ECLI:NL:TGZREIN:2022:29 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven E2021/3553
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2022:29 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-06-2022 |
Datum publicatie: | 01-06-2022 |
Zaaknummer(s): | E2021/3553 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen orthopedisch chirurg ongegrond. Verweerder heeft rekening gehouden met een mogelijke zenuwontsteking, maar dit niet als (uitsluitende) diagnose gesteld. Dat verweerder arrogant, onbeschoft en niet empathisch is geweest, kan het college niet vaststellen. |
Uitspraak: 1 juni 2022
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ‘S-HERTOGENBOSCH
Beslissing naar aanleiding van de op 13 oktober 2021 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klager
tegen:
[C]
orthopedisch chirurg
werkzaam te [D]
verweerder
gemachtigde mr. R.J. Peet te Utrecht
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de brief van klager, ontvangen op 10 februari 2022
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek
De klacht is tijdens de openbare zitting van 20 april 2022 behandeld. Partijen waren aanwezig, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. Zij hebben hun standpunten toegelicht en vragen van het college beantwoord.
2. De kern van de zaak en de beslissing
2.1 Klager heeft bij een val met een crossmotor zijn sleutelbeen gebroken. Op 10 juli 2017 is hij geopereerd. Omdat hij pijnklachten bleef houden is hij door de chirurg verwezen naar verweerder. Verweerder heeft klager enkele malen gezien en hem injecties gegeven (en laten geven). Omdat klager daar geen baat bij had, heeft verweerder een MRI laten maken en klager doorverwezen naar de neuroloog. De neuroloog heeft een EMG (elektromyogram) laten maken.
2.2 Klager verwijt verweerder dat hij willens en wetens de diagnose zenuwontsteking heeft gesteld, terwijl die diagnose niet is gebaseerd op enig onderzoek. Ook vindt klager dat verweerder arrogant, onbeschoft en niet empathisch is geweest.
2.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ongegrond is. Verweerder heeft namelijk niet de (uitsluitende) diagnose zenuwontsteking gesteld, maar rekening gehouden met een mogelijk aanwezige zenuwontsteking. Verder heeft verweerder zich duidelijk voor het herstel van klager ingezet. Daarbij heeft hij misschien wat minder gelukkig gecommuniceerd, maar dat hij daarbij arrogant, onbeschoft en niet empathisch is geweest kan het college niet vaststellen. Het college legt deze beslissing hierna uit.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Verweerder heeft klager op 20 oktober 2017 voor het eerst gezien en lichamelijk onderzocht. In het medisch dossier heeft verweerder de aanwezige informatie uit eerdere onderzoeken vermeld, waaronder het feit dat klager op 13 oktober 2017 al een injectie had gekregen van de chirurg, die hem naar verweerder heeft verwezen: “Injectie: 13.10.17 lat in bursa zonder enig moment baat”. De conclusie van verweerder was: “capsulitis adhaesiva (noot college: frozen shoulder) links, Injectie 6+1 glenohumeraal. sling”.
3.2 Op 31 oktober 2017 is klager in overleg met verweerder door een arts-assistent verwezen naar de pijnpoli “voor zenuwblok n supraspinatus”. Op 8 december 2017 zag verweerder klager opnieuw. Verweerder noteerde onder meer in het dossier:
“(…) 3.11.17 n suprascapularisblock => geen baat
9.11.17 TENS => tijdelijk baat”
Omdat klager veel pijn bleef houden heeft verweerder hem naar de radioloog verwezen voor een echogeleide injectie “6+1 GH”.
3.3 Tijdens het consult van 15 januari 2018 bij verweerder bleek dat ook die laatste injectie geen (blijvende) verlichting van de pijn had gegeven. Verweerder heeft onder meer in het dossier genoteerd:
“Concl/ persisterende pijn linker schouder na clavicula#, zeer reactief
dd neuritis / capsulitis
B/mri schouder, icc neurologie”
Dit betekent dat verweerder als differentiaal diagnose (dd, mogelijke aandoening) naast de frozen shoulder ook een zenuwontsteking (neuritis) in het dossier heeft genoteerd. Hij heeft klager naar de neuroloog verwezen en een MRI aangevraagd.
3.4 De MRI is op 16 januari 2018 gemaakt en op 6 februari 2018 door verweerder telefonisch met klager besproken. Verweerder noteerde onder meer in het dossier:
“MRI schouder 16.1.18: Geen avasculaire necrose. Spoortje vocht subacromiaal. Rotator cuff intact. Rustig aspect van het schoudergewricht zonder tekenen van hydrops.
Concl/ persisterende pijn linker schouder na clavicula#, zeer reactief
dd neuritis / capsulitis
B/ uitleg op orthopedisch gebied nu geen opties.overleg [arts pijnpoli] TCA’s?”
4. Toelichting van klager op de klacht
4.1 Het eerste verwijt van klager aan verweerder betreft de door verweerder gestelde diagnose. Klager heeft hierover aangevoerd dat hij bij verweerder heeft aangedrongen op verder onderzoek, toen de behandeling met injecties niet aansloeg. Op 6 februari 2018 in de ochtend is op verzoek van de neuroloog een EMG gemaakt. Dezelfde middag had klager met verweerder een belafspraak om de uitslag van de MRI te bespreken. Verweerder vertelde klager dat op de MRI geen afwijkingen waren gevonden, maar dat uit het EMG was gebleken dat hij een zenuwontsteking had. Een paar dagen later had klager een belafspraak met de neuroloog over de uitslag van het EMG. De neuroloog vertelde hem dat er geen zenuwontsteking was geconstateerd.
