met datgene wat van een behoorlijk beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.

Ontvankelijkheid

3.2 De bestuurder is op verschillende momenten betrokken geweest bij de kwestie rondom de behandeling van de zoon, zowel voordat de kinderoncoloog de melding bij VT heeft gedaan als daarna. Het beleid over het al dan niet doen van een melding bij VT valt onder de zorg waarvoor de bestuurder als CMO in het ziekenhuis verantwoordelijk is. Het handelen van de bestuurder in deze kwestie betreft gedragingen die voldoende weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg. De klacht is daarom ontvankelijk.

De melding bij VT

3.3       Het college heeft de klacht tegen de kinderoncoloog in de zaak E2021/3672 ongegrond verklaard. Het college is van oordeel dat zij voldoende reden had om de melding te doen bij Veilig Thuis, omdat de ouders niet open stonden voor de voorgestelde – levensreddende – behandeling van hun zoon en de kinderoncoloog na het consult van 20 juni 2019 geen opening zag om hen te overtuigen en geen inzicht had in wat voor behandeling de ouders wel voor ogen stond. Er was sprake van tijdsdruk, omdat de beoogde behandeling idealiter op 4 juli 2019 van start moest gaan. Weliswaar had de kinderoncoloog de melding nog korte tijd (enige dagen tot een week) kunnen uitstellen, maar dat zij dat niet heeft gedaan acht het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3.4       De bestuurder is een van de personen die door de kinderoncoloog zijn geraadpleegd voordat zij daadwerkelijk is overgegaan tot het doen van de melding bij VT. Hij was het eens met de insteek van de kinderoncoloog. Nu het college van oordeel is dat er voldoende reden was om de melding te doen, betekent dat ook dat de bestuurder geen reden had om de kinderoncoloog te adviseren om daarvan af te zien of anderszins in te grijpen.
 

3.5       Na een bemiddelingspoging van een gemeenschappelijke kennis van hem en de ouders heeft de bestuurder het afdelingshoofd van de kinderoncoloog gevraagd om met de ouders te spreken en zo nodig voor overdracht van het hoofdbehandelaarschap te zorgen. Ook bij de latere ontwikkelingen betreffende de behandeling van de zoon is de bestuurder door de opvolgende hoofdbehandelaar betrokken. Daarbij zijn naar het oordeel van het college zorgvuldige afwegingen gemaakt. Eind juni 2019 is met VT afgestemd om de ouders de ruimte te gunnen eerst een second opinion te vragen, waarna uiteindelijk (nadat de zoon alsnog radiotherapie had gekregen) is besloten het standpunt van de ouders dat zij geen chemotherapie voor hun zoon wensten te respecteren.

Uitlatingen in de media

3.5       De gang van zaken rondom de melding bij VT was onderwerp van een televisieprogramma. In het programma is het hoofd van de afdeling van de kinderoncoloog geïnterviewd. De ouders hebben ook tegen het afdelingshoofd een klacht ingediend over (onder meer) diens uitlatingen in het programma (E2021/3673). Die klacht is tegelijktijdig behandeld met de klacht tegen de bestuurder. Het college is van oordeel dat het afdelingshoofd in de uitzending geen onjuiste uitlatingen heeft gedaan. Het college heeft daarbij onder meer overwogen dat de ouders blijkens het klaagschrift op grond van een in de uitzending gedane uitspraak van mening zijn dat - voor zover er al sprake zou zijn geweest van een onoverbrugbaar verschil van mening over de behandeling van de zoon, wat zij betwisten - een andere route gevolgd had moeten worden. Daarbij zou niet een melding bij VT zijn aangewezen, maar het vragen van vervangende toestemming aan de rechter via de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Dat uitgangspunt is naar het oordeel van het college echter niet juist. Een dergelijk verzoek aan de rechter via de RvdK betekent dat de ouders met betrekking tot de medisch noodzakelijke behandeling buiten spel worden gezet, wat bij een melding aan VT niet het geval is. Het inschakelen van de RvdK gaat dus juist een stap verder dan het doen van een melding bij VT.

Conclusie

3.6       De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. Omdat de klacht ongegrond is, bestaat geen aanleiding een proceskostenvergoeding ten behoeve van de ouders vast te stellen.

4.         De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door E.C.M. de Klerk, voorzitter, A.P.A. Bisscheroux, lid-jurist, M.H.M. Bender, J. Poelen en A.A.M. Leebeek-Groenewegen, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 5 augustus 2022 in aanwezigheid van de secretaris.

.