4.2 Het tweede verwijt van klager gaat over de gevoerde communicatie (bejegening). Hierover heeft klager tijdens het mondelinge vooronderzoek en ter zitting toegelicht, dat verweerder drie uitspraken heeft gedaan die bij klager verkeerd zijn gevallen, namelijk:
“wat denk je eigenlijk dat ik voor je kan doen?”, “waar wil je dat ik ga snijden?” en “meer pijlen heb ik niet op mijn boog om je te helpen”.
5. Het verweer
5.1 Verweerder vindt de klacht niet terecht. Met betrekking tot de diagnose heeft hij aangevoerd dat de zenuwontsteking als differentiaal diagnostische overweging bij hem is opgekomen, omdat de behandeling met injecties geen verlichting van de pijn gaf. Daarom heeft hij klager naar de neuroloog verwezen voor een EMG. Op 6 februari 2018 heeft verweerder met klager alleen de uitslag van de MRI besproken, omdat hij op dat moment geen kennis had van de uitslag van het EMG. Verweerder ontkent dat hij klager heeft gezegd dat uit het onderzoek was gebleken dat er sprake was van een zenuwontsteking. Wel heeft hij tegen klager gezegd dat hij rekening hield met de mogelijkheid van een zenuwontsteking. Voor het misverstand dat daardoor kennelijk is ontstaan heeft hij zijn excuses aangeboden.
5.2 Met betrekking tot de communicatie met klager heeft verweerder aangevoerd dat hij erg zijn best heeft gedaan om klager te helpen. Klager kwam bij verweerder voor een tweede mening. Het advies van verweerder was vooral om van de schouder af te blijven en er niets aan te doen. Klager had veel pijn en verweerder kon hem alleen helpen om door de pijnperiode heen te komen. In die zin is ook de opmerking van verweerder over “meer pijlen op mijn boog” bedoeld geweest, om aan te geven dat hij niet meer opties had. Verweerder vindt het erg vervelend dat het anders bij klager overgekomen is dan hij bedoeld had en heeft ter zitting zijn excuses daarvoor aan klager aangeboden.
6. Uitleg van de beslissing
Het toetsingscriterium
6.1 De vraag die moet worden beantwoord is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem mocht worden verwacht. De norm daarvoor is ‘de redelijk bekwame en redelijk handelende’ orthopedisch chirurg. Het college gaat daarbij uit van de geldende beroepsnormen en wetenschappelijke inzichten op het moment van de zorgverlening.
De diagnose
6.2 Verweerder is rekening gaan houden met de mogelijkheid van een zenuwontsteking, omdat herstel van de frozen shoulder ongewenst lang uitbleef, ondanks de behandeling met injecties. Naar het oordeel van het college was dit een logische stap in de behandeling van klager. De MRI was op verzoek van verweerder aangevraagd en de uitslag daarvan heeft verweerder op 6 februari 2018 met klager besproken. Uit de MRI waren geen bijzonderheden gebleken. Die uitslag was voor verweerder geen aanleiding om zijn uitgangspunt bij te stellen, dat sprake was van een frozen shoulder en mogelijk ook een zenuwontsteking. Verweerder heeft dat laatste dus niet als diagnose (en ook niet als enige diagnose) gesteld, maar als een mogelijkheid genoemd. Daarbij heeft verweerder geen rekening kunnen houden met de uitslag van het – niet door verweerder aangevraagde – EMG. Dat onderzoek heeft toevallig ook op 6 februari 2018 plaatsgevonden, maar de uitslag daarvan kon zo kort daarna nog niet bij verweerder bekend zijn. Bovendien heeft klager zelf ook aangegeven dat hij met de neuroloog (en dus niet met verweerder) een afspraak had om een paar dagen later de uitslag van het EMG te bespreken. Het eerste verwijt van klager is ongegrond.
De bejegening
6.3 De beoordeling van verwijten over inhoud en wijze van communicatie (bejegening) is een lastige opgaaf voor het college, omdat het college daar uiteraard niet bij is geweest. Hoe het precies is gegaan kan het college niet vaststellen. Tijdens de zitting is wel duidelijk geworden dat verweerder een paar keer – onbedoeld – een opmerking heeft gemaakt die bij klager verkeerd is gevallen. Aan de andere kant ziet het college ook duidelijk dat verweerder zich voor klager heeft ingespannen om hem zo goed en zo snel mogelijk te (laten) behandelen, ook door een snelle verwijzing naar de pijnpoli en de neuroloog. Verweerder heeft zich wellicht een enkele keer wat ongelukkig uitgedrukt, maar dat ziet het college niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar. In ieder geval kan het college niet vaststellen dat verweerder zich arrogant, onbeschoft of niet empathisch heeft opgesteld. Ook dit verwijt van klager wordt ongegrond verklaard.
7. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door R.A. Steenbergen, voorzitter, E.P. van Unen, lid-jurist, H.W.J. Koot, P.H. Wiersma en J.H. Wijsman, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van N.A.M. Sinjorgo, secretaris, en uitgesproken door E.P. van Unen op 1 juni 2022 in aanwezigheid van de secretaris.